| |
De tweede ‘Raad van Vlaanderen’ Hoe machtig ‘Volksopbeuring’ en ‘Kolenverdeeling’ werden
Den 7n Maart sprak de Generaal-Gouverneur von Falkenhausen eene rede uit voor de Commissie van Gevolmachtigden van den ‘Raad van Vlaanderen’ en legde volgende bindende verklaringen af:
‘In overeenstemming met de Rijksregeering, kan ik U bevestigen, dat de Kanselier en ik zelf als onze politieke gedragslijn de verklaring handhaven welke op 3 Mei 1917, de kanselier von Bethmann-Holweg voor uwe afgevaardiging aflegde, namelijk: dat bij de vredesonderhandelingen het Duitsche Keizerrijk alles zal doen wat de onbelemmerde ontplooiing kan bevorderen van het Vlaamsche ras, van zijn welvaart en van zijn veiligheid.
De vooroorloogsche toestand van de Vlamingen in België zal in geen geval kunnen blijven duren. Daarom moeten al uwe pogingen gewijd zijn aan het oprichten van een volledig vervlaamscht Vlaanderen, vrij van allen franschen dwang. Het zou voorbarig zijn thans reeds deze status van een onafhankelijk Vlaanderen te bepalen; dit zal de taak zijn van het vredescongres.
Tijdens de eerstvolgende maanden moeten wij. Mijne Heeren het rechtherstel voorbereiden, dat de Vrede U moet brengen.
De ‘Frankfurter Zeitung’ publiceerde hieromtrent een artikel, waaruit kon gelezen worden, dat de Duitsche Regee- | |
| |
ring, door deze toespraak had willen te kennen geven, dat er nog geen kwestie kon zijn van zelfstandigheid en dat de Vlamingen zelven deze bevechten moesten, in overeenstemming met de gansche, eigen bevolking.
Terecht verontrust door deze opvatting, richtte de Commissie van Gevolmachtigden een uitvoerig schrijven aan den Verwaltungchef Schaible, en wezen daarin op de verschillende interprestaties, die aan de verklaringen van Freiherr von Falkenhausen gegeven werden.
De Gevolmachtigden hielden vast aan de verbintenissen, dat Vlaanderen door Duitschland nooit zou prijsgegeven worden aan een ‘statu quo ante’ (toestand zooals voorheen) bij een gebeurlijke ontruiming van België; zij wezen er op, dat bestuurlijke scheiding niet voldoende was en alleen politieke autonomie den vrede en de ontwikkeling van Vlaanderen kon waarborgen.
Daarom is het noodzakelijk, - zoo luidde de conclusie, - dat een afvaardiging van den ‘Raad van Vlaanderen’ deel zal nemen aan de vredesonderhandelingen, zooals in gemengde zitting van 14 Maart, was toegezegd.
Een onbehaaglijk gevoel bleef heerschen bij de Raadsleden. Nog steeds was geen volmaakte eenheid bereikt over wat in den grond de ‘zelfstandigheid’ zou inhouden.
Het programma der Jong Vlamingen was in zijne groote lijnen bekend, alhoewel het in redactievorm wel een paar malen gewijzigd werd, maar de ‘Unionisten’ hadden nog geen officieele formule bekend gemaakt.
Zooals reeds gezegd, huisden de leiders van deze richting voornamelijk op de Antwerpsche banken in den ‘Raad’. Te Brussel was het Leo Meert die als hoofdman optrad. In het ‘Hotel Central’ te Antwerpen hadden meerdere bijeenkomsten der Groep plaats, alsook te Brussel en ten slotte werd vastgelegd, dat het unionistisch streven was, naar een ‘onafhankelijk Vlaanderen binnen het kader van België’.
Den 9n Maart greep de eerste zitting plaats van den nieuwen ‘Raad’. Het Bureau werd als volgt gekozen: Voorzitter: Willem de Vreese; Ondervoorziters: René Decïercq en Hector Planquaert; Secretarissen: J. Van den Broeck en A. Vlaemynck; Kwestor: L. Maesfranckx.
In de vergadering van den 28n, werd de tekst der op 23 December gestemde zelfstandigheidsformule aangenomen.
Deze wordt dan in de volgende zes punten nader bepaald:
| |
| |
1. | Er is geen ‘statu quo ante’ mogelijk. |
2. | Het herstel van België is uitgeschakeld. |
3. | Elke economische na-oorlog wordt verworpen. |
4. | Vlaanderen moet politiek onafhankelijk zijn, met eigen Regeering, eigen uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht en eigen diplomatische vertegenwoordiging in het buitenland. |
5. | Vlaanderen moet vrij wezen, zijn economische, kultureele en politieke toekomst te regelen, naar zijne natuurlijke verzuchtingen; |
6. | Vlaanderen verwacht den steun van Duitschland bij de internationale regeling van het Vlaamsche vraagstuk. |
Bij punt 2 werd als gevolg gevoegd, dat de naam ‘België’ zou verdwijnen.
Een stemming werd hierdoor uitgelokt, die als uitslag gaf 44 stemmen voor; 24 stemmen tegen en 4 onthoudingen. De 24 tegenstemmers vormden ongeveer de groep der aanwezige ‘Unionisten’ waarbij ik mij, van den beginne af, geschaard heb.
Buiten den ‘Raad’ waar gedurende een moeizame periode meer aan theorie dan aan verwezenlijking kon gedaan worden, hadden de Activisten de handen vol aan velerhande praktische werkingen.
‘Volksopbeuring’ had zich ook op zakengebied moeten ontwikkelen, om bevoegd te zijn zich door aankoop, de noodige artikelen te verschaffen voor de pakketten naar de duitsche gevangenkampen. Op 21 Februari was aldus eene wettige samenwerkende Vennootschap gesticht, met Leo Meert als Afgevaardigde Beheerder, aanvankelijk Nikolaas Orlay uit Sinaai als Voorzitter, post die ik weldra moest overnemen.
De zetel was gevestigd Wetstraat 155, waar de kantoren onder de ijverige leiding van Jozef Peeraer, onberispelijk werkten. De zaken namen een ontzaglijke uitbreiding, daar aan de leden (ten slotte 35.000 in aantal) allerlei verbruikswaren werden ter beschikking gesteld.
‘Volksopbeuring’ Liefdadige Vereeniging, met hare Hoofdafdeeling ‘Soldatentroost’ bleef gevestigd in Nr 132 der Wet straat.
Bovendien nam hare Hoofdafdeeling ‘Volksontwikkeling’ met Ad. Peremans als verkleefd algemeen secretaris, zulkdanige vlucht met hare werkingen: Volkshoogeschool; Lagere Avondscholen; Kinderuurtjes; Volksvoordrachten; Kunst voor het Volk; Boekerij, dat ook hiervoor aparte huisvesting moest
| |
| |
gezocht worden; te dien einde werd een ruim huis gehuurd, Spastraat, 3. Intusschen was ik Voorzitter geworden der ‘Volksontwikkeling’-boekerij (een echt kolfje naar mijne hand!) met Heer J. Van der Leest, als beslagen Boekwaarder.
Toen het huis der Spastraat geheel toegerust was, kon de Boekerij daar ingehuldigd worden op 18 Mei. Tevens werd er het Hoofdkwartier gevestigd van ‘Volksopbeuring’ afdeeling Brussel met Heer J. Kesler als Beheerder, en F. Segers als Bestuurder van den winkel (in de St. Janstraat, 60). Onder leiding van Prof. Dr. J. De Keersmaecker werd, in de Spastraat, nog een geneeskundige Hulpdienst ingericht, en in de bovenzalen een ‘Vlaamsche Leesclub’ met Conversatiezaal, onder leiding van Baron van Haersolte.
Eenigszins de tijdsorde vooruitloopend, maar om een compleet beeld te geven van de veelzijdige uitbreiding van 't Volksopbeuring-werk te Brussel, wil ik hier verder vermelden dat, onder leiding van Mevrouwen Frans Reinhard en Leo Meert-de Mullewie, aan den Alsembergschen Steenweg, 248, een huis tot stand kwam voor ‘Moeder- en Kinderzorg’, met als onderafdeelingen: Bewaarschool, Kinderkribbe, Fröbelklasse en Naaischool.
Even daarna werd dan nog ons ‘Spijshuis’ geopend in de ‘Drie Zwitsers’ aan de Wolvengracht, met een moderne inrichting en reusachtige kookketels. Bijna al de bedienden van de Vlaamsche Ministeries kwamen daar middagmalen, en een groot aantal eetmalen werden ook dagelijks, bij abonnement aan huis besteld, tegen zeer voordeelige voorwaarden. Het was voor zeer velen een waarachtige uitkomst in die dure tijden.
Als Algemeen voorzitter van Volksopbeuring-Brussel, had ik mij met al die ondernemingen, in meerdere of mindere mate te bekommeren en ik mag naar waarheid verzekeren, dat ik doorgaans maar al te wel wist, waarmee mij bezig te houden: 't werk ontbrak mij allerminst!
Wij hadden aldus Brussel omspannen met een Vlaamsch net: de Ministeries; Scholen; Schouwburgen; Volksopbeuring; Volksontwikkeling; Kolenverdeeling met de talrijke onderverdeelingen en vertakkingen van al deze organismen. Tien jaar zouden voorzeker voldoende geweest zijn, om het fransche vernis van Brussel af te schrappen.
In de breede lagen van de bevolking aldaar, was duide- | |
| |
lijk een kentering ten onzen voordeele merkbaar, maar anderzijds waren sommige duitsche hooggeplaatste ambtenaren dikke vrienden met de franskiljons. Zoo beleefden wij te Brussel in ‘Kolenverdeeling’ de volgende teekenende gebeurtenis:
Ons was dus uitsluitend de bevoegdheid in handen gelegd, om de Kolenrantsoeneering door te voeren o.m. in Brussel-Land, d.w.z. in de omgeving van Brussel. In de hoofdstad zelve, was reeds voor onze erkenning, een speciaal stedelijk organisme naast de ‘Kohlenzentrale’ met dit werk gelast.
Magazijnen hadden wij afgehuurd, in de meeste gemeenten rondom Brussel en er kantoren ingericht. Het was een uitgestrekt en dichtbevolkt verdeelingsgebied, dat wij onder de bijzondere controle hadden gesteld van opzichter L. Peereboom en, na eenige weken was - dank aan zijne doortastendheid en praktischen geest - de regelmatige verdeeling der kolen verzekerd.
Op zekeren dag loopt een rapport van heer Peereboom binnen, en dadelijk daarop komen de plaatselijke beheerders van Ternath en Merchtem den inhoud van gezegd rapport bevestigen, namelijk: dat spijt alle voorschriften, naast de opslagplaatsen en kantoren van ‘Kolenverdeeling’ magazijnen en bureelen met hetzelfde doel, wederrechtelijk opgericht waren, onder het duldende oog van den Zivilkommissar van Brussel, die - het vreze tusschen haakjes gezegd - gehuwd was met eene Parisienne.
Geen twijfel dus, of deze heer was t' akkoord met franskiljonsche ondermijners van ons werk.
Wij aarzelden geen oogenblik, om dit loensch optreden aan te klagen bij den duitschen referent, Dr Giebel en, het zij ter zijner eere gezegd, zeer beslist plaatste deze zich op ons standpunt tegen zijne landgenooten.
Reeds twee dagen daarna, werden Heer Leo Meert en ik uitgenoodigd om onze klacht staande te houden tegenover den duitschen Zivilkommissar, welke verscheen in gezelschap van den Prinz von R...
Het onderhoud kreeg het uitzicht van een echt procès, met ‘Kolenverdeeling’ als Vlaamsche aanklaagster, tegenover machtige duitsche heeren, en voor een duitsch onpartijdig rechter.
In duidelijke, onbeschroomde termen bracht Heer Leo Meert de beschuldiging uit, gestaafd door geschreven getui- | |
| |
genissen: ontkennen was onmogelijk, en dat waagden de tegenstanders dan ook niet.
Echter herinner ik mij nog levendig, hoe de Prinz von R... (een gepommadeerd heerschap met tal van gouden braceletten!) geërgerd uitriep:
‘Maar Dr Giebel toch, hoe is 't in godsnaam mogelijk, dat wij Duitschers in dit overwonnen land, ons te verantwoorden hebben tegenover deze Vlamingen!’
Dat was mij te sterk, en alle pleegvormen vergetend, wedervoer ik heftig:
‘Hier staan geen Duitschers tegenover Vlamingen, maar menschen tegenover menschen, die los van alle eigenbelang, alleen te zorgen hebben voor de nooden der bevolking en voor de rust in het land!’
Waarschijnlijk gevoelde de prins, dat hij te ver was gegaan; althans hij antwoordde niets, en de zaak kreeg, tot onze algeheele voldoening haar beslag, in dezer voege, dat Dr Giebel, moedig den afbouw beval van gansch de duitschfranskiljonsche concurrentie.
In onze verdere betrekkingen met de ‘Kohlenzentrale’ konden wij echter merken dat dezer Bestuurder, Graf von Middendorf, ons allerminst in zijn hart droeg!
Zoo was de toestand te Brussel!
Te Antwerpen was natuurlijk de toestand steeds betrekkelijk goed geweest, maar de onderduimsche tegenwerking van een L. Franck en een Strauss had toch dikwijls stokken in de wielen gestoken en toen ten slotte deze Heeren al te driest optraden, werden ze allebei naar Duitschland gevoerd.
De Franskiljons strooiden het gerucht rond, dat de wegvoering gebeurd was uit hoofde der tegenwerking tegen de vernederlandschte Hoogeschool te Gent. Niets is minder waar. Het was de gansche kampagne tegen de bezetting, die er aanleiding toe was geweest, en de laatste plagerijen hadden de maat doen overloopen.
Zoo hadden Franck en Strauss, als schepenen, geweigerd de stadswerklieden te laten gebruiken in het Stapelhuis, waar legerproviand geborgen was; Franck zou een belgisch beeldhouwer hebben bedreigd, toen deze zich bereid had getoond om een graftombe te ontwerpen voor duitsche gesneuvelden, op Schoonselhof begraven; hij zou ook geweigerd hebben de graan-elevators af te staan voor Roemenië. Ik kan den indruk niet van me wegzetten, dat deze heeren een gemakkelijk ‘mar- | |
| |
telaarschap’ nastreefden: het is bekend, dat zij evenals Pirenne, Fredericq en de gerechtsheeren, een benijdenswaardig dolce-far-niente leventje in groote duitsche steden hebben geleid, met confort en beleefde bejegening.
Te Gent, had het franschdolle gemeentebestuur, met burgemeester Braun aan het hoofd, het nog bonter gemaakt. Ook hier moest de Etappen-bezetting ingrijpen en werden Braun en Schepen De Weert naar Duitschland gevoerd. Begin April werd dan een Duitsch burgemeester, Kunze, aangesteld en als schepenen de Activisten Fornier, Huybrechts, Planquaert, Vander Spurt en Wannijn.
De gemeentezaken werden voorbeeldig beheerd en, na den oorlog, kon geen enkel verwijt noch verzuim ontdekt worden.
Te Antwerpen werd er aan gedacht eveneens een activistisch College aan te stellen, maar hier is het niet tot zoover gekomen; ook niet te Brussel, alhoewel burgemeester Max reeds vroeger het lot van zijn Gentschen confrater had ondergaan.
Hoe de zoogenaamde ‘vaderlandsliefde’ der officieele heerkens meestal verfoeilijk komediespel was, bleek weer temeer te Gent, waar de Raadsleden, die weigerden in openbare zitting te verschijnen, evenwel gaarne met de Duitschers zetelden in gesloten gemeente-commissies, om daar tegen de Vlaamsche schepenen te kunnen konkelfoesen.
En dat de Duitsche overheid ook maar al te dikwijls luisterde naar franskiljons, zullen wij wel niet meer moeten bewijzen.
Het was een openbaar geheim, dat de Magistratuur algauw haar onbezonnen ‘stakings-gebaar’ betreurde. Zij bleef in kontakt met den Duitschen Referent voor Gerechtszaken, Schauer, die zich niet ontzag met ministerieele ambtenaren te onderhandelen, achter den rug om, van den activistischen Secretaris-Generaal, Mter Flor. Heuvelmans.
Dat deze ronde Sinjoor hem natuurlijk in den weg liep, en dus maar liefst ten spoedigst uit de baan moest geruimd worden, ligt voor de hand.
Wie een hond wil slaan, vindt gauw een stok. Zoo ook Schauer, die een gewillig oor verleende aan de franskiljonsche magistraten, welke zonnen op wraak over de wegvoering der drie presidenten, en Heuvelmans - ten onrechte! - verdachten hierin de hand te hebben gehad. Zij kwamen dan met de
| |
| |
beschuldiging voor den dag, dat ten bate van een Antwerpsch woekeraar, een lichte straf zou zijn bepleit door den Secretaris-Generaal, en dezes inbeschikbaarheid-stelling werd geëischt.
Wel trachtte men van Duitsche zijde aan Heuvelmans gebrek aan werkkracht ten laste te leggen, maar dit werd ten stelligste tegengesproken, door zijn trouwen medewerker, Seger Lambrecht, die bewees hoe men - bij gebrek aan geschoold personeel - stukken in den nacht moest werken, om het hoogst dringende klaar te krijgen. Ontmoedigd trok Heuvelmans zich terug met ziekverlof.
Het bleek al meer en meer dat Schauer (hij zelf sprak zijn naam steeds uit op z'n fransch, Schauèrre!) zooveel mogelijk stokken in 't wiel stak van de Activisten.
In den ‘Raad van Vlaanderen’ had Rat Verhulst een wetsontwerp voor algeheele vervlaamsching van het Gerecht voorgebracht. Het was een stuk waaraan meerdere befaamde Antwerpsche rechtsgeleerden hadden meegewerkt, en dat, onder meer, het stelsel voorstond van den éénigen rechter per arrondissement, zonder beroep.
Al wat bereikt kon worden was, dat een speciale studiecommissie werd aangesteld, waarin 6 Duitschers zetelden naast 4 Vlamingen.
Er is nooit veel van terecht gekomen, en Mter Adelfons Henderickx, die er - mits veel principieel voorbehoud - ten slotte, om der zaak wille, in toegestemd had het Alg. Secretariaatschap te aanvaarden, zal wel alles behalve een prettige werkkring bij die heeren gevonden hebben.
Tusschen haakjes moet hier nog aangestipt, dat Mter Henderickx het te Antwerpen ook aan den stok had gehad met de patriottards van het ‘Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit’ waar hij medevoorzitter was van de Afdeeling ‘Leniging der Werkloosheid’.
Door allerhande onderduimsche, vlaamschhatende plagerijen, vooral vanwege Desguin en van Doosselaere, was Henderickx' boezemvriend, Leo Augusteyns, genoopt af te treden als Secretaris van dit zgn. ‘Dop-komiteit’. Toen deze heeren en hun jaknikkers bovendien weigerden een brief van bedanking aan Augusteyns, voor bewezen diensten te onderteekenen, nam ook Henderickx ontslag. Leo Augusteyns werd klinkend over dien smaad gewroken, op 2 Mei; meer dan 200 zijner bedienden brachten hem toen een openbare bloemenhulde, met een hartelijke toespraak door bureeloverste Grauls.
| |
| |
Als typische bijzonderheid, mag hier vermeld worden, dat gezegde heer van Doosselaere, alhoewel Voorzitter van 't Weldadigheidsbureel, toch op de vlucht sloeg tijdens het bombardement van Antwerpen, waar Augusteyns op zijn post gebleven was.
Ik heb er meermaals op gewezen dat, telkens als de Duitsche vooruitgang op een of ander oorlogstooneel gestremd werd, de echte ‘belgen’ hun anti-Vlaamsche gal voelden opborrelen. Dat zal hier ook wel weer het geval geweest zijn.
Immers rond einde April, was de duitsche onderzeeactie fel geluwd. De Engelsche onder-admiraal Keyes had voor Zeebrugge twee oude kruisers tot zinken gebracht, en daardoor de uitvaart van duikbooten versperd. Gok te Oostende was Commodore Lynes daar gedeeltelijk in gelukt, door het zinken van het stoomschip ‘Vindictive’, dat door verzanding insgelijks een doelmatige hinderpaal werd.
In vergelding spanden dan de Duitschers te land al nun krachten in, met de uit Rusland overgeplaatste troepen en probeerden het Engelsche front te doorbreken. Zoo was op 21 Maart de beruchte ‘Keizersveldslag’ ingezet.
Met afwisselende kans rukten zij tot vijf maal toe in de richting van Parijs: de eerste stoot was gericht op Amiens, dan op Hazebroek en de route van Calais, vervolgens tusschen Soissons en Reims, dan weer tusschen Montdidier en Noyon, ten slotte langs de Marne. Het was dan, dat de geallieerden het gemeenschappelijk opperbevel legden in de handen van den franschen maarschalk Foch, die zijn tegenoffensief begon op 18 Juli.
Maar laat ik de gebeurtenissen niet vooruitsnellen.
|
|