| |
De Volksraadplegingen Antwerpen, op 3 Februari 1918.
1918, het vierde oorlogsjaar, brak aan.
De Haversche Regeering had eenige nieuwjaars-verrassingen voorbereid: om de Vlamingen tevreden te stellen... werden nog twee Walen méér in den Ministerraad opgenomen, nl. George Lorand en Brunet, terwijl Paul Hymans tot den meest belangrijken post van Minister van Buitenlandsche Zaken werd beroepen. ‘Vrij België’ protesteerde tegen al die Vlaamschonkundige ministers, natuurlijk zonder ook maar een sekonde de rust te storen van de belgische bazen.
Werkeloos bleven deze echter niet... tegen de Vlamingen.
Bij hooger bevel wordt aan Raf. Verhulst zijn Leopoldsorde ontnomen: Luc. putte er de inspiratie uit voor een zijner sappigste stukjes in 't ‘Vlaamsche Nieuws’.
De Vlaamsche oorlogsvrijwilliger Leo De Coster wordt naar een der mensch-onteerende boetcompagnies verbannen, enkel omdat hij geweigerd had in 't fransch te antwoorden aan een Waalsch luitenantje.
Eerlijkheidshalve mogen wij niet verzwijgen, dat Minister De Ceuninck nieuwe voorschriften uitvaardigde, kennis eischende van het ‘gebruikelijke Vlaamsch’...
In zake betooging tegen Kardinaal Mercier op 16 September te Antwerpen, worden al de aangeklaagden op eisch van procureur De Schepper, veroordeeld tot 3 maand gevang, onvoorwaardelijk, plus 26 fr. boete correctioneel.
Aangemoedigd door zooveel cordaatheid, komen ook de Heeren van het Comiteit voor ‘Hulp en Voeding’ in actie, en uit hun naam gebiedt de rasechte belg Paul Kreglinger, dat de naamborden van het ‘Spaansch-Nederlandsch Comiteit van Bevoorrading’ enkel een fransch opschrift mogen dragen.
Ziezoo: daarmêe was de zelfstandigheid van Vlaanderen, met één slag vernietigd...
| |
| |
Arme, kleinzielige menschjes toch!
Vanwege de ‘Opzichters’ van ‘Kolenverdeeling’ kreeg ik een sympathiebrief naar aanleiding van de jaarwende en toen ik, in antwoord hierop, het gedacht opperde geheel het talrijke personeel in een Kring te vereenigen, leidde zulks dadelijk tot de stichting van de Vereeniging ‘Sterk door Eendracht’, welke inderdaad de goede verstandhouding nog kwam verstevigen.
Zoodra door groote plakbrieven, - de ‘Proclamatie’ waarvan tekst hierboven meegedeeld, - de uitroeping van Vlaanderen's zelfstandigheid, bekend werd, kwamen uit alle hoeken van het land betuigingen van instemming bij den ‘Raad’ toe, en ook de krijgsgevangenen uit het Vlaamsch kamp van Göttingen zonden een telegram van goedkeuring.
Onderduims ging inmiddels de schrikaanjaging haar gang, bij de aangestelden van allerhande officieele diensten. Het was immers een openbaar geheim, dat meer dan de helft dier menschen in hun binnenste symphatiseerden met de activistische durvers, maar bedreiging met broodroof en breken van hunne toekomst, deed het meerendeel angstvallig de kat uit den boom kijken.
Teekenend mag het destemeer genoemd worden, dat de hoogstaanden zelven, heelemaal niet kieskeurig waren, als 't er op aan kwam een voordeel of een gunst af te bedelen bij de verfoeide Activisten.
In het Sekretariaat van ‘Kolenverdeeling’ b.v. hadden wij een gansch dossier aangelegd van aanvragen in 't Duitsch geschreven naar de ‘Deutsche Kohlenzentrale’ door Moederoversten van franskiljonsche kloosters en kostscholen, en waarin o! zoo platbroekerig van ‘deutsch-freundlichkeit’ gewaagd werd, om toch maar eenige bijrantsoenen steenkolen te bemachtigen.
Menschelijk gesproken, kon het Baron de Kerckhove d' Exaerde niet euvel geduid worden, dat hij zich tot Adelfons Henderickx wendde, opdat deze door zijnen vriend Flor Heuvelmans zou de genade trachten te bewerken van de gebroeders Plompen uit Wilmarsdonck... maar met wat recht konden deze heeren van den ‘hoogeren stand’ ons dan verwijten dat wij ons recht - niet een voorrecht! - van de Duitschers aanvaardden?
Overigens de ‘genieters’ van het belgisch regiem hebben er altijd slag van gehad, met een stalen tronie, hun driedubbel
| |
| |
part van den Staatskoek weg te kapen, alsof hun dit met recht en rede toekwam.
Zelfs onder de duitsche bezetting en nà de doorvoering van de Bestuurlijke Scheiding, kwam hierin luttel verandering. Een voorbeeldje: het minimumsalaris van de ambtenaren in de Vlaamsche Ministeries te Brussel bedroeg 1600 fr. terwijl te Namen ten minse fr. 2400 werd uitbetaald (onafgezien de 40 tot 60 p.h. duurtetoelagen).
Volgens besluit genomen in Raadszitting van 22 December, zouden dus overal ‘Volksraadplegingen’ moeten gehouden worden, om de leden van den nieuwen ‘Raad van Vlaandeden’ aan te duiden, benevens de leden van de Gouwraden.
Het eerst kwam Brussel aan de beurt. Op Zondag, 20 Januari, waren in den ‘Alhambra-Schouwburg’ om 9 u. 's morgends, ruim 3000 stemberechtigden vergaderd. Stemberechtigd was ieder Vlaming van 21 jaar uit de omschrijving en die een toetreding tot de Raad-politiek onderteekend had.
Er heerschte een onbeschrijfelijke geestdrift, toen Professor Lambrichts en daarna Borms 't woord hadden gevoerd en de zelfstandigheid van Vlaanderen plechtig in 't openbaar werd uitgeroepen. De lijst der Brabantsche kandidaten werd door langdurige toejuichingen bekrachtigd en zij die probeerden te smalen op deze ‘verkiezingen’, konden verwezen worden naar gelijkaardige verkiezingen, na de omwenteling van 1830, toen doorgaans met enkele tientallen van stemmen, de hoogste posten werden toegewezen.
Den volgenden Zondag greep de Volksraadpleging plaats te Gent. Méér dan 6500 activisten verdrongen zich in het reusachtige Cirkus, waar zoo mogelijk een nog grooter enthousiasme aan den dag gelegd werd bij het aannemen der kandidaten. Daarna toog een massa 12.000 man sterk, in stoet naar de Vrijdagmarkt en daar, van op Jacob Van Artevelde's standbeeld, werd trouw gezworen aan Vlaanderen.
Van groot belang was ook de verklaring, aldaar afgelegd door den bekenden christen-demokratischen leider Advokaat Hector Planquaert (medestander van Priester Daens), dat hij het ‘activisme’ beslist bijtrad.
Eenige tientallen gemeenten hadden inmiddels ook hunne Raadplegingen gehad en, behoudens eenige zeldzame tegenstemmers (het woord was gewaarborgd vrij!) werd alom de hechtste éénparigheid bereikt.
Het weze hier vermeld dat 153 gemeenten deze Volksraad- | |
| |
plegingen ingericht hebben. In Mechelen, (invloed van Mgr. Mercier) en in Tienen (invloed van de machtige suikerbarons) konden de verkiezingen niet doorgaan.
Er waren natuurlijk ook negatieve stemmen.
In eerste plaats een protest van 30 Januari, onderteekend door een 40-tal Kamerleden en Senatoren; dan 93 vertoogen van Gemeenteraden (waaronder 44 in Limburg bewerkt). Brusselsche franskiljonsche kringen zonden 341 protesten; het gansche overige Vlaamsche land slechts 14! Het Gent der Katoenbarons protesteerde bij mond van Mgr. Seghers. den Gemeenteraad, Davidsfonds en Akademie. Namens een handsvolletje ‘intellectueelen’ van Antwerpen, zond Ary Delen ook een epistel.
Zonder eenige overdrijving, mag dus gezegd worden, dat het verzet waarlijk onbeduidend was, temeer als men tegenover die getallen stelt, de hoogervermelde 153 geestdriftige verkiezingen en de 448 toetredingen uit 295 gemeenten, die den ‘Raad van Vlaanderen’ steunden.
De laagste middelen waren nochtans aangewend om de bevolking overal op te hitsen. Te Mechelen b.v. traden tegen René Declercq. onbelemmerd, tienstuiversgasten op, schurken gewapend met stokken, dolkmessen en vitriool. De ‘policie’ keek lijdelijk toe.
Te Antwerpen had het Nationaal Komiteit alles op haren en snaren gezet, om de Volksraadpleging van 3 Februari te doen mislukken.
Doodsbedreigingen en broodroof waren goedkoop. Fluitjes werden uitgedeeld in kantoren, scholen, komiteitslokalen. Een gekend gealcoholiseerd ingeweken Italjaan, kroegbaas van beroep? had een 100-tal snaken aangenomen (van wien bekwam die arme drommel het noodige geld?), die vitriool, peper en dextrine als argumenten gebruikten. Openlijk werd een ‘lutteur-bokskampioen’ met vingers gewezen, die 200 fr. zou bekomen hebben van een franskiljon-zeepbaron. Aan juffertjes van het beruchte soort werden dure, lichtbruine lederen schoentjes geschonken, om als ‘verontwaardigde vaderlandsche vrouwen’ te gillen. Muzikanten werden omgekocht, instrumenten tot elken prijs uit de winkels gehaald. De muziekleider Adriaan Heeren, die de hoofdfanfare moest voorafgaan, werd afgesteld door 't Nationaal Komitit, waar hij zijn broodje verdiende.
Ziedaar eene greep uit de vele machinaties, die den schijn
| |
| |
moesten wekken, dat Antwerpen niet de activistische burcht was, waarvoor het, terecht, te boek stond.
Te Brussel had ik natuurlijk al die voorbereidsels vernomen, en nog veel aangedikt, zooals dit wel meer gebeurt.
Alhoewel in de hoofdstad gehuisvest, had ik er evenwel aan gehouden, als afgevaardigde gekozen te worden door Antwerpen, waar ik de menschen kende en waar ik gekend was.
Ik zou dus naar de Sinjoren-stad gaan, op den beruchten Zondag 3 Februari en landde er aan rond 10 uur, met Heer Maesfranckx, kwestor van den Raad.
De buitengewone drukte rondom het Station bracht ons dadelijk in de noodige stemming, en onder den kreet: ‘Leve Vlaanderen!’ schaarden wij ons bij eene groep, aan den hoek der Van Wesenbekestraat.
Trompetten schetterden, Liebaarts wapperden, in afwachting dat het vertreksignaal zou gegeven worden, om naar de Beurs te trekken.
Door het Gemeentebestuur was gepoogd een verbod van samenscholing uit te vaardigen, zoo dat hoogstens vijf personen bijeen zouden geduld worden, maar de bezettende overheid had dien kneep verijdeld.
Ook was de toegang tot de klokkenkamer op den O.L. Vrouwentoren door bijzondere sloten afgesperd. De deur moest ingekapt worden, en aldus kon toch ‘Carolus’ met zijn bronzen stem verkondigen dat Vlaanderen vrij werd.
Opeens valt mij een gewir-war in 't oog, op den hoek van Statieplein en Gemeentestraat; ik snel er heen, en zie tot mijne ontzetting, dat de vaandeldraagster van eene Meisjesgroep door een viertal lafaards aangevallen wordt. De ‘Kerlinnen’ verweren zich dapper, maar de Leeuwenvlag verkeerde in gevaar!
Ik ben geen vechtersbaas, ik ben met geen overdreven spierballen begunstigd, maar ik geloof evenwel, dat de slag dien ik den aanvoerder dier ellendelingen met mijn wandelstok op zijn schurkenkop toegebracht heb, niet ‘van de poes’ was! De kerel loste zijn prooi en vluchtte. Hulp kwam nu opdagen, en het vaandel was gered.
Hoe toch elke medalje hare keerzijde heeft: in mijne hand hield ik nog slechts een halven stok. Duidelijk kon ik bemerken, dat hij uit twee aaneen-geschroefde deelen had bestaan, alhoewel ik hem duur betaald had, als zijnde een echte ‘mannetjes-rotting’.
| |
| |
Mijn ‘plezier’ was een oogenblik bedorven...
't Was werkelijk een plezier geweest dien rekel zoo flink te raken.
Misschien zal 't romantisch klinken: maar een Vlaamsche Leeuwenvlag uit vrouwenhanden zien rukken - ik kan mij moeilijk voorstellen, dat een Vlaming dààr koel zou kunnen bij blijven!
De gaanpaden stonden overal minstens op drie rijen bezet; Vlaamsche dasspelden en borstschildjes met de vleet. Eindelijk zette de optocht zich in beweging en het ging langs het Statieplein, over de De Keyserlei, Teniersplaats, Meir naar de Beurs. Steeds sprongen onderweg nog betoogers in de rangen en het was, in den onafzienbaren stoet, een muziekgeschetter zonder ophouden, hier en daar nog overstemd door het forsche ‘Vlaamsche Leeuw’-gezang.
Voor mij stapte de Raf, trotsch, bijna uitdagend, zijn hoofd in den nek, de schouders achteruitgespannen. Naast hem een blonde, weelderige krullebol, blootshoofds spijt de vinnige koude, al zingend.
Plots, ter hoogte van de Cellebroederstraat, een dikbuikig manneke, met misvormden mond en uitpuilende oogen, dansend voor mij en brullend: ‘Leve Balgie! Leve Balgie!’
Ik galm hem een forsch ‘Zij zullen hem niet temmen’ in zijn snoet, en het misloopen, idioterig ‘Italjeunderken’ krombeent, razend terug.
Intusschen had één van zijn kornuiten een fellen slag gemikt, langs achter, laffelijk op den blonden knaap, en was weer vlug verdwenen.
Even kijkt de getroffene om, met een pijn-grimas, en stapt dan weer zingend langs de baan: ‘Omdat ic Vlaminc ben!’
Er viel natuurlijk niet aan te denken, die groote opstappende massa langs één enkelen ingang in de Beurs te leiden. Ter hoogte van de Clarastraat splitste zich een eerste maal de optocht, om gedeeltelijk langs Prinsenstraat en Beurzenstraat binnen te gaan, terwijl de kop van den stoet langs de Twaalfmaandenstraat en Israëlietenstraat zich naar de verzamelplaats begaf.
Ik vernam later, dat in die smalle straatjes, waar méér dan één ‘herbergprinses’ huis hield, ijzeren tuinstoeltjes op de betoogers geworpen waren, van uit de bovenverdiepingen en eenige onzer menschen ernstige hoofdwonden opliepen.
| |
| |
De Beurs was proppensvol geloopen, zoowel beneden als boven en ternauwernood was een vierkante ruimte afgebakend kunnen worden voor de sprekers en kandidaten.
Ik stond zoo ongeveer op de plaats, waar ik twintig jaar lang, dag aan dag den beurstijd meemaakte.
Het eerst kwam Prof. De Keersmaecker aan de beurt: zijne te zwakke stem ging in de reusachtige zaal verloren; daarna sprak luid en forsch Dr Tack, en nog klinken in mijne ooren de feestwoorden: ‘De Staat Vlaanderen is geboren!’ overdonderd door knetterend handgeklap.
Ten slotte beklom Dr Borms het eenvoudig getimmerd spreekgestoelte en stelde in alfabetische naamorde, de kandidaten voor, met vermelding hunner titels.
Er zijn in 's menschen leven van die zeldzame momenten, die in het geheugen geprent blijven tot den laatsten ademtocht. Eén van deze mooie oogenblikken in mijn bestaan is wel dit, toen Borms, met zijn klokkenstem riep: ‘Angermille, Karel, - de man van Volksopbeuring’. Waarom het niet, zonder valsche zedigheid, gulweg bekend, dat de toejuichingen mij trotsch maakten?
En dan - 't was immers ook ‘Volksopbeuring’ die daardoor gehuldigd werd!
Zoo werden de twintig afgevaardigden voor Antwerpen allen, op beurt, toegejubeld.
Toen hield Borms nog een slottoespraak, enkel gestoord door een ‘held’ die een zoogenaamde ‘stinkbom’ had geworpen, en door de verontwaardigde omstaanders ietwat hardhandig werd uitgeleide gedaan...
Vervolgens werd de stoet, zoo goed en zoo kwaad als 't ging, te midden eener reusachtige menigte terug gevormd langs de Meir naar 't Station, waar hij ontbonden werd.
Den ganschen dag bleef de beweging levendig in de stad en de Volksraadpleging vormde 't onderwerp van alle gesprekken. De orde werd nergens nog op beduidende wijze gestoord, alhoewel de Antwerpsche ‘policie’ zeer passief stond tegenover de schreeuwers, die nog trachtten achteraf hun ‘handlangersfooi’ te verdienen.
De franskiljons en komiteitsbazen waren natuurlijk woedend over de mislukking van hunne zoo wijdsch-bedoelde tegenmanifestatie, die op meer dan jammerlijke wijze uitgebrand was. Een wapen restte hun: liegen maar!
De foto's van de grootsche Antwerpsche betooging geno- | |
| |
men toonden echter ontegensprekelijk, dat de Sinjoren in overgroote meerderheid accoord waren met de Activisten.
|
|