| |
De ‘Commissie van Zaakgelastigden’ Bedenkelijke rede van von Payer. Een Bijraad
Laat ons intusschen een kijkje nemen op wat er zooal buiten het bezette gebied geschiedde.
Aan het Westelijk front ging het voor de Duitschers al een tijdje minder fortuinlijk. Na het groot Maart-offensief der Centralen, hadden de Ententemachten, Maarschalk Foch als opperheer der verbonden legers aangesteld.
Op 18 Juli hadden de Geallieerden een krachtig tegenoffensief geopend op de Vesle, en dan op de Aisne en weldra werd de zgn. Hindenburglinie bestookt.
De in het buitenland vertoevende Belgische parlementsleden waren naar Ste Adresse uitgenoodigd, om van 22 tot 29 Juli een extra-zittijd bij te wonen. Zes en veertig waren er opgekomen, om allerhande punten te bespreken, met het oog op een aanstaanden terugkeer.
Vooral economische aangelegenheden vergden een oplossing, b.v. de tolaansluiting en het handelsverdrag met Frankrijk; de concessies aan de ‘Lloyd Royal belge’ enz. Doch
| |
| |
de laatste zitting werd - met gesloten deuren - gewijd aan taalkwesties en aan het Activisme.
Zeer edelmoedig beslisten die heeren, dat alles op rechtvaardige wijze voor de Vlamingen zou geregeld worden... later, maar intusschen stelden zij een vlammend protest op tegen de Bestuurlijke Scheiding.
Kamiel Huysmans, die te Londen was, werd verhinderd dezen zittijd mêe te maken, daar zoowel Engelsche als Belgische zeelieden weigerden hem over het Kanaal te voeren.
De 46 waren wellicht een beetje beducht voor zijn sarcasme?
Van Cauwelaert had het in den laatsten tijd erg te verduren gehad, wegens zijn Engelsch Memorandum. Overigens was, naar de ‘Gazette de Hollande’ van 16 Augustus meldde, een tweede vertoog aan de Britsche Regeering gericht door een ‘Vlaamsche persoonlijkheid, die in zijn partij eene plaats inneemt, zeker gelijk aan die van den afgevaardigde voor Antwerpen.’
Dus nog een ‘défaitist’ die de misdaad beging, het Vlaamsche probleem te internationaliseeren!
Wie hij was, wordt niet vermeld, maar dat hij niet ‘geblameerd’ werd, is zeker. Immers, hij richtte zich tégen de ‘Flaminganten’.
‘Het is van belang op te merken, zoo staat in dit tweede Memorandum, dat de activistische verraders en de Flaminganten van het Vlaamsch-Belgisch Verbond van Mr Van Cauwelaert, hetzelfde programma hebben.’
Het is een feit, dat àl, de verloocheningen van Van Cauwelaert hem toch niet vrijwaarden als Activist aanzien te worden. Soms gaf hij hiertoe wel eenigszins vat. Het Programma van 4 Maart, door het ‘Belg.-Vl. Verbond’ uitgevaardigd, was door de Regeering dadelijk afgewezen, en een motie van een duistere ‘Ligue patriotique flamande’ (Holland) had de zienswijze van het ‘Verbond’ scherp bekampt.
Zonderling: Waarom moesten die bekampers een ‘vlaamsch’ mom opzeten? Hun ‘flamande’ zal wel niemand verschalkt hebben, evenmin als de beruchte ‘Ligue flamande pour la Liberté des Langues’ (bekend als de ‘mannen van de drie ellen (L) voor 'ne frank’)...
Als dan Van Cauwelaert weigerde deel te maken van de ‘doodgravers-Commissie’ van Cooreman, - (die zelfs een man
| |
| |
als Dr Van De Perre eruit had geweerd) - bleef er voor geen enkele ‘Ligue’ nog een schijn van twijfel over: hij was een verkapt luitenant van Borms.
In ‘Vrij België’ kon men van zijn hand lezen ‘dat hij aan de Regeering duchtige ontgoochelingen voorspelde uit hare slimmigheden tegenover de Vlamingen’ en ook, dat hij, volhardend in de boosheid ‘voornemens was een Memorandum over de Vl. Zaak te zenden aan de Amerikaansche Regeering’, waar hij, bij President Wilson, - die toch in zijn beroemde ‘Veertien Punten’ het volksrecht der kleine naties in bescherming nam, - een gewillig gehoor hoopte te vinden.
Dat rook waarachtig naar kettersch Activisme.
In Engeland won onze zaak gestadig veld bij de Vlaamsche uitgewekenen, zoozeer dat de franskiljon Flor. Burton, bestuurder van de Antwerpsche ‘Nieuwe Gazet’ te Londen een speciaal blad ging uitgeven, ‘De Dageraad’ om:
‘de belgische belangen te verdedigen tegen de coalitie van het pacivisme, het activisme en het internationalisme, dewelke reeds al te veel gedurende vier jaar onder de Vlaamsche vluchtingen in Engeland hebben gewerkt.’
Het ‘Belgisch Dagblad’ drukte toentertijd:
‘De toenadering tusschen aktivisten en zgn. passieven gebeurt zeker, zoowaar als er thans een paralleele werking tusschen Borms en Van Cauwlaert bestaat. Beiden willen de Hochschule te Gent en minstens de bestuurlijke scheiding (met een Vlaamsch en een Waalsch leger) dank aan 't internationaliseeren van de taalkwestie in België, op het Vredescongres, behouden zien. Daarom zochten de aktivisten steun te Berlijn en de zoogen passieven, - of beter opportunisten - te Londen.’
Die prietpraat was kennelijk van Léonce du Castillon, en walgde tot zelfs de eerlijke passieven van het bezette gebied, die in hun Brusselsch sluikblad ‘De Vlaamsche Leeuw’ van 26 Juni schreven:
‘Wij houden eraan te verklaren, dat de passieve Vlamingen van 't bezette gebied de strekking van Léonce Du Catillon misprijzend afkeuren en hem als waardige sleepdrager van 't Franskiljonisme beschouwen.’
Buiten de propagandawerking, die ik reeds met eenige welsprekende cijfers schetste, ging ook de cultureele actie steeds haar gang.
| |
| |
Naast de voordrachten door de activistische groep van Help U-Zelve regelmatig voortgezet, was de werking van de in Juni 1918 te Antwerpen gestichte ‘Vlaamsch Nationale Onderwijsvereeniging’ op verheugende wijze uitgebouwd. Ook dat organisme had eene reeks vlugschriften in 't licht gegeven, pedagogisch opgevat, onder den titel: ‘Studie over Vlaamsche Volkskracht’ en waarin verschenen: ‘De Vierde Graad van het Lager Onderwijs’ door Barth Gielis, ‘Onderwijs voor Meisjes’ door Suzanna Verhulst, ‘De Middelbare Technische School’ door Aug. Bosschaerts, ‘Over de Grondslagen van het Lager Onderwijs’ door J.J. Jaecks; ‘Over onze Taalwetten in het Middelbaar Onderwijs’ door Van Nieuwland. Het waren alle degelijke, objectieve studies, die eer aandeden aan hunne bevoegde opstellers. In Augustus gaf de Vl. N.O. dan nog haar eerste nummer uit van ‘De Vlaamsche School’ tweemaandelijksch Tijdschrift, dat maar drie nummers mocht beleven. De wet van 4 Juni 1918 op het lager onderwijs, zou met aanvang van 1 September van kracht worden, en dit heugelijk feit, werd in een hooggestemd artikel ‘De Bevrijding’ door J.J. Jaecks, als volgt begroet:
‘Vlaanderens' ziel zal weldra uitspruiten tot iets wonders en heerlijks. Het vreemde pantser is verwijderd en, onder den invloed van eigen taal en eigen streven, onder de koestering van het stambewustzijn en 't geloof in eigen kracht, aanschouwen we, in een kort verschiet, de heropstanding van het Vlaamsche Volk.’
Ook de vrouwen, wier steun wij zoolang - al te lang! - in onzen strijd hadden moeten missen, de vrouwen gingen zich in de Scheldestad organiseeren. Op 29 Juni hadden zij, onder de benaming van ‘Vereeniging voor maatschappelijk werk’ een eerste uitwendig teeken van hun streven gegeven door, in de Feestzaal van het Atheneum, een ‘Vrouwenbetoog en Kunstconcert’ in te richten, waar de Vlaamsche rol der vrouw belicht werd: door Mej. Suzanne Verhulst: ‘In het Onderwijs’; door Mej. Roza De Guchtenaere ‘In de vrije Beroepen’; door Mevr. Lemaire-Dens: ‘Als Moeder en als Arbeidster’; door Mej. Anna Mortelmans; ‘Voor Vrede en Vrij Vlaanderen’ door Mev. Vlamynck, ‘Aan de Hoogeschool’.
Te Brussel was ook een meisjes-groep ontstaan ‘Nieuwe Lente’ met als leuze: ‘Alles voor Vlaanderen’.
En ‘Volksopbeuring’ met zijn afdeeling ‘Volksontwikke- | |
| |
ling’ bleef niet ten achter. In de hoofdstad waren de grondvesten gelegd voor een uitgebreide Volkshoogeschool. Te Leuven, te Vilvoorde, te Kapellen waren nieuwe lokalen geopend.
Omstreeks half Augustus werd ik naar Willebroek ontboden, om daar de verjaring te vieren der bloeiende Afdeeling Het werd een heusch feest, met declamatie en zang, dat rond mijne gelegenheidstoespraak gegeven werd.
Het slot was... minder aangenaam! De verbinding was zoo moeilijk, dat - wilde ik denzelfden nacht te Brussel zijn - ik met een hondenkarretje terug moest.
Inmiddels was ook ernstig gewerkt aan de vervlaamsching der Gemeentebesturen en het plan was, dat vooreerst Brussel, Antwerpen en Leuven aan de beurt zouden komen.
Den 16n Augustus zou dan de ‘Raad van Vlaanderen’ weer opnieuw vergaderen.
De atmosfeer was er in dit midden niets beter op geworden, nu men beweerde, dat ook Brijs en Ver Hees, tijdens hunne propaganda-omreis door Duitschland, ongewenschte verklaringen hadden uitgesproken en de morgenzitting liep in de grootste verwarring ten einde.
's Namiddags kon het gemoedelijke woord van Borms weer velen verzoenen. Toch meenden sommigen, dat het gezag van den ‘Raad’ door dergelijke discussies werd ondermijnd en zelfs werd er voorgesteld nieuwe verkiezingen uit te schrijven... Een lange reeks moties werd ingediend, tot ten slotte deze van Dr Spincemaille werd aanvaard, zeggende dat de Gevolmachtigden hun mandaat zouden neerleggen.
Hierna stelde het Bureau, bij monde van zijnen voorzitter Professor W. De Vreese, een motie voor, strekkende om bij den Generaal-Gouverneur de inrichting te bepleiten van een Commissie van Zaakgelastigden, samengesteld naar verhouding der bestaande schakeeringen. Deze motie werd aangenomen met 60 tegen 1 stem en 1 onthouding.
Het gevolg hiervan was, dat loopende zaken wel konden afgehandeld worden, maar dat intusschen de ‘Raad’ eigenlijk zonder vertegenwoordiging zijnde, zijn zittingen voorloopig eens te meer geschorst zag.
Deze staat van zaken duurde tot 20 September. Maar intusschen vergaderden de leden ‘officieus’ o.a. op 5, 9, en 19 September.
Men vernam dat, dato 18 Augustus, Dr Claus met een paar
| |
| |
vrienden definitief ontslag had ingediend; wat door iedereen betreurd werd.
Algemeen was men verwonderd, dat de Gouverneur-Generaal zoolang draalde om met de leiders der onderscheidene groepen onderhandelingen aan te knoopen, met het oog op de samen te stellen Commissie van Zaakgelastigden en een motie in dezen zin, gesteld door Heeren Tack, Heuvelmans en Spincemaille, werd verzonden naar het nieuwe Hoofd van de Politische Abteilung, Consul Asmis, dato 9 September.
Maar, na de rede van Hertling, die al zooveel beroering had verwekt, kwam op 14 September, de ‘Belgischer Kurier’ met een rede te Stuttgart uitgesproken door den Vice-Kanselier von Payer en, eens te meer scheen alles op losse schroeven te rusten.
Immers in die rede stond, onder meer, te lezen:
‘Niets belet, dat overal het voormalig grondbezit kan hersteld worden, onder beding dat, wat ons en onze bondgenooten betreft, wij weder beschikken zullen over alles, wat wij op 1 Augustus 1914 bezaten.
Zoodra de vrede geteekend is, kunnen wij al de door ons bezette gebieden ontruimen, - ook België kunnen wij dan ontruimen. Zijn wij eenmaal zoo ver, dat in België geen andere Staat boven ons de voorkeur geniet, dan kunnen wij Belgie zonder verdere verplichtingen of voorbehoud vrij geven.
Wij hebben ook geen reden om te betwijfelen dat de veelbesproken Vlamingenkwestie in den zin van rechtschapenheid en staatsmansschranderheid opgelost kan worden.’
Dit waren inderdaad, bedenkeljike woorden.
Gansch de Raadszitting van 20 September werd aan de bespreking van dit stuk gewijd, en het volgende protest (in zijne hoofddoelen) naar den Generaal-Gouverneur gezonden:
‘Met de pijnlijkste verbazing heeft de “Raad van Vlaanderen” de rede door den Vice-Kanselier, onlangs te Stuttgart gehouden, vernomen.
Daaruit schijnt te blijken, dat Duitschland niet alleen geneigd zou zijn België als onafhankelijken Staat te herstellen, maar ook en vooral, dat het oplossen der Vlaamsche kwestie voortaan aan België zelf zou worden ovengelaten, en aldus ont-internationaliseerd, wat noodlottig voor het Vlaamsche Volk zou worden.
Op 3 Maart 1917 sprak Rijkskanselier von Bethmann-Hollweg: “Bij den Vrede zal het Duitsche Rijk alles in het werk stellen, wat de vrije ontwikkeling van het Vlaamsche Volk kan bevorderen en waarborgen.
Op 20 Juni 1918 verklaarde Uwe Excellentie in te stem- | |
| |
men met de officieele verklaringen in de “Kölnische Zeitung” die bepaalden: Er moet dus, in het belang - politiek en nationaal - zoo voor de Walen als voor de Vlamingen, een scheiding doorgevoerd worden, die reikt buiten de grenzen eener eenvoudige bestuurlijke scheiding, daar bij dergelijke regeling eene reëele garantie bereikt wordt, door den franschen invloed terug te dwingen.”
In de rede van den Heer von Payer is van deze reëele garantie geen sprake meer; thans wordt alles verwacht van gerechtigheidszin en staatsmanswijsheid!
Excellentie!
In dezen nood van ons hart, en van ons Volk, wenden wij ons vol vertrouwen tot U, die ons Uw ridderwoord verpand hebt: “Zooals het met de Vlaamsche Zaak voor den oorlog gesteld was, mag het nooit meer terug worden.”
Wij hopen, dat U ons de verzekering zult kunnen geven, dat de inzichten van de Duitsche Rijksregeering, nog steeds onveranderd gebleven zijn: wij kunnen hier verklaren, dat het Vlaamsche Volk de politieke Zelfstandigheid van Vlaanderen als eene bevredigende oplossing van het nationaliteitsvraagstuk in België beschouwt en verder van oordeel is, dat de erkenning van den Staat Vlaanderen geen beletsel kan zijn, voor 't tot stand komen van den Vrede.’
Voor de éérste maal verschijnen in de volgende zitting van 26 September, in de Raadzaal, Duitsche Overheidspersonen. Namelijk Consul Asmis en Dr Kreuter, die officieel, uit naam van Freiherr von Falckenhausen, dezes antwoord brengen op bovenstaanden brief, en tevens de verlangde Commissie van Zaakgelastigden komen aanstellen.
De Gouverneur-Generaal duidt alzoo, in overeenstemming met de groepleiders een zgn. ‘Bijraad’ aan wiens bevoegdheid drieërlei is: 1) hij zal geraadpleegd worden bij alle bestuurlijke maatregelen der bezettende overheid; 2) hij zal van advies dienen bij te benoemen Vlaamsche beambten; 3) hij zal in verbinding staan met de Algemeene Secretarissen van de Vlaamsche Ministeries, betreffende dienstzaken.
De Verwaltungchef zal den ‘Bijraad’ uitnoodigen tot de officieele zittingen, terwijl zijne zaakgelastigden vrij onder mekaar zullen kunnen vergaderen, om eenheid van optreden voor te bereiden.
De ambten in den Bijraad waren als volgt verdeeld:
Dr A. Borms, voor Nationaal Verweer.
J. de Decker, voor Wetenschappen en Kunsten.
Leo Meert, voor Geldwezen.
Ign. Mommaerts, voor Landbouw.
| |
| |
F. Van den Berge, voor Openbare Werken.
E. Ver Hees, voor Nijverheid en Arbeid.
Verder zonder portefeuille, de Heeren A. Martens, Edw. Joris, Ach. Brijs.
Aansluitend bij het schrijven van 20 September, drukte zich Consul Asmis, als volgt uit:
Mijne Heeren, tengevolge van de afschaffing van de Gevolmachtigden, zal voortaan de ‘Raad van Vlaanderen’ zelf raadgevende stem hebben in wetgevende maatregelen.
Reeds onmiddellijk staat op zijne dagorde een der belangrijkste wetten, nml. deze op de instelling van Vlaamsche rechtbanken.
Buiten dit recht tot medewerking op wetgevend gebied, is ook aan de vertegenwoordigers van het Vlaamsche Volk rechtstreeksche medezeggenschap verleend in alle gewichtige bestuursmaatregelen.
Een beteekenisvolle en belangrijke stap is aldus gedaan op den weg, die leidt naar de Zelfstandigheid van Vlaanderen.
Mijne Heeren, het was mij bijzonder aangenaam U deze mededeelingen te kunnen overbrengen en ik houd mij ervan overtuigd, dat U deze richting zult aanzien als een ernstigen vooruitgang, en als een nieuw bewijs dat Z.E. de Gouverneur-Generaal wenscht de tot hiertoe in Vlaanderen gevolgde politiek voort te zetten, en haar tot een goed einde te voeren.
Ik hoop, dat de in den Raad gerezen moeilijkheden, mogen wijken voor een gemeenschappelijke en minnelijke samenwerking.
Moge deze taak bekroond worden met een vol en overvloedig succes tot eere van den ‘Raad van Vlaanderen’ en tot voorspoed en heil van het Vlaamsche Volk!’
Daarna trokken beide afgezanten zich dadelijk terug.
Het was inderdaad een baanbrekende gebeurtenis. De ‘Raad’ werd aldus in alle zaken, die niet door de oorlogsomstandigheden, buiten zijn bereik vielen, mede berechtigd en had zitting in de Duitsche Bestuurslichamen zelf. Als eerste werkzaamheid moesten de Zaakgelastigden (‘Ministers’ noemde het volk ze thans, niet geheel ten onrechte), eene Subcommissie aanstellen, tot de voorstudie van een wettig Statuut, waarin de wensch voor politieke zelfstandigheid zou belichaamd worden.
In afwachting kon de kwestie van de vervlaamsching van het Gerecht al ter hand genomen worden, en reeds onmiddellijk, in zittingen van 26 en 27 September werd een wetsontwerp, artikel na artikel, besproken.
| |
| |
In hoofdzaak waren voorzien, Vlaamsche rechtbanken van eersten aanleg, en twee Beroepshoven (Gent en Brussel). De rechters werden afzetbaar. Het Nederlandsch wordt voor Vlaanderen uitgeroepen als eenige wettige gerechtstaal.
Niettegenstaande velerhande schommelingen en wrijvingen, scheen dus de Raad eene nieuwe periode van vruchtbaar werken te gemoet te gaan.
De krijgsgebeurtenissen gingen zich echter nu zoo snel ontwikkelen, dat de kans niet meer er toe geboden werd.
De zitting van 27 September was de laatste officieele bijeenkomst geweest van de ‘Raad van Vlaanderen’ als korps.
In de ‘Commissie van Zaakgelastigden’ werden nog benoemd:
Mter Ad. Henderickx, voor Justitie.
Mter Hector Planquaert, voor Binnenlandsche Zaken.
Ing. Brulez, voor Post, Telegraaf en Zeewezen.
Dr. Alf. Depla, zonder portefeuille.
In het Vlaamsche land ging de propaganda onverpoosd verder. Te Hasselt waren de overgekomen soldaten in een Meeting opgetreden, en daar - in het zoogezegd ‘slapende’ Limburg - bleek plotseling hoe diep het Activisme reeds wortel geschoten had, grootendeels dank aan de vinnige werking van Jan Borms, jongsten broeder van Dr Aug. Borms.
Een optocht van méér dan 2000 Vlamingen doorkruiste Hasselt's straten op 12 September, en zonder de geringste tegenmanifestatie.
Enkele dagen daarna greep te St Truiden, een vergadering plaats, ingericht door den ‘Bond der Haspengouwsche Vlaamsche Studenten’. Meer dan 250 aanwezigen werden er geteld, die de activistische reden van geestelijke woordvoerders toejuichten, en daarna in stoet door de straten toog, voorafgegaan door drie priesters achter de Leeuwenvlag.
Te Antwerpen hadden de Unionisten op 29 September een groote centrale bijeenkomst belegd in het lokaal van den ‘Meisjesbond’ in de St. Annastr. Afgevaardigden uit Brussel en Gent waren er mede aanwezig en een gemeenschappelijk Manifest werd ontworpen.
Eenige dagen te voren hadden de Studenten aldaar ook een Congres gehouden, dat twee dagen duurde en waar als sprekers optraden: hoogstudent Bob van Genechten, Dr L.
| |
| |
Dosfel, student Wies Moens, brankardier Van Sante en Professor Antoon Moortgat.
Waarlijk bewonderenswaardig, hoe - trots verwarde toestanden bovenaan, - de troepen steeds methodisch voorwaarts trokken. Ware de actie een jaar vroeger ingezet kunnen worden, hoe gansch anders zou de einduitslag geweest zijn!
|
|