| |
Naar den eersten ‘Raad van Vlaanderen’
En zoo was 't jaar 1916 ten einde gespoed.
't Was voor de activistische beweging van groote beteekenis geweest, vooral omdat de eerste stappen gezet waren op de baan die naar Vlaanderen's vrijmaking moest voeren.
Die eerste stappen, het waren: de vervlaamsching der
| |
| |
Gentsche Hoogeschool en de splitsing van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen.
Zij die dag aan dag bij de taak waren, gevoelden wel dat, logischerwijze, de lijn nu doorgetrokken zou worden en dat minstens de Bestuurlijke Scheiding, die reeds de laatste jaren voor den oorlog groote vordering in de geesten had gemaakt, thans tot rijpheid gekomen was. Er zal wel geen Vlaamschgezinde geweest zijn; welke ‘principieel’ deze oplossing had veroordeeld. Wel was het meerendeel der Vlaamsche leiders van oordeel in 1913-1914, dat aan de scheiding gevaren konden verbonden zijn van staatkundigen aard en ik kom er rond voor uit, dat ik eveneens de meening was toegedaan, zooals o.a. een Pol de Mont en een Hippoliet Meert, dat wij, Vlamingen, absoluut de Bestuurlijke Scheiding niet te vreezen hadden, overtuigd dat Vlaanderen er op cultureel gebied alles bij te winnen zou hebben, maar dat het Vlaamsche land nog bereid was, met de Walen te overleggen om de Vlaamsche kwestie uit de wereld te helpen, - wel te verstaan echter, zooals Hipp. Meert het in zijn ‘Open Brief aan Jules Destrée’ had geschreven: ‘overleg plegen, jawel, maar alleen van gelijke tot gelijke.’
De groote oorlog had nu echter elk bezwaar van politieken aard uit de geesten der oprecht Vlaamschgezinden weggevaagd. Hoe de ‘moerlemeie’ ook eindigen mocht, het stond vast dat de internationale positie van België niet meer dezelfde zou blijven en vermits het Vlaamsche volksbelang voor het Staatsbelang moet gaan, (temeer daar Walen en Franskiljons onverholen den aanvankelijken ‘Godsvrede’ hadden verbroken) kon en mocht er onzerzijds niet meer geaarzeld worden en het parool ‘Nu of Nooit’ gold als leiddraad voor ons allen.
Overigens berichten uit de Hollandsche middens, uit de Krijgsgevangenkampen en van het vechtfront wezen ook dien kant uit.
De franskiljons voelden het onweer opkomen en hun eenig wapen, verdachtmaking en verraad-gehuil wendden zij al heftiger en heftiger aan.
Het ‘Nationaal Komiteit’ dat hier zoo wat een Staat-in-den-Staat vormde, zag duidelijk in, dat wij de volksgunst aan 't veroveren waren. Vooral was het gebeten op den bijval van ‘Volksopbeuring’ en het Middenkomiteit van Brussel had aan zijn afdeelingen een flinke bolwassching toegediend, om- | |
| |
dat zij zelven niet de werking voor de ‘Opgeëischten’ hadden aangevat, in plaats van zich het gras door de Vlamingen onder den voet te laten wegmaaien.
Op het Gerechtshof richtten de franschgezinde advokaatjes thans ook een inlichtingsbureau voor werkloozen in, en in de kerken werd gepredikt, dat opgeëischten zich tot Mijnheer Pastoor moesten wenden. Meermaals kwam het voor, dat dan deze menschen toch door de geestelijkheid werden verwezen naar... ‘Volksopbeuring’!
De 1ste Januari was een vieze regendag geweest, maar reeds den 2den stond een onafzienbare rij menschen op de Kathelijne Vest. De sympathieke Dr Goyens, was ons spontaan zijne hulp komen aanbieden en wij konden deze maar al te zeer gebruiken!
Tegen de Heeren Henderickx en Augusteyns verdubbelde natuurlijk het gestook.
In het plaatselijk Komiteit voor Schamele Armen, deelde de Voorzitter I. Van Doosselaere aan Mter Henderickx mede, dat het Provinciaal Komiteit wellicht zijn toelage zou weigeren, indien deze laatste zijn ontslag niet aanbood.........
Het ‘Antwerpsch Noenmaal’ ontsloeg haar eersten Secretaris-Stichter Leo Augusteyns, omdat hij de vervlaamsching van Gent goedkeurde...
In ‘Help U Zelve’ waar sedert jaren Augusteyns den voorzitterstoel bekleedde, ging Karel Weyler, de man van het ‘auto-rekwest’, hem ondermijnen, zoo zeer dat deze zich genoopt gevoelde om ontslag te nemen, ten einde vrij zijn verweer te kunnen voordragen, wat dan ook gebeurde in een vlugschrift - in September verschenen, - en waarin Weyler in zijn waar daglicht ten toon werd gesteld. Wij weten maar al te wel, hoe deze nijdigaard zich later als laffen ‘activistenjager’ heeft aangesteld!
Er werden geen pogingen gespaard om elk ‘Vlaamsch’ Werk te bekampen. Een typisch tusschengevalletje mag hier niet vergeten worden:
Een stadsbode bracht mij het verzoek, om even bij den Burgemeester Jan De Vos te komen:
- ‘Zoo, zoo! zijde gij meneer Anchermil, Ken ekkik uw bruur goed, zulle’ - (Hij bedoelde mijn half-broer die een rolletje heeft gespeeld in het liberale kieskamp, en ‘passief’ was) -
- ‘Wel, 'k heb u is laten komen, om te vragen hoe dat
| |
| |
het komt dat “Volksopbeuring” hulp vraagt voor boeken en pakketten, en toch geld over heeft voor mijn Burgemeesterskasken? Dat is toch aardig hé?’ -
- ‘Als Mijnheer de Burgemeester het mij toelaat, zal ik het duidelijk maken: Al wat de soldaten en krijgsgevangenen betreft, wordt behandeld door onze Afdeeling ‘Soldatentroost’; al wat in verband staat met steun aan de burgerbevolking, valt in de bevoegdheid van ‘Volksopbeuring’ die afzonderlijke geldmiddelen en boekhouding heeft. Daarom vraagt ‘Soldatentroost’ stadshulp voor onze jongens, en draagt ‘Volks opbeuring’ afdeeling ‘Stille Hulp’ naar vermogen bij, in uw ‘Steunkas’.
- ‘Zit-em dat zoo? Maar, apropos, zit dieë Borms ook niet bij ‘Volksopbeuring’?
- ‘Ja zeker, Mijnheer de Burgemeester.’
- ‘Jongen, jongen, ge moet oppassen!’
- ‘Maar, Borms is de edelste man dien ik ken!’
- ‘Meneer Anchermil, ge meugt gij niet vergeten, dat ik de burgemeester ben van al de Antwerpenaars en dat ik dus...
- ‘Juist, - en dat U dus aan elke gezindheid, op onpartijdige wijze recht moet laten wedervaren, dus ook aan ‘Volksopbeuring’.
- ‘Ja, ja, maar ben-ik hier niet de baas, zulle!’
- ‘O-zoo, Mijnheer de Burgemeester! Wie dan?’
De heer De Vos stond recht; wenschte blijkbaar het gesprek niet voort te zetten; - maar ik wèl!
- ‘Mijnheer de Burgemeester, wilt U de goedheid hebben aan Mijnheer Louis Franck te zeggen, dat ik op elk oogenblik bereid ben te bewijzen, dat wij geen “pfennig” duitsch geld zouden aanvaarden en dat onze handen volkomen zuiver zijn!’
- ‘Ik zal er van spreken, en dan roep ik U terug, zulle!’
Het is er natuurlijk bij gebleven! Die heertjes hadden misschien gehoopt mij te beinvloeden. Hoe naief!
Intusschen waren de Gentsche en Liersche groepen der ‘Jong Vlamingen’ weer zeer actief geworden. De oorlogstoestand sloot de mogelijkheid niet uit, dat - in een afzienbaren tijd - vredestemmen zouden gehoord worden en de Gentsche vrienden wilden het maximum verwerven, namelijk: een absoluut autonomen Staat Vlaanderen.
Het was - het is - een mooi droombeeld!
Maar, van Duitsche zijde, was meer dan eens gehoord,
| |
| |
dat zij er niet zouden voor terugdeinzen ons ‘los te laten’ indien hun landsbelang dit eischte. En dat kon ten slotte hun niet ten kwade geduid worden.
Onze eigen stelregel: ‘Noch Duitsch, noch Fransen’, moest er ons overigens toe nopen, ons Vlaamsch landsbelang noch rechts, noch links vast te koppelen en, zonder daadwerkelijken steun van een zegepralend Duitschland ter Vredesconferentie, kon er niet gedacht worden aan ‘politieke autonomie’ als ‘Staat Vlaanderen’.
Hoe goed gemeend dan ook, was het drijven der ‘Jong Vlamingen’ hersenschimmig en, niet minder vurig-Vlaamschgezinden dan zij, staken de hoofden bij mekaar om een formule te vinden, waarop eenheid kon bereikt worden met het oog op de verder te volgen richting.
Op Zondag 7 Januari greep te Brussel in het ‘Vlaamsch Huis’ een bijeenkomst plaats van eenige vooraanstaande leiders, om zulke formule te zoeken. Uitgesproken moest daarin staan, de wensch voor zelfstandigheid, zonder de deur toe te werpen op een mogelijk federatief staats verbond met Wallonië, daar deze eventualiteit in wezen niet indruischte tegen de grondwet.
Ten slotte werd dan volgende tekst vastgelegd:
- Wij ondergeteekenden verklaren ons, zonder voorbehoud, aan te sluiten bij den wensch door de onderstaande formule uitgedrukt:
‘De Vlamingen uit België vragen voor Vlaanderen volledige zelfstandigheid en autonomie en de onverwijlde verwezenlijking van al de maatregelen die er toe moeten leiden.’ -
Bij Activisten die in een of andere lijn of midden iets vertegenwoordigden, werd aangedrongen opdat zij deze verklaring zouden onderteekenen, om zoo spoedig mogelijk opgeroepen te worden tot stichting van een Lichaam, dat met gezag de vertegenwoordiging zou vormen van de Activisten in hun verschillende schakeeringen.
In afwachting dat deze stichtingszitting kon worden beroepen, werden de komende dingen in noze pers voorbereid en toegelicht. In het ‘Vlaamsche Nieuws’ van 3 Januari schreef, Prof. Josué De Decker een stuk, aansturende op politieke zelfstandigheid voor beide landsdeelen in een federatief België. - Een telegram, onderteekend door René Declercq en Leo Meert, werd gericht aan President Wilson, zelfbestuur voor Vlaanderen vragend. - J. Muyldermans lanceert de ge- | |
| |
dachte, een Vlaamsche afvaardiging te zenden naar de neutrale landen: Skandinavië en Zwitserland. - Het Nationaal Vlaamsch Komiteit van Nederland, overhandigt te 's Gravenhage, aan Baron Fallon, Belgisch gezant, een adres voor de volledige erkenning der Vlaamsche rechten. Dit document was o.a. mede onderteekend door den betreurden Karel van den Oever.
De activistische stellingen werden eveneens uitgebouwd. Te Antwerpen werd een ‘Vlaamsche Sociaal-demokratische Arbeidersgemeenschap’ gesticht, en de activistische persgroep werd nog vermeerderd met het dagblad ‘De Morgenbode’ met zetel te Gent en, te Antwerpen, beheerd door Julius Boumans.
De sluikpers was ook met een nieuw blaadje aangegroeid: ‘De Vlaamsche Wachter’ dat zich iets min vuil aanstelde dan zijn triestige voorgangers.
Nog in December had ik mij door Emmanuel de Bom laten bepraten, om een genadevraag te onderteekenen ten gunste van Pr. B.... medewerker van zulk onding!
‘Al te goed is half-gek’ zegt het spreekwoord, en zoo ik er nooit voor te vinden ben geweest, iemand bij den bezetter aan te klagen, nam ik bij mijzelf het vaste voornemen, evenmin nog ooit een vin te verroeren voor geniepige vijanden van dit soort!
Even moedige ‘helden’ bevuilden regelmatig mijne brievenbus, en waren zoo lief mij naamlooze ‘doodsbedreigingen’ te zenden.
Een bad van zuiverende en sterkende geestdrift was dan ook buitengewoon welkom, en de gelegenheid deed zich al gauw voor.
De ‘Groeningher Wacht’ van Merksem, namelijk, had het plan opgevat om haar hoofdman Dr Borms te huldigen.
De feestzitting werd ingericht op 21 Januari, in de zeer ruime zaal ‘Victoria’ te Merksem, om 10 uur.
In de herinneringsbrochure hierover uitgegeven, staan al de toespraken overgedrukt: Karel Waternaux, Leo Augusteyns, Dr Marten Rudelsheim, Raf Verhulst, Cyriel Rousseeu, Karel Angermille, Jozef van Wetteren, Bernard Swerts, Jef Van Extergem, voerden opvolgentlijk het woord. Geschenken met de vleet: een adres, meesterlijk gedrukt door Victor Resseler en bekleed met 747 handteekeningen, een bronzen kunstbeeld, een zetel (om ‘later’ uit te rusten, zei Raf!...), een gebeeldhouwden inktpot uit Göttingen? een zilveren gedenkpenning, enz.
| |
| |
Een stapel brieven en telegrammen, waaronder wij vooral dit van Pol de Mont vermelden, zeggende:
- ‘Om de loutere zuiverheid van bedoeling, om de onbaatzuchtigheid van heel zijn streven, om zijn weergalooze Werkkracht, brengt oprechte hulde aan den katholiek Dr borms, de vrijzinnige
Pol de Mont’
Aktivisten uit alle gouwen vulden de reusachtige feestzaal, Waar men een muisje kon hoor en loopen, als Dr Borms eindelijk zelf aan het woord kwam.
Tientallen van redevoeringen heb ik door de ‘Klok van Vlaanderen’ hooren uitspreken, maar zooals Borms op dien Siberisch-kouden morgen ons vervoerde, is zonder voorbeeld in mijn geheugen; een flauw begrip mogen onderstaande grepen uit zijne rede geven:
- Een priester aan het altaar zou zich aan heiligschennis schuldig maken, zoo hij den wierook, die hem wordt toegezwaaid, voor zich nam; - de vaandrig, die het eere-saluut door het voorbijtrekkende leger aan de wapperende vlag gebracht, voor eigen rekening zou nemen, ware bespottelijk.
De hulde van vandaag geldt ook niet Borms, o! neen, het gaat hier niet om een persoon, want dan had men verscheidene anderen, die ik rondom mij zie en die even verdienstelijk zijn in den strijd, ook moeten huldigen. Neen, geen persoon geldt het hier, - immers de man die zijn plicht doet hoeft daarvoor niet geëerd, - wat gij huldigt is de zaak die ik Voorsta, onze heilige Vlaamsche zaak.
Het is het hooggetij van het aktivism, en zòo gij mij bebt uitgekozen als uw vaandrig, is het zeker omdat ik meer dan wie ook ben belasterd en belaagd geworden.
Storen wij ons niet aan de Vlaamschhaters, en zetten wij eendrachtig den strijd voort. Op Zondag, 4n Februari, zal uit Brussel het wachtwoord, de leuze komen, die ons allen vereenigen moet. Het moet ons ‘Rütli’ zijn.
Welaan dan! met moed vooruit, mijn volk!
De levensomstandigheden! begonnen inmiddels werkelijk zorgwekkend te worden. De koude was nijpend, reusachtige ijsschollen dreven op de Schelde, waar de meeuwen bij honderdtallen hongerig fladderden. De steenkolen waren zoo schaarsch geworden, dat het Stadsbestuur ze had doen opeischen voor algemeen gebruik. Scholen moesten gesloten worden, bij gebrek aan brandstoffen.
Het kwam zoo ver, dat eene groep van 300 volksvrouwen Voorzien van emmers en bakken, voor de woningen van Burgemeester De Vos en Schepen Louis Franck gingen samenscholen en dreigend om steenkolen riepen!
| |
| |
President Wilson had zijne boodschap tot erkenning der kleine nationaliteiten de wereld ingezonden en van uit Duitschland waren vredesstemmen opgegaan, die bij de bevolking eene hoop op spoedige beëindiging van het wapengeweld wekten. De klerkenvereeniging ‘Unitas’ stemde zelfs eene dagorde voor spoedigen vrede.
De Entente echter toonde in hare organen, - althans schijnbaar - weinig neiging om op de Duitsche voorstellen in te gaan. Op zijne beurt reageerde Duitschland hiertegen, door begin Februari, een verscherpte duikbooten-oorlog aan te kondigen, als verweer tegen de honger-blokkade. Een onmiddellijk gevolg hiervan was dat den 5n Februari in de kranten te lezen stond, dat de Vereenigde Staten van Amerika hunne diplomatische betrekkingen met Duitschland voor afgebroken verklaarden.
Het was in deze atmosfeer, dat den 4n Februari, te Brussel, in de bovenzaal van het ‘Vlaamsche Huis’ ongeveer 150 Vlaamsche voormannen vergaderden, die de bekende toetredingsformule hadden onderteekend. Voor velen uit het Etappengebied was het eene heele toer geweest om een reispas naar de hoofdstad te verkrijgen. Er waren inderdaad groote troepenverschuivingen naar het Westelijk front aan den gang, en de ‘Heeresleitung’ te Thielt was uiterst voorzichtig, uit vrees voor mogelijke spionnage.
Ik had ook de verklaring onderteekend en toog op gezegden Zondag naar Brussel met Dr Claus, Dr De Keersmaecker, Dr Borms, Flor. Heuvelmans, Lod. Sips, Karel Waternaux, adv. J. Van den Broeck, Jef Van Wetteren en Tervoren.
Na een korte voorbereidende bijeenkomst, vulden wij de ruime bovenzaal en kon deze belangrijke en historische zitting geopend worden door Dr P. Tack, die ze waarlijk op meesterlijke wijze heeft geleid.
Er hing buskruit in de lucht. Al bij den aanvang bleek dat twee wel- afgeteekende strekkingen in botsing kwamen: degene die in onmiddellijke vorming van een Vlaamschen Staat alle heil zag; een andere die alleen een aanpassing doorvoerbaar achtte in een bestuurlijke scheiding, strevende naar politieke onafhankelijkheid binnen het Staatsverband België.
Het kwam er natuurlijk op aan, een gemeenschappelijk platform te vinden en na zeven uren onderhandeling - soms zéér vinnig! - kon dan volgende tekst aangenomen worden voor een gemeenschappelijk
| |
| |
| |
Manifest aan het Vlaamsche volk
De Vrede, trots alles, is in aantocht.
Op het vredesaanbod van Duitschland, op 12 December 1916 verschenen, is de vredesnota van President Wilson gevolgd en hebben onzijdige Staten als Zwitserland en de Skandinavische Rijken hunne instemming daarmee betuigd. Het geteisterde Europa herademde even, en hoe afwijkend in den vorm ook de Ententemachten en het verscherpen van den strijd, op het vredesaanbod hebben geantwoord, de zucht naar Vrede, die met den dag sterker wordt bij alle volkeren, zal straks onweerstaanbaar blijken.
Maar zal al het lijden, dat wij hebben doorstaan; zullen al de opofferingen die het Vlaamsche Volk zich voor België heeft getroost, vruchteloos zijn? Zal het bloed onzer Vlaamsche helden, die 80 ten honderd van het belgisch leger uitmaken, te vergeefs voor hun geliefd Vlaanderen hebben gevloeid? Zullen de Vlamingen, zoowel na als voor den oorlog in hun eigen vaderland als burgers van tweede klasse behandeld worden? Zullen de belangen van Vlaanderen nog langer aan die van Wallonië opgeofferd? Zal Wallonië nog altijd de zuigpomp blijven die de beste krachten van Vlaanderen opzuigt?
Neen, een België waarin de Vlamingen de verdrukte en verongelijkte verworpelingen zijn, mag niet hersteld!
Echte vaderlanders zijn degenen, die met het oog op den aanstaanden vrede en het mogelijk herstel van België, de belangen van Vlaanderen verdedigen, want van een vaderland in den goeden zin van 't woord, kan voor de Vlamigen alleen dan sprake zijn, wanneer het Vlaamsche Volk daarin zijn recht, zijn volle recht verwerft.
Nu of nooit moeten de Vlamingen hunne nationale bevrijding verwerven.
De werkelijke erkenning der nationale rechten der Vlamingen is door de bezettende macht in overeenstemming met verklaringen van de Entente, den Rijkskanselier en President Wilson reeds begonnen.
Al de maatregelen in deze richting door de bezettende macht genomen, zijn getroffen op grond van de Belgische Wetgeving en van het internationaal recht, vastgelegd in de besluiten van de Haagsche Konventie, door de Belgische wet Van 25 Mei 1910 ook voor België bindend verklaard, en zijn dus ten volle rechtsgeldig.
Wij eischen verder, dat de bestuurlijke scheiding waarmee een begin werd gemaakt met de splitsing van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen, zoo snel mogelijk in haar geheel worde doorgevoerd met de splitsing van alle Ministeriën en besturen.
Daarom eischen wij, dat bij de internationale regeling van de politieke verhoudingen der Europeesche Staten, in het aanstaande vredesverdrag zouden vastgelegd en gewaarborgd worden, al de maatregelen, die moeten leiden tot de volledige ontplooiing in eigen taal van onze Vlaamsche nationaliteit.
| |
| |
Wij mogen niet langer gedoogen, dat de Belgische Staat met alle machtsmiddelen waarover een Staat beschikt, het er op toelegt het Vlaamsche Volk van zijn moedertaal te berooven, en te verfranschen; en daar ambtelijke invloedrijke kringen in Le Havre voortdurend dreigen, na den oorlog, het Vlaamsche Volk te willen vernietigen, moeten wij vaste zekerheid en sterke waarborgen eischen tegen dezen misdadigen toeleg, op onze Vlaamsche nationaliteit beraamd.
Bewust van den vaderlandschen plicht die op hen rust, om op te komen voor het recht van Vlaanderen, onze Moeder, eischen de Vlamingen, vergaderd in Vlaamschen nationalen Landdag, te Brussel, den 4n Februari 1917, alle waarborgen die aan Vlaanderen zijne volledige nationale ontwikkeling en welvaart in zijn eigen taal en naar eigen wezen verzekeren.
Benoemen in hun schoot den ‘Raad van Vlaanderen’ en gelasten hem, als maatregel van onmiddellijke toepassing, dit Manifest te verspreiden onder het Vlaamsche Volk, de Vlaamsche eischen ter kennis te brengen van de neutrale en oorlogvoerende machten;
De noodige stappen aan te wenden opdat, op de aanstaande Vredesconferentie, de vertegenwoordigers van het Vlaamsche Volk erkend worden.
In eendracht machtig, worde Vlaanderen groot, met de hulpe Gods.
Helaas, 't zou later blijken dat de vurig-gewenschte vrede nog lang niet ‘in aantocht’ was!...
Toen op groote geelkleurige plakbrieven dit Manifest openbaar gemaakt werd, gingen huilkreten op bij de ‘patriotards’, kropen de ‘passieven’ nog dieper in hun schelp, en bleken lang niet alle ‘activisten’ volmaakt accoord met de bewoordingen van deze verklaring.
Het moet nochtans gezegd worden, dat tuchtvol alle scherpe kritiek achterwege bleef en men algemeen geneigd scheen, krediet te verleenen aan den ‘Raad van Vlaanderen’.
De Landdag had besloten zoowel namen der toetreders als de onder handelingen en besprekingen voorloopig geheim te houden.
Maar de hand werd duchtig aan den ploeg gelegd. Een Bestuur werd aangesteld met Dr P. Tack en Dr De Keersmaecker, als voorzitters, Em. Ver Hees als 2n voorzitter, advokaat J. van den Broeck en Ach. Brijs als Alg. Secretarissen, L. Maesfranck als Penningmeester, Dr Ant. Jacob als archivaris, A. Faingnaert en L. Severeyns als Raadsleden. De Leden werden gegroepeerd in zeven commissies: eene uitvoerende commissie, en zes volgens de takken van Bestuur: Bin- | |
| |
nenlandsche Zaken en Justicie; Nijverheid en Openbare Werken; Kunsten en Wetenschappen; Handel en Bankwezen; Landbouw en Zeewezen; Maatschappelijke voorzorg. Later werd nog een achtste Commissie ingesteld voor Openbare Schuld en Belasting.
De vertegenwoordiging in den schoot van den ‘Raad’ was berekend op één lid per 50.000 inwoners, en zoodoende moesten zetelen: voor Antwerpen 20; voor Limburg 5; voor Oost-Vlaanderen 22; voor West-Vlaanderen 17; voor Brabant 26 vertegenwoordigers.
Na de ‘assumpties’ d.w.z. aanvullende benoemingen door den aanvankelijken ‘Raad’ gedaan, werd dit ledental bereikt. Ik persoonlijk werd ‘geassumeerd’ in zitting van 15 Juli 1917. De laatste assumpties dateeren van 22 December 1917.
Van de Leden werd volgende eed of gelofte gevergd:
- ‘Ik zweer (beloof) trouw aan het Vlaamsche Volk; - de zelfstandigheid van Vlaanderen te helpen veroveren en te handhaven; - het geheim te bewaren, zoo de “Raad van Vlaanderen” daartoe besluit’.
Ik zal in het verder verloop van mijn verhaal, zeer dikwijls terug te komen hebben op de vergaderingen van den ‘Raad van Vlaanderen’ en op de besluiten hier genomen.
Intusschen bleek het bloote feit van het bestaan van den ‘Raad’, ruggesteun te geven aan de actie daarbuiten. Al zag men de leiding niet, en kende men zelfs de namen niet der leiders, toch heerschte een zeker gevoel van veiligheid: men wist dat er gewerkt werd env voor Antwerpen althans, kwam dat rustige gevoel nog meer tot versterking, door de voorbeeldige inrichting en werking van het Propaganda-Komiteit, gevestigd Prinsesstr. 16, onder bevoegde en verkleefde leiding van Karel Waternaux.
Er was een drang tot opbouwen: een Vlaamsche Hoogeschool voor Land- en Tuinbouwkunde kwam tot stand in Februari, en een Vlaamsch-Nationale Onderwijsvereeniging werd te Antwerpen gesticht.
Te Gent wordt de Vlaamsche Handelshoogeschool geopend. Te Turnhout schieten ook de geesten wakker en wordt een groote Volksvergadering belegd. Het Antwerpsch ‘Vlaamsch Verbond’ wordt nog versterkt en steviger heringericht.
Om zooals Berten Rodenbach te spreken: de strijd werd thans alom ‘uut goeten’ aangevat!
|
|