| |
| |
| |
Mijn eerste schikkingen en voorzorgen
Even na de middag van 7 December, arriveerde ik in Den Haag en spoedde mij naar het Sweelinckplein, waar ik echter niemand thuis trof. De pensionhoudster wist mij evenwel te zeggen, dat in de buurt eenige Vlaamsche uitgewekenen tezamen woonden.
Ik vond daar, op de tweede verdieping van een burgershuis, bijeen: de heeren Depla, S. Lambrecht en J. Vrijdaghs, welke het mislukte socialistische oproer in Holland hadden bijgewoond, en vele staaltjes van gehechtheid vanwege het Nederlandsche volk aan zijne geliefde Koningin wisten mee te deelen. Onwillekeurig kwam bij mij een vergelijking voor den geest, met ‘belgische’ toestanden.
Eenige bijzonderheden, vernam ik nog van deze vrienden, betreffend de rantsoeneering van levensmiddelen in Holland: elke inwoner had recht op zijn deel van de voorraden, mits vertoon van een speciale ‘rantsoenkaart’, die echter voor vreemdelingen alleen verkrijgbaar was, na voorlegging van een regelmatig ‘paspoort’! Ook in de Hotels was het toezicht zeer streng. Eenigszins beklemd, verliet ik het gezelschap en trof ditmaal heer Leo Meert en zijne dame thuis.
Op de gulste wijze werd ik onthaald: de moeilijkheid met de gewichtige voedingskwestie werd doorgehakt, doordien ik tot nader order, als huisgenoot, gastvrij werd opgenomen.
Het was in dit huis van het Sweelinckplein, dat zoo goed en kwaad als het ging, een soort van Vlaamsch Sekretariaat was ingericht. Van hier uit, werden de ontvangen belgische bladen en brieven doorgezonden, en ik trachtte mij zoo nuttig mogelijk te maken met het uitpluizen der krantennieuwsjes en het doorzenden ervan aan de belanghebbenden in Nederland en Duitschland verspreid.
Het spreekt vanzelf, dat ik reeds den eersten dag na mijne aankomst in Den Haag, breedvoerig geschreven had naar mijne vrouw te Antwerpen. Breedvoerig maar toch voorzichtig, want het was bekend, dat nog eene soort van geheime censuur in België werkte, een ‘cabinet noir’ dat brieven van en aan Activisten opende.
| |
| |
Eenige dagen moest ik wachten vooraleer eindelijk het bericht kwam, dat alles rustig was afgeloopen, dat mijn gezin in goede gezondheid verkeerde, en dat mijn broeder Henri, op een gestelden dag te Rotterdam ten huize van zijne aldaar getrouwde dochter, mij zou komen opzoeken, om mondeling maatregelen te bespreken tot overkomst van mijn gezin naar Nederland. Want, dat na een paar maanden, mijn terugkeer naar Antwerpen zou mogelijk worden, - zooals eerst gehoopt! - daarvan kon geen kwestie meer zijn...
Uit de kranten vernam ik, dat de vervolgingen in versneld tempo geschiedden. 'n Naamloos briefje was voldoende, om de onberispelijkste burgers voor een krijgsraad te sleuren en op de gemeentelijke besturen werkte de ‘droge guiljotien’ der afstellingen.
Onder meer las ik, dat Roza de Guchtenaere, reeds op 17 November zonder eenig bevel van aanhouding, voor een officierenraad was geleid, die haar zonder verderen vorm van proces 2 dagen daarna naar Adinkerke had gestuurd en haar daar twee volle maanden hield!... Wij weten hoe zij later terug naar Gent gebracht werd, dan geketend door Brussel gevoerd en eerst begin April, door een krijgsraad, veroordeeld werd tot 15 jaar dwangarbeid, en gedurende 20 jaar beroofd van hare burgerrechten!
Te Antwerpen trad schepen Karel Weyler, die zelf medegewerkt had - onder duitsche censuur! - aan de ‘Antwerpsche Tijdingen’ als een hardvochtig inkwisiteur op tegen zijn vroegere medestanders, en liet door alle stadsambtenaren het volgende vragenlijstje invullen:
‘Zijt gij activist? - Hebt gij een manifest onderteekend ten gunste van de universiteit van Gent, - van de bestuurlijke scheiding, of eenig ander manifest? - Hebt gij deel genomen aan de betooging van 3 Februari? - Hebt gij deel genomen aan de betooging of een dokument geteekend ten gunste van René de Clercq? - Hebt gij artikelen in dagbladen geschreven sedert Augustus 1914 tot op heden? In welk orgaan dagblad, weekblad, enz.? - Hebt gij activistische propaganda gemaakt in vergaderingen of op andere wijze? - Hebt gij deel genomen aan de activistische propaganda gedurende de duitsche bezetting en op welke wijze?’
Als begin werden al dadelijk een 80-tal stadhuisbedienden, politiebeambten en leden van het onderwijzend personeel afgesteld. Van deze laatste categorie onder meer: Heeren Dr.
| |
| |
Goyens, Jaecks, Bellens, Claessens, Bossaerts, Giels, Mees, Mielants, Grauls, J. Verhulst, de drie gebroeders Van Laar, de dames van Genechten, Cortvriend, Anna Morteimans, Suz. Verhulst.
Maar niet alleen naar binnen spanden de franschgezinden hunne netten uit, - ook naar de Nederlanden reikten hunne grijparmen.
Het sprookje dat Duitsche gewapende troepen door Hollandsch Limburg ongestoord waren kunnen terugkeeren, diende als voorwendsel om de ‘kaaskoppen’ nu eens ‘mores’ te leeren.
Onbestemde geruchten deden in het eerst de ronde, dat de bekende annexionisten nog steeds aan 't stoken waren om brokken van Holland op te slokken, maar er bleef geen twijfel meer mogelijk, toen op 10 December een persgesprek door Reuter openbaar gemaakt werd, hetwelk reeds op 2 December Minister Paul Hymans met den correspondent van ‘La Métropoie’ had gevoerd, nopens de eischen die België wenschte te stellen op de Vredesconferentie.
Daarin kwamen volgende beteekenisvolle gedeelten voor:
- ‘Wat de territoriale wijzigingen betreft, kan ik op het oogenblik geen enkele verklaring noen. Wanneer ge echter nauwkeurig tusschen de regels wilt lezen, zullen de passages in de jongste troonrede betreffende oude verdragen U duidelijk worden. De passages in kwestie hebben bizonderlijk betrekking op het internationaal verdrag van 1839. Dit verdrag beroofde België van de voornaamste gedeelten van Limburg en Luxemburg, en verrijkte den Duitschen Statenbond met belgische steden in Luik, zooals St. Vith, Eupen, Malmedy en Montjoie. Hij stelde tevens Nederland in het bezit van de beneden Schelde.
Door te verklaren, dat het verdrag hetwelk België van 1839 tot 1918 heeft verkleind thans vervallen is, heeft de Koning aangetoond in welke richting de eischen van België zich zullen bewegen, en dat o.a. Nederland zijn uitsluitend recht op de internationale rivier, de Schelde, zal moeten prijsgeven.
Nu gingen de oogen van vele Nederlanders open, die begonnen te beseffen, dat zij een giftige slang aan hunnen boezem hadden gevoed; van het ontworpen huldebetoon aan Honing Albert en zijn Beiersche gemalin kwam natuurlijk niets meer terecht...
De bedreigde provinciën spraken zich ondubbelzinnig uit voor het oude Vaderland en nooit stond de Oranjetroon steviger
| |
| |
dan in die dagen, - den Limburgschen afvallige, van Groenendael ten spijt.
In Vlaanderen stak de Vlaamsche reactie, hoe bedeesd aanvankelijk ook, toch den kop weer op.
Dr Borms was dus te Brussel sedert half November teruggekeerd. Hij had zelfs de blijde intrede van Koning Albert op straat bijgewoond; hij ging ter kerke, ja zelfs naar den schouwburg.
Maar den meesten tijd bracht hij door op een kamerken in de Jerichostraat 10, in het midden der hoofdstad bij de brave, verkleefde echtgenooten Wostijn. Hij woonde daar, voorzichtigheidshalve, zonder zijn gezin.
Zéér weinigen kenden die geheime verblijfplaats: in Nederland slechts een paar. - 't Was dààr, dat Borms, met zijn trouwen, kloeken medestrijder Hugo Van den Broeck, leider van het gewezen activistisch Persbureau, pamfletten opstelde, die ter sluik werden verspreid. Het waren kleine blaadjes: ‘De Vrije Stem’ - ‘Vrij Vlaanderen’ - ‘Aan de Vlaamsche Soldaten’ e.a.
Ook waren de achtergebleven Activisten er in gelukt, in het door Belgische gendarmen bewaakte gebied, een Open Brief aan Minister Vandervelde te laten drukken en verspreiden. Zij vraagden daarin billijke behandeling en rechtspraak voor hunne vervolgde strijdgenooten, en protesteerden krachtdadig tegen de middeleeuwsche behandeling van de overheden.
Te Gent verscheen weldra een orgaan van de Frontpartij ‘Ons Vaderland’ dat als een zegen was en in die troebele tijden menigen, nochtans kranigen strijder voor vertwijfeling behoedde.
Ook in Den Haag, werd niet stilgezeten.
De ‘Raad van Vlaanderen’ was feitelijk niet ontbonden. Hij had aan zijne ‘Commissie van Gevolmachtigden’ opdracht gegeven, om in het Buitenland, de actie voort te zetten ter Vredesconferentie, den Vlaamschen eisch te doen luiden en met dit doel werd dan gesticht ‘Het Vlaamsch Nationaal Comité’, bestaande uit de Heeren Prof. Willem de Vreese, Ing. van den Berghe, Leo Meert, Prof. Josué De Decker, Dr A. Depla, Joz. van den Broeck, Ing. H. Mommaerts, adv. H. Planquaert en Prof. F. Brulez.
Dit ‘Comité’ had zich tevens te bemoeien met den Steun aan uitgewekenen, die jammer genoeg al gauw genoeg uitgeput was...
| |
| |
De werking van het Comité had inmiddels zulke groote uitbreiding genomen, dat naar een geschikt lokaal moest uitgezien worden voor een regelmatig sekretariaat, in vervanging van het eerste voorloopige, aan het Sweelinckplein.
Een paar kamers werden gehuurd, boven een slagerswinkel, aan de Bilderdijkstraat, en als sekretaris aangesteld de Heer M. Van Calsteren, een der stenografen van den ‘Raad’.
Elken ochtend vergaderden daar de Haagsche uitgewekenen en deelden elkaar de ontvangen nieuwsjes mede.
Veel aanmoedigends was er doorgaans niet bij!
Eindelijk kwam voor mij het bericht, dat mijn broer Henri, twee dagen later, naar Rotterdam zou komen.
Toen ik aldaar in de woning zijner gehuwde dochter aanlandde, in de Blijswijckstr, las ik op ieders gelaat meewaren. Het duurde echter niet lang of van ‘getrooste’ was ik ‘vertrooster’ geworden. Ik had namelijk een flinke dosis optimisme behouden. Goed maar dat 'n mensch niet altijd bij voorbaat weet, wat hem boven het hoofd hangt: in mijn geval, dus elf lange jaren ballingschap...
Daar ging de huisbel en mijne trouwe broer Henri vloog mij om den hals. Hij, sterk als een reus, weende... Maar toen de eerste geruststellende berichten uit Antwerpen mij waren meegedeeld, en wij knusjes met mijn nicht Gerardina en neef Dirk om de gezellige tafel geschaard zaten, bij een geurige kop thee, heerschte waarachtig weldra een opgewekte stemming...
Mijn broer daar voor mij, pratende over mijn vrouw en mijne zes lievelingen, - wel, dat was voor mij een soort wederzien van allen en van mijn geliefd Antwerpen tevens.
Er moest echter vooral zakelijk onderhandeld worden. Eerst werd dus afgesproken, dat mijne vrouw ten spoedigste, met of zonder paspoort, naar de grens zou komen, en liefst langs Ossendrecht bij Bergen-op-Zoom, waar ik vernomen had, dat de bewaking iets minder scherp was.
Ik was er namelijk reeds van het eerste uur op bedacht mijn bezit zooveel mogelijk in veiligheid te brengen en dus mijne eigendommen te Antwerpen hoog te berenten of desnoods te verkoopen, want het stond bij mij vast dat de franschdolle bende te Brussel alles zou doen, om ons niet alleen geestelijk te breken, maar ook stoffelijk kapot te krijgen.
Had, half-Deecmber, de voormalige ultra-radikale Aug. Vermeylen niet in een brief door een zgn. ‘Studiekring’ aan
| |
| |
Minister Delacroix gezonden - en op 19n in 't ‘Laatste Nieuws’ af gedrukt, - geschreven:
‘Wij hebben tijdens de bezetting den strijd tegen het activisme aangebonden en hardnekkig volgehouden. Wij hebben ons aan vervolging en aan bestraffing blootgesteld, in de overtuiging dat wij het “Vaderland” dienden. Wij meenen derhalve thans ook, dat al wie opzettelijk tot de bestuurlijke en politieke scheiding heeft medegewerkt, om het even dat hij een zoogenaamd politiek ideaal, dan wel louter een persoonlijk voordeel najaagde, uit 's lands dienst verwijderd moet worden, en zoo daartoe termen zijn, in rechten worden vervolgd.’
Smerig was bovenal die loensche zinspeling op ‘persoonlijk voordeel’!
Afdoende werden de Activisten hierover gewroken door de verklaring, in 1920, door Minister van Justicie, Emile Van der Velde afgelegd, en die luidde:
‘Ik veroordeel de activistische leerstelsels, maar ik aanzie het als een plicht te zeggen, dat voor de overgroote meerderheid van hen, die wegens activisme werden vervolgd, het ongegrond is hen te verwijten dat zij gehandeld hebben uit winstbejag.’
Vermeylen had het tweede schot in onzen rug gelost. Het eerste kwam van den ‘barricade-man’ Van Cauwelaert te Lophem, waarvoor hij het verwijt opliep, in December 1920 vanwege den socialistischen volksvertegenwoordiger Eekelers, dat hij:
‘als vriend van de Vlaamsche veroordeelden, politieke lafheid gepleegd had en oude vrienden in den rug geschoten, wegens hun Vl. Nationalisme.’
Maar het ergste was, dat daardoor de Regeering zich onbevreesd kon wreken en dat het reeds vermelde beruchte circulaire van 16 November, kon ophitsen in dezer voege:
‘Wij moeten energiek optreden: 's Volks heil is de opperste wet. Men moet natuurlijk niet de grenzen van de willekeur buitensporig overschrijden, maar men moet evenmin de openbare veiligheid in gevaar brengen door een al te nauwgezette rechtspleging. De gerechtelijke politie ziet zich door de omstandigheden er toe gebracht op te treden als de uitvoerster van eene dictatoriale macht.’
Dit alles had ik diep nagedacht, en zou daarom mijne voorzorgen spoedig treffen. Ik gaf aan mijn broer een omstandig schrijven mede, om mijne vrouw aan te sporen bij
| |
| |
mijn notaris - (denzelfden die de stichtingsakte had opgemaakt voor 't ‘Vlaamsche Nieuws’) - de noodige stappen te doen.
Eenigszins gerust gesteld voor de naaste toekomst, nam ik afscheid en keerde terug naar Den Haag.
Doch weldra zou eens te meer blijken dat ‘de mensch wikt, maar God beschikt’...
|
|