| |
| |
| |
Naar Rotterdam. Het geheime schand-circulaire van Minister Paul Hymans
Voortdurend opgepord door de Vl. Nationale Actie en inzonderheid door het Frontersorgaan ‘Ons Vaderland’ zagen de ‘passieven’ zich gedwongen in de Kamers op te treden, toen het duidelijk werd, dat er van de koninklijke belofte van ‘gelijkheid in rechte en in feite’ niets in huis kwam en dan greep de beruchte interpellatie plaats van de ‘drie Van's’ gege Van de Vijvere, - Van de Perre, - Van Cauwelaert.
Heen en weer geslingerd tusschen hun ‘belgicisme’ en hun ‘Vlamingenschap’, vonden deze heeren niet den noodigen moed om een radikaal standpunt in te nemen. Hunne redevoeringen waren van het slag der vooroorlogsche ‘taalgrieven’ en ten slotte baarde de berg volgend motie-muisje, aangenomen met 69 tegen 45 stemmen en 11 onthoudingen:
‘De Kamer, zich uitsluitend wijdend aan den heropbouw van het land, keurt alles af wat tot doel of voor gevolg heeft, het land te verdeelen; - besluit te goeder ure, het onderzoeK aan te vatten van de grieven die Walen en Vlamingen meenen te hebben, en wil dit onderzoek leiden in een geest van broederlijke eendrachtigheid en met voorbehoud der individueele vrijheid - beslist de eenheid van het land te behouden en te versterken, die op zoo glorierijke wijze op het front en in het bezet gebied werd verdedigd, tijdens den oorlog, - en gaat over tot de dagorde.
Als staaltje van onbeschaamde spotternij kan die tekst er nog al door! Een enkel gevalletje zij hier aangehaald om in schrille kleuren te teekenen: de ‘broederlijke eendrachtigheid’ gepaard aan ‘individueele vrijheid’! Wij schrijven het, verkort, over uit de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ uit die dagen:
‘Twee blinde soldaten, door 'n vrouw geleid, vragen in het Noorderstation te Brussel, een 3de klas reiskaartje voor Gent. De Waalsche bediende verklaarde geen Vlaamsch te verstaan en dat zij maar Fransch moesten leeren. Woedend voegde hij er aan toe: “Ge krijgt geen kaartje!” Omstaanders, door
| |
| |
die schandalige houding getroffen, verdedigden de jongens. Een hooger beambte stelde echter den kaartjesgever in 't gelijk en de soldaten kregen geen kaartje.’
Hoe diep beseften wij dan in Holland, dat de Activisten den eenigen goeden weg hadden ingeslagen! Met een belgische Regeering zou het onderzoek der Vlaamsche eischen wel nooit ‘te goeder ure’ kunnen aanvangen! Naar binnen, verdrukking van den Vlaming door een samenspanning aller partijen met den zegen van den Waal Kardinaal Mercier, - naar buiten, een nauwelijks verholen imperialisme door het ‘Comité de politique nationale’ ten koste van onze Noord-Nederlandsche Stambroeders en waarvoor drijvers als Nothomb, Segers en tutti quanti, waarachtig den steun verkregen van... Wilson!
Een compromis met dergelijke onteerende staatsinrichting kon geen bewust Vlaming goedpraten. Het moest gaan: macht tegen macht; hunne geldmacht tegen onze ideaal-macht!
Nijpend gevoelden wij evenwel het gebrek aan financiën, om de propaganda op breede schaal te kunnen voeren; in Vlaanderen vooreerst en dan in het buitenland, ter internationaliseering van het te weinig bekend Vlaamsch-Nationaal probleem.
Het was geleid door deze overpeinzingen, dat heer Leo Meert en ik, er toe besloten een schrijven te richten aan de zgn. ‘Abwickelungstelle’ te Berlijn, waarheen de overgebleven gelden van ‘Kolenverdeeling voor Vlaanderen’ waren afgevoerd. Zooals reeds vermeld, was er na het eerste boekjaar, een winst van circa een miljoen frank. Daar wij, in feite, geen overschot ‘mochten’ hebben, (geen handel drijven, - enkel kolen ‘verdeelen’), was toen ons plan geweest, dit bedrag weg te werken in kostelooze rantsoenen aan behoeftigen. De ‘ineenstorting’ had de uitwerking van dit voornemen verhinderd, en derhalve moest die som nog grootendeels voorhanden zijn.
Wat een troef, als wij dit echt-Vlaamsche geld, vergaard door den ijver en toewijding van ons personeel, thans konden aanwenden in den Vlaamschen strijd! Daarom dus die brief, waaruit hier eenige passages:
‘Naar wij vernomen hebben, werd het saldo der gelden van ‘Kolenverdeeling voor Vlaanderen’ verwezen naar het Conto der Finanzabteilung, waartegen wij krachtdadig opkomen en beslist protest aanteekenen.
Inderdaad bij de oprichting van ‘K. v. Vl.’ werd vastge- | |
| |
legd, dat over gelden slechts kon beschikt worden met aanwezigheid van de gezamenlijke handteekening van den Verwaltungschef fuer Flandren en van den Leider der ‘Kolenverdeeling voor Vlaanderen’. Wij hopen dus, dat deze staat van zaken niet dermate vastligt, dat gezegde gelden niet naar hum rechtmatig Conto kunnen teruggevoerd worden, en dan houden wij principieel vast aan het oorspronkelijk standpunt: nm.l dat dit batig saldo toekomt aan de Vlaamsche Beweging.
Alhoewel het vaststaat dat K. v. Vl. (een Vlaamsch) organisme is buiten de zuiver Duitsche Centrales, is het bijna zeker, dat de Belgische Regeering dit overschot zal opeischen, gezien de opgejaagde vijandelijke stemming die momenteel heerscht tegen alles wat Vlaamsche belangen diende.
In deze eventualiteit van overmacht, zouden wij ons, hoe noode ook, gedwongen zien ons bij de onafwendbare overdracht dezer gelden aan de Belgische Regeering, neer te leggen. Doet zij zich evenwel niet voor, dan verklaren wij, dat gezegd saldo onbetwistbaar Vlaamsch eigendom is, door 't bewezen feit, dat 't hoofdzakelijk uitgespaard werd op de zeer matige salarissen aan de 100 aangestelden van K. v. Vl.
Al deze menschen hebben - ondanks de drukkende levensduurte - er in toegestemd voor geringe maandvergoedingen werkzaam te zijn, omdat zij 't welgelukken der Vlaamsche economische Inrichting aanzagen als een eerste schrede naar Vlaanderen's grootwording. Zij allen waren idealisten, die aldus mede smeedden aan den hefboom die onze Zaak eindelijk in de hoogte zou tillen.
Zij rekenen er allen op, dat rechtvaardigheid zal geschieden en vermelde overschotten ten goede zullen komen aan hun Vlaamsch ideaal.
Niets kwam er, helaas, van terecht!
Veie, bij voorbaat, door ons betaalde zendingen, en hoeveelheden in magazijnen werden in beslag genomen en in openbare veiling verkocht. Trots herhaalde reizen, kon Heer Leo Meert evenmin te Berlijn iets bereiken.
Het werd voor velen een harde dobber in de ballingschap.
Eenige hadden links en rechts een paar ‘lessen’ verworven of karig betaald vertaalwerk. De Antwerpsche muziekleeraar Van Praag zette met zijn dappere vrouw te Scheveningen een ‘groentewinkeltje’ op; de handelaar uit Brugge, Albert Maene, beproefde het, een zaak van Vlaamsche kunstvoorwerpen te beginnen, in Den Haag.
Weldra bleek dat er gemakkelijker geld te verliezen dan wel te verdienen viel...
Nog eenige weken bleven wij in Den Haag wonen, maar ik zag wel in, dat te Rotterdam, de handelshaven, gemakkelijker een broodwinning zou te vinden zijn, en begin Juli ver- | |
| |
huisden wij naar de Tiendstraat 30, aldaar, in een benepen bovenwoning, die echter nog 70 gulden per maand kostte.
De 11 Juli werd te Den Haag gevierd door een Komité met Lambert Jageneau als voorzitter en Hugo Van den Broeck, die kort na de aanhouding van Borms, nog een krantje uitgaf en dan eveneens uitgeweken was, - als Sekretaris.
Deze Sporenherdenking greep plaats in ruime zaal van ‘Pulchri Studio’ en er waren zeer vele Noord-Nederlanders opgekomen, waaronder vooral de oud-opperbevelhebber Generaal Snijders werd opgemerkt. Achter in de zaal stond de bekende tooneelspeler Hubert Laroche van Antwerpen, met een breeden zwart-gelen strik in het knoopsgat.
Het woord werd gevoerd door H.G. Cohen-Stuart namens de inrichtende Delftsche Studentenafdeeling; door Prof. dr. Claus, door den Zuid-Afrikaner Prof. dr. Bodenstein; en door den Nederlandschen kapitein Oudendijk.
Tijdens het gezellig samenzijn, na deze plechtigheid, kwam een telegram binnen van de Antwerpsche Frontafdeeling met volgenden beteekenisvollen tekst:
‘Het Vlaamsche Front biedt aan de Vlamingen en Noord-Nederlanders in Den Haag, ter gelegenheid van 11 Juli vereenigd, zijn hartelijke gevoelens van broederlijke genegenheid en krachtbewuste solidariteit.’
Het belachelijke verzinsel over ‘Zaktivisten’ had dus uitgediend: de oud-soldaten, terug in 't vaderland, zonden aan de uitgewekenen hunne verzekering van ‘solidariteit’.
Wij gevoelden ons gesterkt en ik, persoonlijk, mocht nog het groote genoegen smaken, een paar dagen daarna, vanwege den vertegenwoordiger van K. v. Vl. uit Mechelen, den vriend Karel Boeren, tot wiens bewustmaking als Vlaming ik voor den oorlog in de ‘VI. Wacht’ van Antwerpen had bijgedragen, een waarlijk roerenden brief te ontvangen, waarin hij zijn ‘meaculpa’ sloeg, ook een oogenblikje aan mijne onbaatzuchtigheid getwijfeld te hebben na de ‘ineenstorting’ - waarvoor hij thans mijn ‘vergiffenis’ inriep!...
De Sporenherdenking te Antwerpen was grootsch geweest en in handen genomen door de Frontpartij, wiens afgevaardigden in uniform, te paard, den optocht openden. Voor de ‘Variétés’ - hoofdkwartier der Amerikanen - werd juichend de Vlaamsche standaard op het balcon gebracht, naast den grinnikenden belgischen generaal Mahieu, die echter zweeg dat hij barstte!...
| |
| |
Maar uit Vlaanderen bereikten ons ook schandelijke berichten, betreffend de behandeling der activistische gevangenen, die men zonder de minste noodzakelijkheid, steeds zwaar geboeid, van de eene gevangenis naar de andere vervoerde en te voet door de straten leidde, ten aanschouwe van de menigte. - In het Parijzer blad ‘l'Humanité’ had Kamiel Huysmans tegen deze middeleeuwsche handelwijze verzet aangeteekend, wat niet belette dat de getuige Witvrouw, in het kabinet van den onderzoeksrechter Bilaut, met zijn vuist Borms in het gezicht dorst te slaan... en daarvoor nooit gestraft werd.
Geen wonder, dat de wanhoop sommigen van hun verstand beroofde. Zoo de 20-jarige De Boeck, die zich in de cel zelf-moordde; de 70-jarige school-inspecteur Dumortier van Leuven, die zich van de ijzeren bovengaanderij neerstort en dood wordt opgenomen; later nog de genaamde Marsenille en een Waalsch journalist, die een einde aan hun leven stelden onder den demoraliseerdenden invloed van het gevangenisregiem.
Bij anderen, sterkere temperamenten, was de terugslag weer gansch anders: zoo b.v. bij den jongen Activist Wies Moens, die voor zijn wee een veiligheidsklep vond in letterkundigen arbeid en ons zijn meesterlijke ‘Celbrieven’ schonk - en bij den stoeren Jan Van der Ven (Noordling) die de letterkundige wereld kwam verrassen met zijne buitengewoon treffende ‘Muurkrabbels’ overloopend van oerechten Uilenspiegelsgeest en warm gevoel.
Ik weersta niet aan den lust, hier slechts een paar lijnen over te schrijven, die heel het verschil uitteekenen tusschen den verfranschten stand in Vlaanderen en den rasbewusten Vlaming - het verschil waaraan België dood gaat:
‘Rechters hoort. In de stilte zingt een vogel, eensklaps, kort en aarzelend zacht.
Hij gaat zingen in den nacht, van uit de wemeling der fulpen schaduwen.
Heeren Rechters, het schepselken, dat daar zingen gaat in de zwarte boomen, dat daar slaat zijn wonder geluid, kent gij het, weet gij welken naam onze moeder het gaf, toen zij ons leerde luisteren naar zijnen zang?
Heeren Rechters, 't is een nachtegaal, een nachtgalm.
Voor u, voor uwe kinderen is dat ‘rossignol’.
Heeren Rechters, ik heb gezegd: ‘Nachtgalm’ zeg ik - ‘rossignol’ zegt gij. Heel mijn vergrijp: nachtgalm en niet rossignol.
Heeren Rechters, gij verstaat mij niet, en toch is mijn pleidooi hier uit en ligt heel het pleit besloten in die twee woorden: nachtgalm - rossignol.’
| |
| |
Maar diezelfde Van der Ven die zoo mooi zijn Vlaamsch gemoed kon toonen, die droomer, dichter bij Gods genade, was tevens een kerel van de daad! Hij was het die, pas vrij gekomen, een brochure de wereld inzond en alléén verspreidde op 10.000 exemplaren: ‘Een noodlottig man en 'n onbekwaam Minister’ waarin hij de dubbelhartige intrigues van Paul Hymans onthulde, die op 20 Mei een geheim circulaire Nr P. 4246, had gezonden aan de belgische agenten in Nederlandsch Limburg.
Dit circulaire behelsde o.a. het volgende:
‘Alles moet in het werk gesteld worden om deze provincie terug aan het Moederland, België, te hechten. Wij moeten den indruk vestigen, dat wij zeer zeker zijn van den steun der Entente, en doen uitschijnen dat de katholieke godsdienst en de Nederlandsche taal door België zouden geeerbiedigd blijven.’
Aan het slot van zijn uiteenzetting schreef Van der Ven:
‘De overeenkomst die wij met Holland sloten in 1839, aanschouwen wij niet als een vodje papier. Wij willen van geen achterbaksche, lage middelen weten. - Wij hebben geen recht op Zeeland, geen recht op Hollandsch Limburg. Meer dan eenig ander land, hebben wij Holland een goed hart toe te dragen en moeten wij zeggen, dat het de grootste edelmoedigheid jegens ons heeft betoond.’
Het boekje, dat om de ‘patriottards’ te verschalken, in een belgisch driekleur-omslag stak, sloeg geweldig in. ‘Nation belge’ en ‘Libre Belgique’ spuwden vuur en vlam. Van hoogerhand werd eerst gepoogd te loochenen, maar ten slotte moest Hymans, bij brief 6914 van 20 Augustus, aan den Nederlandschen Zaakgelastigden Van Vollenhove, de echtheid zijner onderrichtingen erkennen.
De drukker, E. de Mulder van Borgerhout, werd aangehouden, maar de schrijver kwam naar Rotterdam, waar ik hem vele avonden aan mijn familiedisch mocht hooren vertellen!
Weldra ging hij aan de grens, te Huybergen wonen, schreef er nog éen romantische schets onder den titel van ‘Een Duit voor Kermis’ en ontviel ons, helaas, reeds op 31 Maart 1925 - hij van wien Vlaanderen nog zooveel kon verhopen.
|
|