| |
‘Kolenverdeeling voor Vlaanderen’ en verdere uitbouw
Inmiddels was in mijne persoonlijke bedrijvigheid een wijziging van belang ingetreden.
Al dadelijk na mijne eerste ontmoeting met heer Leo Meert, had een gemeenschappelijk aanvoelen van het belang eener economische actie, ons beiden er toe gebracht, de mo- | |
| |
gelijkheid te onderzoeken, om sommige werkingen van ‘Volksopbeuring’ uit te breiden.
‘Volksopbeuring’ bezat op dit moment in het Generaal-Gouvernementsgebied kantoren te Brussel, Antwerpen, Boom, Broechem, Eekeren, Kappellen, Kontich, Merxem, Mortsel, Turnhout, Herentals, Hoogstraten, Mol, Mechelen, Duffel, Lier, Willebroek, Vilvoorde, Halle, Leuven, Diest, Perk, Schaffen, Tienen, Hasselt, Wuist-Herk, St Truiden, Bilsen, St Niklaas, Temsche, Tielrode, Rupelmonde, Bazel, Kruibeke, Beveren, Melsele, Haasdonk, Nieuwkerken.
Behalve dan nog 37 afdeelingen in het Etappen-Gebied. De hoofdzetel te Brussel werd - naast een uitgebreid bestuur - beheerd door de heeren Leo Meert en Hippoliet Meert bijgestaan door heeren Jef Hellemans en R. Klop. Te Antwerpen had ik nog steeds de leiding, krachtdadig gesteund door heeren Frans van Laar en Leo de Smet.
Dank zij eene weergalooze toewijding van alle vertrouwenslieden en Afdeeling-bestuurders was ‘Volksopbeuring’ en ‘Soldatentroost’ uitgegroeid tot een waarlijk machtige organisatie, waarvan nog méér kon verlangd worden, zoodat bij ons de gedachte geboren werd, de Bevoorrading over gansch het Vlaamsche land in onze bevoegdheid te verkrijgen.
Bij mijne periodieke bezoeken aan de hoofdstad, had ik met heer Leo Meert daarover herhaaldelijk onderhandelingen en, gezien de groote misbruiken en een schandaligen zwendelhandel in brandstoffen, werd besloten aan de Duitsche ‘Kohlenzentrale’ kordaat het voorstel te doen, de kolenverdeeling aan ‘Volksopbeuring’ toe te vertrouwen.
Het sterk vermoeden - (om niet te zeggen de zekerheid) - bestond, dat de woekerprijzen der kolen te wijten waren, in eerste plaats aan ongeoorloofde winsten, opgestreken door duistere tusschenpersonen en verder, aan ‘wijnpotterij’ met sommige beambten der ‘Zentrales’.
Ik zal dus niemand verbazen, als ik verzeker, dat het verwerven der kolenverdeeling heel wat botsingen heeft verwekt met duitsche heertjes, en ten slotte van hoogerhand moest worden ingegrepen, vooraleer de belofte kon losgemaakt worden, ons met die taak te belasten.
Op 14 Augustus beriepen wij, in de Belliardstraat 41, te Brussel eene bijeenkomst van Leiders en Vertrouwenslieden van ‘Volksopbeuring’ G.G. en ruim 30 personen waren aanwezig toen heer Meert doel en plan uiteenzette.
| |
| |
In samenwerking met de Gemeentebesturen, zouden maandrantsoenen verstrekt worden aan de gezinnen, die de tegenwaarde hiervan eenigen tijd te voren zouden storten tegen vastgestelde prijzen. Ook de klein-nijverheid zou door ons bevoorraad worden. De bestaande kolenhandelaars zouden, mits billijke vergoeding, belast worden met lossen en op ‘koolkaart’ afleveren, onder toezicht van onze afgevaardigden.
Elke werkelijke winst werd uitgeschakeld, om aldus tegen allerlaagste prijzen te kunnen afzetten. Op alle losplaatsen aan waterwegen en spoorwegknooppunten gelegen, zouden verdeelingskantoren ingesteld worden en onze Volksopbeuringsmenschen, zooveel als doenlijk, als beheerders hiervan benoemd.
Gezien de groote schaarschte, moesten privaat-kontrakten, ten bate van de bevolking, vernietigd worden en de aldus vrijgekomen hoeveelheden, aangevuld tot 50 p.h. van de totaal-voortbrengst der mijnen, zouden ons ter beschikking gesteld worden.
Zonder overdrijving mag gezegd worden, dat het een reuzenonderneming was, - en moeilijk!
Eenerzijds zouden wij af te rekenen hebben, voorzeker met den moedwil der Waalsche mijneigenaars en duitsche beambten - anderzijds met de ‘vaderlandsche’ burgemeesters der Gemeenten en onwillige kolenhandelaars, die voortaan tegen redelijke vergoeding, zouden moeten werken en vaarwel zeggen aan woekerwinsten.
Maar welk een zege als wij mochten slagen! De bevolking zou dan leeren, dat Vlamingen minstens evengoed als franskiljonsche bazen, grootscheepsche ondernemingen drijven kunnen, als hun de gelegenheid maar geboden wordt; het Vlaamsche zelfvertrouwen zou er door gesterkt worden en onze menschen geschoold voor de toekomst.
Dit werk lachte mij zoodanig toe, dat ik er mij geheel en gansch aan wijden wilde, temeer daar ‘Volksopbeuring’ te Antwerpen ‘op wieltjens’ liep, en ik op het ‘Vlaamsche Nieuws’ thans ook gemist kon worden, na de eerste herinrichtingsperiode.
Eene waarlijk historische zitting, te zamen met de onderscheiden Zivilkommissars en de Bestuurders der ‘Kohlenzentrale’ greep plaats en daar is vinnig gevochten, om dit grootsche werk in Vlaamsche handen te leggen. Maar àl te zeer werd gevoeld, dat sommige duitsche heer en onder den in- | |
| |
vloed stonden van het ‘Comité National’. Het was vooral de Zivilkommissar van Limburg welke kranig den vinger op die wonde legde, en ten slotte verkreeg dat, in grondbegin, de kolenbevoorrading aan een Vlaamsch organism zou toevertrouwd worden. Wij stichtten dan ‘Kolenverdeeling voor Vlaanderen’ onder officieel technische leiding van Leo Meert en, op 27 September verscheen hierover de ambtelijke afkondiging in het ‘Wet- en Verordeningsblad’.
Het Hoofdkantoor van ‘Kolenverdeeling’ werd ingericht in de Jozef II str., en ik nam het Algemeen Sekretariaat ervan waar.
Dit vergde mijne dagelijksche aanwezigheid te Brussel, maar de treinloop was in die dagen zoo ellendig traag, dat ik steeds in de vroege morgenuren uit Antwerpen moest vertrekken, om des nachts weer thuis te komen. Lang kon zulks niet duren en hoe ongaarne ook, moest ik alras besluiten, met mijn gezin naar Brussel te verhuizen.
Hoe dat in zijn werk is gegaan, bespreek ik op tijd en stond.
De maand September 1917 is zwaar geweest aan gebeurtenissen op allerhande gebied. Het waren zoovele uitingen van den wassenden haast, om paraat te staan bij een mogelijken vrede, als gevolg van ernstige oorlogsfeiten.
Rusland was zoo goed als uitgeschakeld op het krijgsterrein Wel had Kerensky, na de abdicatie van den Tzaar, trouw aan de Entente beloofd, en ook nog een offensief doen inzetten, doch dat na zijn jammerlijke mislukking, ontreddering te St Petersburg had veroorzaakt. De Baltische vloot weigerde gehoorzaamheid. Op 3 September viel dan nog Riga.
Dat Griekenland, nadat Venizelos den Koning Constantijn had doen aftreden, de zijde van de Entente koos, was maar een schrale tegenhanger...
Als troost werd dan een nieuwe uitvinding van Edison aangekondigd, die al de Duitschers in één slag zou wegvagen!
De ‘Raad van Vlaanderen’ had een adres aan den Paus gericht. Het ‘Nationaal Vlaamsch Verbond’ gaf een Vredesmanifest uit. De eerste diploma's waren door de Vlaamsche Hoogeschool van Gent uitgereikt. De ‘Gazet van Brussel’ stelde René Declercq aan als hoofdopsteller. Met aanzienlijke geldelijke toelagen van de Vlaamsche Ministeries van Handel en Nijverheid en van Kunsten en Wetenschappen, werd te Ant- | |
| |
werpen, door de zorgen van de ijverige plaatselijke afdeeling van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ een Volkshoogeschool ingericht.
In het ‘Wet- en Verordeningsblad’ van 2 September werd voorgeschreven, dat de Nederlandsche Taal voortaan in het Vlaamsch Bestuurlijk gebied, uitsluitend ambtelijk verplicht wordt voor alle openbare besturen.
Allemaal feiten van ‘consolidatie!’
Overigens het bericht, dat op 12 September, de zelfstandigheid van Polen was uitgeroepen kwam bij de Activisten een hart onder den riem steken.
Waarom Polen wèl, - en waarom zou dan Vlaanderen's zelfstandigheid niet erkend kunnen worden?...
De groote volksvergaderingen volgden elkaar onafgebroken op, en met stijgend succès: te Antwerpen (drie), te Mechelen, te Aarschot, te St. Niklaas, en elders nog.
De bekende economist Joris Fassotte (Wederik) zendt zijn fel opgemerkt boek over ‘Vlaanderen's economische Zelfstandigheid’ in 't licht. ‘Volksontwikkeling’ te Brussel, richt Vlaamsche Avondcursussen in.
‘La Belgique’ te Brussel kondigt drie glasheldere vraaggesprekken af: met René Declercq, Dr Tack en Willem Gijssels over de actueele Vlaamsche Beweging.
Alles opbouw en opklaring!
Tusschendoor verscheen dan nog de 6de officieele lijst van het ‘Roode Kruis’. De slachting van onze Vlaamsche jongens ging door, in versneld tempo: op 1397 gesneuvelden werden niet minder dan 910 Vlamingen geteld...
En toch staken de franskiljonsche drijvers hun haatcampagne niet:
De Superior van het Klein Seminarie te Hoogstraten verbiedt studentenvergaderingen, of deelname aan activistische bijeenkomsten.
De Gemeentebesturen van Brussel en voorsteden weigeren de nieuwe schoolwet (Moedertaal is onderwijstaal) toe te passen.
In de ‘Liberale Volkspartij’ en ‘Help U Zelve’ was de triestige Weyler en zijn spitsbroeder Henry Mössly zoo onderduims tegen Voorzitter Leo Augusteyns aan 't wroeten geweest, dat deze zich in een striemend vlugschrift openlijk tot de Leden wendde om hun te laten kiezen; Augusteyns zegde daarin o.a.:
| |
| |
- O ja, ik weet dat mij nog veel te wachten staat. De werking onlangs op touw gezet door wien we zouden kunnen noemen ‘le patriote qui vient de paraître’. Mr Henry Mossly (aangezien hij voor den oorlog zoo weinig belgisch-gezind was, dat hij moedwillig zijnen hoed ophield, als hij hier of daar bij eene plechtigheid het vaderlandsch aria hoorde spelen) die werking welke van hem uitging, om mij, om mijne Vlaamschgezindheid, uit te sluiten uit het bestuur van ‘Het Antwerpsch Noenmaal’ is nog maar een begin van al de tegenkantingen, die ik ontmoeten zal.
De grooten vinden dat Vlamingen nu ook moeten zwijgen. Maar vermits ik niet zwijgen wil, en voor Recht en Rechtvaardigheid ondanks alles, blijf uitkomen, moet ik worden afgezonderd. Vandaar de werking ondernomen door den heer Weyler, die de partij ‘der grooten’ gekozen heeft.
Zal het haar gelukken, Help U Zelvers, U tegen mij op te ruien? Ik ben overtuigd dat - alhoewel mijn eigenwaarde mij er toe dwong voorloopig af te treden als uw voorzitter, - gij mij, zooals voorheen, uw vertrouwen ongeschonden zult bewaren, omdat gij weet dat ik, boven alles uw belang nastreef en bewerken wil, dat gij een waardig bestaan zoudt vinden, als meesters in uw eigen land!
Dat was mannentaal.
Dadelijk scheurden zich een groot deel van de Lib. Volkspartij af en vormde een uitgesproken activistische groep, onder de benaming ‘Voor Vrede en Vrij Vlaanderen’.
Deze groep toog alras aan de goede taak en richtte eene merkwaardige reeks voordrachten in, over het ‘Verleden, het Heden en de Toekomst van Vlaanderen’ met geldelijke ondersteuning van ‘Volksopbeuring’.
Als sprekers traden op in deze volgorde: Flor. Mielants, Alf. van Hoof, J.J. Jaecks, Alb. van Laar, Lode Baekelmans, Dr. J. Denucé, Herman Vos, Fr. Van Laar, Anna Mortelmans, Louis Verhulst, Aug. Bossaerts, Barth. Gielis, Suzanne Verhulst en Leo Augusteyns.
In ‘L'Opinion Wallonne’ te Parijs verschijnend, schreef de bekende Wallingant Emile Jennissen (dezelfde die vroeger in een briefwisseling met Pol de Mont, op 't laatst suikerzoet was gaan doen tegenover de Flaminganten): ‘Opgenomen in het Ententebloc, moeten België en Frankrijk in een steeds inniger en hartelijker gemeenschap leven’. Leest wel ‘België!’ Dus ‘Vlaanderen’ ook innig met Frankrijk verbonden. Maar dat Was een verloochening van zijn vroeger standpunt en klonk precies als: ‘La Belgique sera latine ou ne sera rien’. Jules Destrée, die eens voor den oorlog schreef: ‘Sire er zijn geen
| |
| |
Belgen’ liet zich thans benoemen tot het vet-betaalde eerepostje van Belgisch gezant te St. Petersburg.
De Waalsche ‘broeders’ huldigen zoo ongeveer de vriendschap, zooals in 't duitsche liedje:
...En weigert gij mijn broedermin,
Dan sla ik u den schedel in!...
De Vlamingen gingen echter voor die ‘liefde’ feestelijk bedanken
Dat zou Mgr. Mercier ook ondervinden, toen hij zich, op 16n September, in vol ornaat naar de St. Joriskerk te Antwerpen begaf, voor een kerkelijke plechtigheid. Stoetsgewijs kwam hij uit de pastorij, langs de Schermerstraat. Na een paar toejuichingen, brak plotseling geroep en gefluit los, en later grepen zelfs vechtpartijtjes plaats.
Men kan zulke feiten betreuren: bewijzen doen ze evenwel, dat zelfs een geestelijke van prinselijken rang, niet ongestraft het innigst gevoelen van een gesard volk mag beleedigen.
Was aldus naar buiten een vinnige activistische beweging niet van de lucht, - naar binnen, in den schoot van den ‘Raad van Vlaanderen’ was alles niet steeds ‘koek-en-ei’!
't Is een Vlaamsche, ja Germaansche, ondeugd, dat meestal moeilijk afstand gedaan kan worden van een aangenomen standpunt, en - wat erger is - dat de botsing van verschillende, goed gemeende inzichten, dikwijls aanleiding wordt tot diepgaande misverstanden, verbittering en zelfs wantrouwen.
Tegen de gedragslijn van het Bureau van den ‘Raad’ was al meer dan eens verzet geuit. Het was voorgekomen dat beslissingen waren genomen en stukken verzonden, zonder voorkennis van de Raadsleden, en waarmede achteraf bleek, dat iedereen niet akkoord kon gaan. Vandaar een zeker mistrouwen, dat vooral gekoesterd werd door de 32 leden sterke ‘Zelfstandige Vlaamsche Groep’ welke in hoofdzaak beinvloed werd door Dr Claus.
In zitting van 8 October, na een tamelijk heftige bespreking, werd het Bureau als volgt omgevormd: Voorzitter: Tack. Ondervoorzitters: Ver Hees en De Vreese, w.n. Sekretaris: Brys. Leden: Borms, Claus, De Decker, De Clercq, Jonckx, Josson en Maesfranckx.
Aldus was, voorloopig althans, het onweder afgewend. Later zou dezelfde moeilijkheid zich nog opnieuw voordoen. Het kon ook niet anders: naarmate de oorlogsfeiten meer of min
| |
| |
gunstig waren voor de Duitschers, openden zich afwisselende horizonten voor diegenen onder de Raadsleden, die overtuigd bleven dat - practisch gesproken - alleen heil te verwachten was van een onverslagen Duitschland, en de ‘Politische Abteilung’ zelve, kon natuurlijk evenmin ontkomen aan den invloed van een neerlaag of een overwinning aan het westelijk front.
Dat moge minder mooi klinken, maar menschelijkerwijze, was het niet anders mogelijk en het helpt niets die feiten trachten te verdoezelen.
Begin 1917 stonden de Centralen van de Noordzee tot aan de Oise, onder bevel van Ruprecht van Beieren, - en van de Oise tot aan de Vogezen onder bevel van den Duitschen Kroonprins. Na het Engelsch-Fransch offensief dat schommelend aanhield tot Juli, werd de Duitsche gevechtslijn verkort van de zee tot bij Soissons. Dit was de zoogenaamde ‘Hindenburglinie’ bezet door 155 divisies, circa 2 miljoen man sterk.
Na een korte rustpoos, brak een nieuwe fransch-engelsche aanval los, en gelukte er in (December) zich vast te nestelen aan den Chemin des Dames, ten Noorden van de Aisne, en tot aan den rand van het woud van Houthulst, Oostwaarts van Ieperen.
Zoo eenvoudig uitgedrukt in een paar volzinnen, kan men zich niet voorstellen wat tientallen van kleinere en grootere krijgsgebeurtenissen vooraf zijn gegaan, vooraleer die bloedige over-en-weer stroomende golf weer tot rust kon komen en dit zweven tusschen hoop en eindelijke ontknooping van den reuzenstrijd, en de vrees weer voor opnieuw maandenlang ‘loopgraven-oorlog’ moest onvermijdelijk zijn sporen op de politieke ontwikkeling drukken in het bezette gebied.
|
|