| |
| |
| |
Voor en achter de Vuurlijn
Wij zorgden er intusschen voor, dat wij de menschen ook stoffelijk wat konden bieden, en ‘Volksopbeuring’ richtte een ‘Koopersbond’ op, om door kleine aandeelen een kapitaal bijeen te brengen, dat ons in staat stelde om allerhande artikelen in 't groot in te slaan en goedkoop af te zetten. Later, te Brussel, is deze Koopersbond tot een machtige Kooperatieve uitgegroeid, die 35.000 leden van dienst was! Waarlijk een ‘handvolletje!’...
Den 25 Mei had de stad in rep en roer gestaan. Vele Duitsche vliegers zweefden dan boven de Schelde. Aanleiding daartoe was, dat de in 1914 gekapsijsde stoomer ‘Gneisenau’ thans weer vlot was gebracht en aan de kaai der Wandelbrug gemeerd kon worden. Dat kunststukje werd nu door de Duitschers gevierd en de Generaal-Gouverneur in eigen persoon, bracht den 28n, tweeden Sinksendag, te dier gelegenheid een bezoek aan Antwerpen.
Dat de Haversche Regeering niet zoo zeer op haar gemak was, niettegenstaande hare banbliksems, moge blijken uit talrijke tegenstrijdige tusschengevalletjes:
- Bij de troepen in het veld, had zij Vlaamsche vertalers doen aanstellen, en aan den Koning had zij een verslag gericht, waarin zij durfde beweren, ‘dat één der hoofdpunten van haar programma was, aan de rechtmatige eischen van de Vlamingen toe te geven’, maar een paar weken daarna, weet de ‘Indépendance belge’ te berichten, dat de regeering ‘de stichting heeft afgewezen van een Studiekomissie, strekkende om de volledige gelijkheid te verzekeren tusschen Walen en Vlamingen in Bestuur, Gerecht, Onderwijs en Leger.’
Door gezaghebbende staatslieden in het bezette gebied, o.a. Woeste, Franck, laat zij de ambtenaren aanzetten hunnen post niet te verlaten en in Den Haag roept zij een zoogenaamd Vlaamsch-Belgisch Verbond in 't leven, dat protesteert tegen de Bestuurlijke Scheiding.
Aldoor maar ‘beloven’ dus, schijnheilig, met het vast voornemen zijn woord te verbreken, zoodra de nood eenigermate
| |
| |
geweken is en dan met verdubbelde woede bedreigen en belasteren.
De hoogere geestelijkheid, aangespoord door Kardinaal Mercier, heeft in deze tijdspanne de vlaamschvijandige Havermannen terdege bijgestaan.
De Kardinaal had tot de Dekens voorschriften gericht getiteld ‘La Charité envers la Patrie’ (Edelmoedigheid jegens het Vaderland). Hierdoor werd aan de bisschoppelijke normaalscholen opgelegd, tegen de Gentsche Hoogeschool propaganda te maken. De seminaristen moesten een formule onderteekenen, gehoorzaamheid belovende - ook in hun denken - op straffe van doodzonde. Verder werd door Mercier verboden diploma's af te leveren, die zouden strooken met de eischen van het Vlaamsch Ministerie.
Het regende Vlaamsche protesten hiertegen, ook uit Göttingen en in de ‘Eendracht’ roept de gekende katholiek Lod. Sips, zijne geloofsgenooten op, om aan deze franschdolle drijverijen tegenstand te bieden. Intusschen predikte menig ijvervol pastoor dat ‘activisme doodzonde was’ en werden biechtelingen op deze wijze beinvloed.
Het mag toch op zijn minst als zeer zonderling betiteld worden, dat de Regeering met al hare trawanten zoo angstvallig wraakte op de zoogenaamde belgische staatsbelangen, althans van 't oogenblik dat deze in botsing kwamen met de Vlaamsche volksbelangen, maar dat er nooit met een woord gerept werd tegen schandelijke gedragingen van Waalsche zijde, die dan doorgaans heelemaal niets gemeens hadden met ideëele verzuchtingen.
Algemeen was het bekend, hoe de Walen best met de Duitschers konden opschieten; een paar voorbeelden slechts wil ik hier afschrijven uit een onverdachte bron namelijk uit ‘De Nieuwe Gazet’ (nummer van 21-22 Juni 1920). Rip, dien toch niemand verwijten zal, iets ten voordeele te schrijven van het goede Vlaamsche recht, haalde daarin de volgende feiten aan:
In Luxemburg waren verschillende magistraten en dezer familieleden, werkzaam bij de gecensureerde pers: te Arlon werd zulkdanig blad zelfs uitgegeven door een magistraat.
Te Charleroi trad als hoofdredacteur van ‘La Région’ - (het orgaan van de Duitsche Kommandatur) - de zoon op, van een onderzoeksrechter.
Te Luik werd door Walen een half miljoen goudfrank
| |
| |
verdiend met de uitgave van het gecensureerde blad ‘Le Télégraphe’ - talrijke magistraten hebben daaraan meêgewerkt, en door een raadsheer van het Beroepshof werd zelfs gesmeekt, dat men zijn zoon als redactie-secretaris zou aanvaarden.
Te Verviers was er een groote fabriek, die vrijwillig uitsluitend voor de Duitschers werkte.
Enzoovoorts.
Niemand van al deze ‘vriendjes’ is ooit op ernstige manier door het gerecht verontrust geworden...
Het eeuwige belgische stelsel van ‘twee maten en twee gewichten’!
Een welkome afleiding van al de narigheden aan Vlamingen berokkend, bracht de verschijning van het zonnige boek ‘Pallieter’ van Felix Timmermans, in de helft van Juni. Een poos was 't het onderwerp van alle gesprekken en ging het boek van hand tot hand. De Fee, die Leider was van ‘Volksopbeuring’ te Lier, schonk mij een exemplaar met opdracht en ik geloof dat het moeilijk zou geweest zijn, mij blijder te verrassen.
Of de uitgever van het ‘Vlaamsche Nieuws’ geinspireerd werd door het succes van den ‘Pallieter’, is niet uit te maken, maar kort daarop had hij me weer een voorstel te doen, even origineel als dit betreffend het aaneenflansen, - op eenige uren tijds, - van een handleiding voor ‘konijnenteelt’ wat mijne lezers nog wel geheugen zal.
De brave man kwam namelijk aandragen met een heel pak ‘clichés’ van den meest uiteenloopenden aard: karikaturen, illustraties uit reisbeschrijvingen, uit romans, land schapjes, en wat wreet ik al!
Bij deze afbeeldingen moest ik ‘passende’ verhaaltjes schrijven voor een soort ‘Snoeck-Almanak’ voor 1918; - eerst dacht ik dat de kerel stapelgek geworden was, maar ten slotte ging mij het voorstel amuseeren en waarachtig, mijne verbeelding hielp mij zoo goed, dat ik drie ‘vertellingen’ uit mijn mouw schudde op enkele dagen.
Het was daarbij een werkje, dat verpoozing bracht in het dagelijksch zenuwachtig gedoe.
En de ‘Almanak’ werd later verkocht als koek...
Ik had overigens er voor gezorgd, dat de verhaaltjes een ondergrond hadden in overeenstemming met ons streven en
| |
| |
zoodoende hoopte ik er in te slagen om ‘lachende te doen leeren’.
Ernstiger, en wellicht nuttiger werk, deed ik, ditmaal op eigen initiatief, door het uitgeven van een Kantoor-Wandkalender met Gedenkdagen uit de Antwerpsche geschiedenis; - een kleinere scheuralmanak voor de huiskamer, met spreukjes, gedichtjes en gedenkdagen, alles in verband met Vl. beroemdheden, en Vl. Beweging, - een gewoon ‘Memento’ met uitgezochte, echt Germaansche patroon-namen; een zakkalendertje met propaganda-inhoud voor ‘Volksopbeuring’, en (op aanvraag van een franskiljonsch drukker!...) een klasdagboek met portretten en levensbeschrijving van Vlaamsche kunstenaars: Conscience, Benoit, Van Beers. Jan Blockx, Eedeganck. e.a.
Alles werk van opbouwenden aard.
Maar in de bloedvelden ging de slachting met stijgende razernij steeds voort...
De berichten lekten door, dat te Parijs de eerste Amerikaansche troepen waren aangeland, onder leiding van Generaal Pershing.
Den 1n Februari had Duitschland, om de ‘hongerblokkade’ te breken, den verscherpten duikbootoorlog aangekondigd, en de Vereenigde Staten hadden 2 dagen daarna, de diplomatische betrekkingen afgebroken, waarover al, sedert het omkomen van ruim 100 Amerikanen, bij de torpilleering van de ‘Lusitania’ (7 Mei 1915) druk over-en-weer onderhandeld was geworden. Op 5 April was door den Senaat te Washington, de staat van oorlog uitgeroepen, met 82 tegen zes stemmen, doch vermits Amerika geen noemenswaardig landleger bezat, 90.000 man, was hieraan aanvankelijk geen overdreven gewicht gehecht.
De Yankees echter hadden 't ernstig gemeend, en einde Juni hadden zij 800.000 soldaten in Europa, waarvan 550.000 reeds aan 't front. Die golf is voortdurend aangegroeid tot: 1.300.000 in October; 1.430.000 in Janurari 1918; 1.540.000 in April; 3 miljoen begin September!
Het maakte de patriotten natuurlijk overmoedig. Al meer en meer weigerden Waalsche ministerieele ambtenaars naar Namen over geplaatst te worden... en de Bezetter zag zich genoopt eenige ‘haantjes-vooruit’ naar Duitschland te deporteeren.
| |
| |
Er was hoogstwaarschijnlijk een nieuw ‘ordewoord’ gekomen uit Le Hâvre.
Het toeval wilde, dat rond hetzelfde tijdstip (Juni-Juli 1917), door de nieuwe Vlaamsche ambtenaars op de ministeries, twee dokumenten ontdekt werden, van buitengewoon belang met betrekking tot officieele diensten in tijd van vijandelijke bezetting. Het eerste stuk, gevonden in het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, was gedagteekend 10 Juni 1913 (dus meer dan een vol jaar voor den oorlog) en onderteekend door Minister Paul Berryer. Het was gericht tot de ‘Gouverneurs’ en droeg het opschrift ‘Personnelle et confidentielle’. Klaarbljikelijk was dus een oorlog verwacht, reeds in 1913!
Een paar passages vertaal ik hier:
- ‘Het is van belang dat de bevoegde Staatsagenten hun post niet verlaten, om op deze wijze de instelling van een vreemd bestuur overbodig te maken.
Het zou dus zeer wenschelijk zijn, dat gedurende het kritische tijdvak, dat het land, ten gevolge van zijn bezetting zou beleven, het nationaal bestuur overal waar dit mogelijk is, in stand gehouden wordt.’
Het andere dokument lag in ‘Nijverheid en Arbeid’ met datum 31 Juli 1914 (dus Op 't oogenblik dat de oorlog voor de deur stond) en verstrekt de volgende instructies aan de boekhouders van het Ministerie van Financiën:
- ‘De boekhouders zullen op hun post blijven en hunne bediening, in het belang van de bevolking, verder uitoefenen, tenzij de invaller er zich tegen verzette.
Zij zullen op loyale wijze deze taak, die de invaller hun zal voorschrijven, vervullen en zich aan het toezicht onderwerpen.
Indien de invaller daarop een eed van hen moest vergen, dan zouden zij hem mogen afleggen.’
Dat laat aan duidelijkheid niets te wenschen over, zou men zeggen, maar... om de Vlamingen (80 p.h. aan het front), te kunnen tergen, golden alle voorschriften en wetten slechts als ‘vodjes papier’!
In ‘Het Vlaamsche Nieuws’ van 25 Juni drukte Luc een brief af, die een ontzaglijke opschudding verwekte.
Hij was geschreven door een belgisch officier, die zwoer, dat gedurende een gesprek, hetwelk hij voerde in de officierenschool te Gaillon-bij-Rouen met een genaamde Lossaux, een
| |
| |
Waalsch onderofficier, deze onmensch hem verklaard had, op de vraag hoe hij zijn Vlaamsche soldaten zou kunnen bevelen:
- ‘Je me refuse à apprendre le Flamand. J'ai toujours mon revolver pour me faire obéir.’
(Ik weiger Vlaamsch te leer en. Met mijn revolver zal ik mij wel doen gehoorzamen).
Zoo'n volzin schildert beter dan lange betoogen den ‘haat’ van den Waal.
Nog een tipje werd opgelicht van den sluier die het lot van onze jongens bedekte aan het front en in Frankrijk: begin Juli moest de Gemeenteraad van Le Hâvre aan de bevolking voorschrijven, ‘zich te onthouden van elke uitdaging tegenover Vlaamsch-sprekenden!’
Een woord Vlaamsch was voldoende om als een ‘boche’ uitgescholden en afgeranseld te worden. En zeggen dat in Le Hâvre de belgische regeering gehuisvest was, die ‘wist’!...
Ook in het vluchtelingenblad ‘Ons Vaderland’ uit de Panne, werd geklaagd over stelselmatige achteruitstelling van de Vlaamsche soldaten aan het front.
De Sporendag was intusschen weer aangebroken, voor de derde maal onder vreemd bewind.
Het Stadsbestuur had de ‘Vlaamsche Opera’ aan het komiteit geweigerd en ook geen verlof toegestaan, noch in de officieele scholen noch aan de 300 bedienden van de ‘Werkloozen-Kas’, die zulks schriftelijk hadden verzocht.
Al olie op het vuur.
De herdenking gelukte boven elke verwachting in Zaal ‘Thalia’, met een feestrede door René De Clercq, die kort te voren definitief uit Den Haag naar hier was gekomen, tezamen met Leo Meert, welke zich eveneens te Brussel ging vestigen.
Maar een bijzondere beteekenis verkreeg deze viering, toen Raf. Verhulst kon mededeelen dat hij - speciaal bij gelegenheid van de Sporenherdenking - genade had verkregen voor vijf Antwerpsche terdood-veroordeelden.
Ook te Brussel, Gent, Leuven, Boom, Lier, Merksem, enz. genoten de Sporenvieringen enthousiasten bijval.
Te Göttingen hield Dr Borms een feestrede voor de krijgsgevangenen en 't was alsdan, dat dezen aan kardinaal Mercier
| |
| |
een protestbrief zonden, tegen het antivlaamsch optreden van Zijne Eminentie.
Ten ander, de verbittering woekerde diep, naar aanleiding van Mercier's hatelijke en vernederende handelwijze. Het was bekend geworden, hoe hij zich te buiten was gegaan, tijdens de ondervraging te Mechelen, van een voorbeeldig priester, wien hij activistische neigingen had verweten, en daarbij had uitgeroepen dat het Vlaamsche ras geschapen is om te gehoorzamen - het Waalsche om te heerschen!
Bij de kalme, waardige houding van den priester kon de Kardinaal zijne woede niet onderdrukken en zegde norsch: ‘Vous êtes fort, vous! Jamais vous ne vous emportez!’ - (Gij zijt sterk, gij! Nooit verliest gij uwe beheersching!) Waarop de Vlaming gevat antwoordde, dat het een geestelijke niet past zich boos te maken.
In deze ontstemming had een aanzienlijk aantal goed bekende katholieken zich te Antwerpen gegroepeerd in eene Vereeniging: ‘Per Crucem ad Lucem’ (Door 't Kruis naar 't Licht) buiten alle partijpolitiek. Dit geschiedde daags na Sporenviering, ten huize van Adelfons Henderickx. Den 23n December werden Lod. Sips en J.B. Bellefroid als voorzitters; Julius Boumans en Hipp. Manssens als schrijvers; Emiel Verbruggen als penningmeester aangesteld en de Standregelen bepaald vastgelegd.
Het loont de moeite een paar artikelen te vermelden uit de doelstelling:
‘Herstel en behoud van Kristelijk-Vlaamsch gezinsleven; Teruginvoering van 't Nederlandsch als voermiddel in de katholieke gestichten en in het bestuurlijk leven van alle kerkelijke instellingen in Vlaanderen.
‘Indeeling van het kerkelijk Bestuur, in eenerzijds uitsluitend Vlaamsche en anderzijds uitsluitend Waalsche bisdommen, afgeteekend naar de amtelijk verbeterde taalgrens en stellig met Brussel en omgeving bij de Vlaamsche gewesten toehoorig’.
Deze laatste bepaling spreekt boekdeelen.
Ze beoogt noch min noch meer dan Bestuurlijke Scheiding op kerkelijk gebied, en zij gunt een blik in het verontruste geweten van innig geloovigen, die hun godsdienstige overtuiging in wrange tegenstelling weten gedrongen met hun Vlaamsch gemoed.
Ach, hadde Vlaanderen, Vlaamschvoelende geestelijke va- | |
| |
ders mogen bezitten, hoe zou het zedelijk lijden aan honderdduizenden gespaard zijn gebleven; voorzeker zou het - zooals Ierland en Polen - en beter nog, opgegroeid zijn naar volle ontluiking van zijn innigst, eenigst wezen!
Door ‘Per Crucem ad Lucem’ werd een eerbiedig vertoog tot den Paus Benediktus XIV gericht, om uiting te geven aan dezen zielestrijd, verwekt door het optreden van den Kardinaal.
|
|