| |
De vernederlandsching van de Gentsche Hoogeschool en nog wat
Inmiddels groeide de propaganda voor de vernederlandsching van de Gentsche Hoogeschool in breedte en in diepte.
Dr Antoon Jacob had het aangedurfd, in het nochtans weinig gunstig gestemde midden van de Antwerpsche socialisten, een Lezing voor te stellen over ‘Passivisme of Aktivisme in de Vlaamsche Beweging’ en ten slotte door medewerking van Heer J. Schaeps verkregen, dat voor de ‘Socialistische Hoogeschool’ Lokaal ‘De Werker’ Diepestraat, deze voordracht kon doorgaan, op Zaterdag, 9 September, om 7 u. Torenuur.
Het heugt me nog duidelijk hoe ik op den tram, die mij daarheen voerde, naast Ary Delen kwam te staan, welke mij aankondigde dat hij waarschijnlijk zou tegenspreken. Laat ik al gauw zeggen, dat deze heer in alle talen welsprekend... gezwegen heeft. Hij was voorzeker beter op dreef, toen hij aan de duitsche officieren de ‘finesses’ van den Antwerpschen Poesjenellenkelder, ter plaatse, duidelijk maakte...
De rede van Dr Jacob was sterk gedokumenteerd en in 5 perioden ingedeeld. Een gedrukt schema werd ten overvloede uitgedeeld. Hij behandelde het ‘Socialisme en het Vl. beginsel’ - ‘Vlaamsche Beweging en Godsvrede’ - ‘Passivisme of Aktivisme’ - ‘Unitarisme of Federalisme’ - en, als conclusie, ‘De aktivistische Politiek’.
De verwekte indruk was vruchtdragend: Op 17 Januari 1917 verscheen het eerste nummer van den ‘Socialistische
| |
| |
Vlaming’ dat dapper ons standpunt bijtrad en zoo insloeg, dat het reeds in Juni daarop moest vergroot worden tot ‘De Nieuwe Tijd’ onder leiding van Edward Joris.
Een weinig gekende bijzonderheid wil ik hier aanstippen:
Van waar komen de benamingen ‘Actief’ en ‘Passief’?
De beruchte Pirenne heeft geschreven dat die ‘leelijke’ woorden rechtstreeks uit het ‘Germanisme’ voortspruiten. Pirenne heeft nog wel meer scheeve voorstellingen en tekstvervalschingen op zijn kerfstok. Ook hier, slaat hij den bal mis. De waarheid is zoo:
Toen, na afstelling van Declercq en Jacob, Leo Van Puyvelde, de gewezen flamingant, de renegaat, in een ingezonden stuk aan de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ van 2 November 1915, de houding schetste van de voor- en tegenstanders van de Haversche Regeering bij dezen schand-maatregel, werden voor 't eerst de woorden ‘aktieven’ en ‘passieven’ gebruikt, die daarna alras mondgemeen zijn geworden.
Brochures, uitsluitend het vraagpunt der vervlaamsching van de Gentsche Universiteit behandelend, werden nog geschreven door Bob Van Genechten en door Marlen Rudelsheim.
Een zeer belangrijke vergadering, met dit punt aan de dagorde, werd gehouden op 17 September, in de Feestzaal van het Antwerpsch Atheneum. Ditmaal was de Meeting beroepen door een Groepeering bestaande uit den ‘Hoogeschoolbond’ het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ en den ‘Vlaamsche Kring’.
Een muzikaal gedeelte stond onder leiding van Jef Van Hoof, (werden ten gehoore gebracht: Wilhelmus van Nassouwen, Lied der Vlamingen, en twee liederen van Van Hoof).
Als sprekers traden op Mters Adelfons Henderickx en Emiel Wildiers van Antwerpen, en Mter Alfons Van Roy uit Gent.
Vooral de uiteenzetting van dezen laatsten was van doorslaanden aard, waar hij de rechtskwestie der vervlaamsching onderzocht, aan de hand van de bepalingen der, door België bijgetreden Haagsche Conventie in zake bevoegdheid van den bezetter en verwijzend naar het feit, dat het Koninklijk besluit van 1849, vervangen kon worden door een ander ‘Besluit’ zonder dat daarom de Kamers moesten geraadpleegd. Dit pleidooi is daarna in druk verschenen en maakte ophef, vooral in 't buitenland.
Het werven van Professoren was thans een hoofdver- | |
| |
eischte. Vele Vlaamsche geleerden die er voor in aanmerking kwamen, vertoefden in Nederland en geraakten zoo gemakkelijk onder den zedelijken druk van de Regeeringsmannen, onder ander van Minister Poullet. Langs ééne zijde door hun Vlaamsch geweten genoopt, om aan de lang verbeide Universiteit hunne wetenschap te kunnen meedeelen, langs den anderen kant bevreesd voor de toekomst, bedreigd in hunne stoffelijke belangen, hebben voorzeker velen in die dagen een nijpend ziele-proces doorworsteld. Men denke slechts aan de wankele, wijfelende houding van Dr. Julius Persijn...
Hier in Antwerpen hadden wij het genoegen van den beginne reeds, de toezegging te verwerven van twee geleerden van groote beteekenis: Dr A. Claus en Dr J. de Keersmaecker. In het ‘Vl. Nieuws’ van 18 September 1916 werden hunne portretten af gedrukt en een lofartikel gewijd aan deze koene baanbrekers.
Op de Redactie van het ‘Vlaamsche Nieuws’ kwamen overigens zoovele spontane uitingen binnen van geheele instemming vanwege het lezend publiek, dat besloten werd een Volksmanifest op te stellen, waarop iedere meerderjarige kon teekenen.
Met aanvang van 14 October werd dan in die krant, dagelijks eene lijst van 50 handteekeningen afgekondigd. Weldra moest dit aantal verdubbeld, verdriedubbeld worden! Dat heeft zoo maanden en maanden geduurd, en wij kunnen luidop beweren, dat vele duizenden den moed hebben getoond, om openbaar, met hun naam, de ‘activistische’ werking aldus goed te keuren en bij te treden; onaf gezien dan van degenen - ongetwijfeld nog talrijker! - die wel akkoord gingen, maar door allerhande omstandigheden: betrekking, familieaangelegenheden, enz. verhinderd waren daarvan naar buiten te getuigen.
Den 15n October, weeral een groote vergadering, in het Atheneum, ditmaal ingericht door het ‘Katholiek Studenten Verbond’ en waar het woord gevoerd werd door Dr August Borms, Mter Lodewijk Dosfel en Dr Karel Heyndrickx uit St. Niklaas.
Kort daarop werd hieruit geboren het maandblad ‘De Katholieke Student’, 't welk onbeschroomd al de activistische leerstelsels bijtrad.
De maand daarna, in November, werd dan op hunne beurt door de vrijzinnige studenten de heruitgave aangevat van
| |
| |
‘De Goedendag’ die, even kranig in onze rangen plaats nam.
De tweede week van October kreeg ik op ‘Volksopbeuring’ het bezoek van Majoor graaf von Jorden, die met een, - door den Keizer eigenhandig onderteekende, - opdracht belast was om in het bezette gebied, tentoonstellingen in te richten van kunstvoorwerpen, door de krijgsgevangenen in de duitsche kampen vervaardigd.
De Majoor verlangde mijne medewerking om in Antwerpen, in eerste plaats, een dergelijke expositie tot stand te brengen.
Er was een gansche wagonlading onderweg naar hier, bevattende: schilderijen, beeldhouwwerk, houtsnijwerk, uit obussen vervaardigde bloemenvazen, koffertjes en zoo meer.
Van de meeste dezer voorwerpen konden, op verlangen meerdere exemplaren nabesteld worden; de krijgsgevangenen kregen alzoo een nuttig tijdverdrijf, een hoogstdringende remedie tegen de doodende verveling en het sloopend heimwee.
Dat alles lag, natuurlijk, in onze lijn van ‘Volksopbeurders’, en ik was dus zeer geneigd dadelijk toe te slaan. - Maar, voorzichtigheidshalve, stelde ik de pertinente vraag hoe het geld van den verkoop der voorwerpen, zou ten goede komen aan de rechthebbenden.
Toen de Majoor mij hierop de stellige verzekering bood, dat gansch het geldelijk beheer der zaak in mijne handen zou blijven en dat geen cent van de zuivere opbrengst aan de huisgezinnen van de vervaardigers zou onthouden worden, - verviel mijn eenig bezwaar, en zei ik: ‘Top’!
Wij spraken dus af, dat ik bijtijds van de aankomst zou in kennis gesteld worden en steeds den Graaf, in zijn verblijf, het ‘Hotel de Londres’, op de de Keyserlei zou kunnen bereiken.
Met Leo De Smet besprak ik de nieuwe werking, - bracht hem volkomen op hoogte van de loopende kantoortaken, om mij persoonlijk onbekommerd bezig te kunnen houden met de tentoonstelling.
Mijn eerste bezoek gold den Conservator, Pol de Mont, op het Groote Museum. Hij was toch wel de aangewezen man om mij voor te lichten en bij te staan.
Zoodra ik hem, met een paar woorden, de zaak had toegelicht, was heer de Mont dadelijk - en gaarne! - bereid en om te beginnen, gaf hij mij den raad mij te wenden, met een aanbevelingsbrief van hem, tot den eigenaar van het zoo- | |
| |
genaamd ‘Rubenshuis’ op de Meir, waar een groote zaak van Antikwiteiten was gevestigd. Er was inderdaad een uitstekend belichte ruimte voorhanden, als geknipt voor ons doel, en bovendien uitmuntend gelegen, in de kern der stad.
Ik liet er geen gras over groeien; - trok naar de Meir en dank zij de Mont's briefje, kreeg ik vrije beschikking over de groote zaal, gedurende twee weken.
Een goede electricien werd mij aangewezen om de noodige lampen aan te brengen; alsmede den timmerman, aan de zaak verbonden, om de noodige stellages te maken. In een woord, ik vond de gulste bereidwilligheid en opgetogen, ging ik 't goede nieuws melden aan den Conservator.
Zonder moeite verkreeg ik toezegging ook bij de rangschikking van de kunstvoorwerpen, op de bevoegde hulp te mogen rekenen van hr de Mont en eveneens op een toespraak bij de opening.
De noodige mededeelingen aan de pers werden voorbereid: alle twee dagen een bericht, om de aandacht te prikkelen en de nieuwsgierigheid te wekken. - Dan tekst voor plakbrieven naar de Censuur, en brieven met de vleet naar goedgezinden om bijstand als verkoopers, toezicht, enz.
Alles liep gesmeerd: dagelijks ging ik de voorbereidsels in het ‘Rubenshuis’ bekijken. De wagon mocht aankomen... Wij waren zoo goed als gereed.
Toen......
Het was op 25en October; naar gewoonte kwam ik rond 10 uur in het Rubenshuis. De eigenaar trad mij te gemoet met een exemplaar van het ‘Vl. Nieuws’ van daags te voren, in zijn hand... Bovenaan de lijst van het Volksmanifest stond mijn naam.
En dan kwam het gewone deuntje.
- Zie, mijnheer Angermille, ik ben even goed 'n Vlaming als gij, maar niks van den Duitsch, zulle! Mijnheer Franck heeft mij du reste, verwittigd, dat in uw ‘Volksopbeuring’ ook die fameuze Borms zit. Ik moet aan mijn clientèle denken, Mijnheer, en... als gij geen officieel menschen, par exemple, mijnheer Franck in uw Comité voor de Expositie kunt krijgen - ja, dan kan ik u onmogelijk mijne zaal af staan en dan moet maar alles afgebroken worden...
Franck of... af breken.
De nare vent had mij evengoed den eisch kunnen stellen, om de maan met mijn tanden te grijpen!
| |
| |
Afbreken! Wat een verlies aan tijd en aan geld: en dan, waarheen? waarheen? En de plakbrieven hingen overal!
Ditmaal landde ik aan op de Kathelijne Vest, gansch terneer geslagen.
Daar stond de Majoor mij op te wachten en meldde, met een stralend gezicht:
- De wagon is aangekomen!
Goeie genade! de... wagon... is... aangekomen!
- Heer graaf, ga gerust naar uw hôtel, de zaak komt in orde!
Als hij weg was, geloof ik, dat ik voor de eerste maal een onvriendelijk antwoord heb gegeven aan Leo de Smet...
Ik nam al het geld uit de kas en ging op zoek.
Naar 't Stadhuis 't eerst.
Er stonden zooveel stadslokalen ongebruikt en 't was toch voor ‘onze’ jongens.
Geweigerd! 't Kon niet......
Komedianten!......
Dan maar verder zoeken: 'k ben vergeten op hoevele plaatsen ik ‘bot’ ving, tot ik ten slotte bij den pachter te recht kwam van de Zaal Buyle en, einde goed, alles goed, de zaak zou inderdaad in orde komen.
Geleerd door ondervinding, maakte ik een soort overeenkomst op, waarin klaar vermeld stond dat de zaal aan ‘Volksopbeuring’ verhuurd werd gedurende tien dagen tegen 40 frank per dag, gebruik der installaties en licht inbegrepen. - Daarna: 30 frank per dag. Ik betaalde 400 frank, kreeg kwitantie en aldus gewapend ging ik bij Pol de Mont verslag uitbrengen.
Of die te kijken stond! Maar: de zaak was in orde... en gerust kon ik nu naar het Hotel de Londres trammen.
Daar werden de noodige afspraken gemaakt: den 27en 's morgens vroeg zou de wagonlading in de Zaal Buyle gebracht worden; den Zaterdag 28en October, om 3 uur, zou de Tentoonstelling wis en zeker geopend worden.
Geen tijd te verliezen! Nieuwe persberichten! Overplakreepels voor de affiches. Brieven aan medewerkers. Uitnoodigingen aan de overheidspersonen, consuls en andere officieele hooge oomes!
Toen wij 's anderendaags, den 27en, zoo volop in ons werk zaten... weer een Feldwebel op de Kathelijne Vest, om mij te brengen bij de ‘Polizei’ in een benedenzaal der Beurs.
| |
| |
Wat nu weer?...
Een brutaal officiertje snauwt mij toe, dat ik plakkaten heb doen plakken zonder toelating, en hij de boete eischt!
- Welhoe! Geen toelating! Maar Graaf von...
De razende kerel liet mij niet uitspreken en schreeuwde:
- Gij liegt!...
En ik, ziedend, maar uitwendig kalm:
- Verneem, heer Luitenant, dat een Vlaming nooit liegt.
't Was theatraal, dat geef ik toe, maar 't maakte indruk: een verkeerden indruk, evenwel... want ik ging de ‘doos’ in, in een donker zijkamertje.
Toch vond ik gelegenheid een potloodbrief je te krabbelen en het den Majoor te laten brengen naar zijn hôtel.
Ik knarsetandde; hier zoo uren te verliezen en thuis zooveel haastig werk te hebben!
Eindelijk daagde de Graaf op, om mij te verlossen! Het kwam rot een verbeten woordenwisseling tusschen den Majoor en het luitenantje en 't einde van het drama was, dat voor den Opperpolizeimeister von Wilm, mijn beleediger me verontschuldigingen moest aanbieden...
'k Vond het allang goed, als ik maar gauw-gauw huis-toe kon, aan mijn schrijfmachine, maar de Graaf, die zich voor de gelegenheid in volle ornaat had uitgedoscht, met heel zijn blikwinkel op de ‘opgevulde’ borst, verlangde voorzeker van zijn triomf na te genieten en wilde mij naar de Kathelijne Vest vergezellen.
'k Weigerde vlakaf... zoo met hem over straat te gaan.
Dat was den braven man te sterk!
Toen zei ik hem eenvoudig-weg:
‘Heer Majoor, stel u voor, dat de Vlamingen Berlijn bezetten en dat ik in officiers-tenue, u daar vergezel ten aanzien van uwe vrienden en kennissen...’
‘Sie haben ja Recht!’ stemde hij toe en met rinkelende sporen, toog hij over de Meir... alleen!
Intusschen waren de kunstvoorwerpen in de Zaal Buyle besteld. Pol de Mont had voor een zestal vaklieden gezorgd, en wij konden gaan uitpakken en uitstallen. Onmiddellijk na sluitingstijd van ‘Volksopbeuring’ gingen wij naar de zaal een handje helpen.
Daar was de Mont, in zijn hemdsmouwen, druk met zijn mannetjeis in de weer, om de schilderijen op de voordeeligste manier te groepeeren.
| |
| |
Een wonder, hoe vlug dat ging; wij sprongen bij, links en rechts op order van ‘generaal’ de Mont en het zal omstreeks middernacht geweest zijn, toen alles hing. De andere voorwerpen zouden dan 's Zaterdags, voormiddag op tafels en staanders, en in glazen toonkasten gerangschikt worden.
Mejuffer Gabrielle Picard was dan natuurlijk, de ‘bevelvoerster’ met haar aangeboren goeden smaak. Zij had - ongevraagd - voor palmen en verder groen gezorgd en ik mag u verzekeren dat onze ‘Expositie’ er zijn mocht!
Als dan het groote moment aangekomen was en wij om 3 uur allen op ons ‘paaschbest’ de ‘officieele’ oomes opwachtten, verscheen... Burgemeester Matthijs uit Borgerhout en één enkel Consul; de drommel hale me, als ik nog weet van welk landje.
Maar onze pers was er wel, en al de vrienden van ‘Volksopbeuring’, met schitterende oogen en blijde gezichten.
Toen trad Pol de Mont - (‘generaal’ af: ditmaal in Feestredenaar-gestalte) - naar voren en, zooals hij alleen dit kan, trof hij dadelijk den toon:
‘Deze Tentoonstelling is als een langverwachte brief van een duurbaren, in den vreemden vertoevenden vader, zoon of broer. Wij gaan dien brief openen in de hoopvolle stemming, dat hij ons goed nieuws brengen moge. En het is goed nieuws: want kijkt maar rond hier: onze Vlaamsche jongens zijn niet verloren, zij leven, en doen opleven: de Vlaamsche Kunst!’
In dien trant sprak de Mont, maar veel mooier en gevoelvoller; - voor ieder doek had hij een waardeerend, een teekenend woord; bij elk beeld of snuisterij deed hij het kunstvolle of eigenaardige tot zijn recht komen.
Het ging allemaal leven, en wij zagen niet alleen de voorwerpen met ons lijfelijk oog, maar méér nog - wij zagen de kunstenaars-zelf met ons geestelijk oog en het was of zij aanwezig waren, bij ons, goedkeurend mèt ons!
Toen werd de zaal geopend voor 't publiek, Ha, die goeie Sinjoren! De ‘Stad’ had alle medewerking geweigerd; ja ons ondermijnd, de ‘officieelen’ waren minachtend weggebleven, maar het volk kwam bij duizenden toegestroomd, in den vollen zin van 't woord. Het was een succes voor ons, en een blaam voor de hooghartigen, die afzijdig van hun eigen menschen bleven staan pruilen in een dor ‘officieel’ patriotism. De toeloop duurde onafgebroken, zoodat wij de sluiting
| |
| |
verdagen moesten tot 12 November. De menschen waren nooit uitgekeken: zoo b.v. naar dit ontroerende schilderij, ‘Rust in Vrede’ waar stoere Vlaamsche piotten een makker, in een ruwe doodskist, berg-op, te ruste torsen. Of naar het beeldje ‘Heimwee’: een soldaatje verbeeldend, de kin in zijn hand steunend, met den blik ver, vèr weg in de ruimte. Of naar het eenvoudige schrijftafelklokje: bovenop een trage slak en daaronder enkel: ‘1914-19...?’ Met tientallen werden hiervan besteld; ook van vele andere mooie, eenvoudige dingen. Maar ook duurdere kunstvoorwerpen vonden grif een kooper. Daarenboven werden bijna 2000 tombola loten verkocht, voor een keus uit de 200 tentoongestelde nummers, alsmede albums en prentkaarten met Kampzichtjes, enz.
Het was een zedelijk succès; het was ook een geldelijke meevaller. Aan de gezinnen van de krijgsgevangen kunstenaars konden vele duizenden frank uitgekeerd worden.
En ik vlei mij met de veronderstelling, dat er eveneens ‘winst’ is geweest in het Groot-Boek van de bewustwording bij vele onverschilligen, die, voor den oorlog, geheel opgeslurpt door het saaie dagelijksche leven, in deze tijden van in-zich-zelf-keeren, wakker zijn geschoten uit hun loomen slaap, en eindelijk hun Vlamingschap weer hebben teruggevonden!
Ik heb de beschrijving der feiten betreffende de Hoogeschool van Gent, opgevoerd tot 15n October 1916 en vat den draad aldaar weer op.
De plechtige officieele heropening was aangekondigd voor 24n October.
In de tijdspanne van deze week, regende het - om zoo te zeggen - geheime papiertjes in de brievenbussen. De oude legende, maanden te voren verspreid, dat de Gentsche groep ‘Jong Vlaanderen’ de vervlaamsching zou afgebedeld hebben van den Generaal-Goeverneur Freiherr von Bissing, deed weer opgeld, alhoewel reeds in Januari 1916, een leider dezer Groep, Reimond Kimpe in een vraaggesprek met den Aardenburgschen korrespondent van de ‘Nieuwe Courant’ deze bewering voldoende had tegengesproken en het overigens bekend was, dat de Generaal-Goeverneur al dadelijk na het aanvaarden van zijn ambt, einde November 1914, opdracht aan zijne Besturen had gegeven, om de heropening der Belgische universiteiten te bestudeeren. Reeds bij decreet van 15 Maart was de vervlaamsching van Gent beslist, en na de noodige voorbereidin- | |
| |
gen, en aanwerving van een professorenkorps, was deze voor Vlaanderen zoo gewichtige gebeurtenis thans op til.
De bladen gaven speciale ‘Hoogeschool-nummers’ in 't licht. De dichters werden tot feestelijke zangen geïnspireerd, in menig gezin zegepraalde ten slotte het gezonde verstand op oorlogs-neurose en een, voor dit tijdstip, aanmerkelijk legertje van 110 studenten liet zich inschrijven. Bij het einde van het eerste jaar was het aantal gestegen tot 138 en bij het einde van het tweede jaar tot 407! Wat buitengewoon veel was, gezien de moeilijke toestanden in het Etappen gebied.
Tot Rector bleef aangesteld: Prof. Hoffman, een Luxemburger, en op gemelden datum van 24 October greep dan de feestelijke heropening plaats der Universiteit, geheel op Vlaamschen leest geschoeid.
Het spreekt van zelf, dat de vluchtelingenpers in 't buitenland vuur en vlam spuwde tegen de zoogenaamde ‘von Bissing-Universiteit’.
De Haversche Regeering bleef natuurlijk niet ten achter. Zij beloofde wel is waar de vervlaamsching voor dadelijk na den Vrede - (hm! hm! 1929) maar zelfs Van Cauwelaert drukte zijn wantrouwen hiertegenover uit in zijn blad ‘Vrij België’ en inderdaad reeds onmiddellijk verschenen talrijke decreten in het ‘Belgisch Staatsblad’ waarbij de Leopoldsorde ontnomen werd aan al degenen die aan de vervlaamsching hadden medegewerkt, in de eerste plaats aan Rector Hoffman, aan Professoren Haerens, Lahousse enz. Niet lang daarna werd een Besluit-Wet (van 8 April 1917) bekend, waarbij de afschaffing wordt aangekondigd van al de ‘duitsche’ maatregels en dat de medewerkers hieraan bedreigt met 15 tot 20 jaar dwangarbeid!...
Befaamde ‘belgische’ rechtsgeleerden, met aan het hoofd Prof. E. Nijs, hadden nochtans volmondig het recht van den Bezetter erkend, om maatregelen te treffen, in vervanging van de afwezige Regeering en in zake huur-wetgeving b.v., is de rechtsgeldigheid van ‘duitsche’ maatregelen nooit betwist geworden.
Maar als het ‘Vlaamsche’ rechtserkenning geldt, dan zijn de Brusselsche Heeren slechts te spreken over beloften, ‘in rechte en in feite’... voor later, véél later!
De ‘storm’ ging luwen. In Gent werd flink gewerkt. Bij den aanvang waren er 43 professoren en docenten; gaandeweg kwamen er nog een paar tientallen bij.
| |
| |
De studenten richtten zich onderling terdege in en zoo ontstonden opvolgentlijk, naast het Algemeen Corps ‘Hou en Trou’ met zijn 9 afdeelingen en commissies, - de sociëteit ‘Uylenspiegel’ - de ‘Bodewijk De Raet-vereeniging’ - de ‘Johan van Ruusbroeckkring’ - de ‘Muziekvereeniging’ - de Kempische Studentengilde: ‘De Mastentop’ - de Brusselsche kring ‘Johan Doxa’ - de ‘Heoosfooros Vereeniging’ - de Gentsche Studentengilde: ‘De Kaproenen’ - de ‘Academische Muziekvereeniging’ - de ‘Plakkersclub’ - de ‘Club de Wies’ - de ‘Orde der Zalige Herdenking’ - de ‘Club: 't Soet Water’ - de Club ‘de Zeven Hoofdzonden’ - zoodat samen met 't ernstige, ook 't studentikoze tot zijn volle recht kon komen.
Een eigen tijdschrift ‘Aula’ kon alras uitgegeven worden env volgens aloude traditie, zagen ook de ‘Gentsche Studenten Almanakken’ weer het licht.
Het kon wel niet anders of - om de aangelegenheden van de Vlaamsche Hoogeschool naar eisch te besturen - het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen moest gesplitst worden in een Vlaamsche en Waalsche afdeeling. De bezetter had ai voorzeker wel zooveel ondervinding opgedaan, dat hij wist, wat de latente tegenwerking van de Waalsche bureaux vermocht.
Er kwam dus een afzonderlijke Vlaamsche afdeeling met heeren P. Tack als Hoofd voor Hooger Onderwijs, en Hippoliet Meert voor Lager- en Middelbaar Onderwijs. Later is nog een speciale commissie onder leiding van Richard De Cneudt en krachtige medewerking van Frans Van Laar tot stand gekomen, om de bepalingen van art. 20 der Onderwijswet van 1914, uit te voeren. Hierop zullen wij nog breedvoeriger terugkomen.
|
|