| |
Antwerpen gaat zich dapper roeren (1916)
In het Etappen-gebied vooral was de toestand benard. Dat zouden weldra de studenten der vervlaamschte Hoogeschool ondervinden. Het zal wel naar aanleiding, hoofdzakelijk, van deze materieele mistoestanden geweest zijn, dat de Vlaamsche volksvriend, Dr Gust Doussy, van Kortrijk, op het gedacht kwam het organism op te richten, dat gedurende gansch den oorlog zulke groote diensten aan de bevolking heeft bewezen.
Ik bedoel hier de liefdadige ‘Volksopbeuring’, met hare afdeeling ‘Soldatentroost’.
Herhaaldelijk zal ik nog over dit edele werk te spreken hebben; laat ik dus niet de gebeurtenissen vooruit loopen, maar enkel aanstippen dat - natuurlijk - al dadelijk Hippoliet Meert van Gent zich mede aan dit karretje spande.
‘Natuurlijk’, zeg ik, want is Hippoliet Meert niet steeds de man geweest van de wel-overwogen organisatie, alles tot in de puntjes doordacht en onverminderd in werking gehouden door zijn zwoegen en wroeten, bij dag... en bij nacht?
‘Volksopbeuring’ was dus een kolfje naar de hand van den braven Hipp, en weldra spande de bedrijvigheid zich uit over: Kinderzorg, Volkskleeding en -voeding, Werkbeurs, Kloef - jeswerk (schoeisel), Stille hulp, Volksontwikkeling, enz., ter- | |
| |
wijl ‘Soldatentroost’ vooral ijverde voor iektuur voor de krijgsgevangenen, het zenden van pakken eetwaren en kleedsel, het verstrekken van soldaten-inlichtingen, en zoo meer.
Van West- en Oost-Vlaanderen zou ‘Volksopbeuring’ zijne werking uitbreiden naar Antwerpen en reeds op 4 Maart werd in den ‘Vlaamsche Leeuw’, op de De Keyserlei, de afdeeling Antwerpen gesticht. Ook hierover later meer.
In de pers was eenige wijziging gekomen. ‘Antwerpen Boven’ werd vergroot onder den titel van ‘Ons Land’, dat als weekblad voor 't eerst verscheen op 7 Mei 1916. - Borms was de stuwkracht; - benevens Roosen, Merksemsche makkers, werkte ook ik regelmatig mede en leverde, naast het Persoverzicht, wekelijks een rubriek: ‘Beschuit met Muisjes’, waarin ik trachtte op pikante manier, de actueelste nieuwsjes bondig samen te vatten. - Wij leefden toen bliksemsnel: veel nieuws en te weinig plaatsruimte om alles breedvoerig te beschrijven, - ook geen tijd, overigens.
In ‘Beschuit met Muisjes’ raakte ik wekelijks een 20-tal gevallen aan: er was steeds stof in overvloed. Maar de ‘Censor’, Rittmeister von Kardorff, een gemoedelijke vent, wilde toch eens het fijne weten over die benaming. Ik kon ze niet vertalen en maakte het hem duidelijk, aldus:
‘'t Is Hollandsche lekkernij uit de kraamkamer; besuikerde anijszaadjes op beschuit gestrooid. Dat knarst onder den tand, is toch smakelijk en ook voedzaam.’
‘Ich verstehe, ich verstehe schon! Ist richtig!’
Inderdaad: - zoo waren mijne korte stukjes bedoeld: prikkelend, amusant, bondig, veelzeggend!
Een belangwekkende brochure: ‘Aan het Vlaamsche Volk’ verscheen, in de maand April, van de hand van Ingenieur Mommaerts. - Stevig gedokumenteerd, komt zij tot de logische conclusie: ‘Niet alleen taalbelangen, ook economische belangen hebben wij te behartigen Er ligt maar één weg open: een vrij Vlaanderen in een vrij België, op federatieven grondslag heringericht. Wij moeten dat eendrachtig bevechten en eene zuiver-nationalistische politiek voeren’.
In Den Haag was de ‘Vlaamsche Stem’ opgeheven sedert Februari, maar begin Mei verscheen te Utrecht het eerste nummer van de ‘Toorts’ die week voor week, tot bij len vrede, het goede zaad gestrooid heeft. Er zaten daar knappe kerels in de Redactie en behoudens een paar min gewenschte illustraties, was het al dien tijd een prachtwapen in onzen strijd.
| |
| |
Brieven van onze gemartelde jongens kwamen ons langs dit kanaal onder oog en het groeide tot een waar argumenten- en feitenarsenaal.
Maar wat vooral een buitengewone propagandistische waarde heeft gehad, is de brochure van Claudius Severus (L. Severeyns) ‘Vlaanderens Weezang!’ - In sentimenteelen toon gehouden, maar tevens doorspekt met een overvloedig bewijsmateriaal en suggestieve teekeningen, was dit populair vlugschrift meesterlijk berekend op het volksgemoed, zooals dit in die ja ren af gestemd was.
Zoodra mij den inhoud bekend was, heb ik mij, met Bob van Genechten, aangeboden om de verspreiding te organiseeren. De eerste 10.000 exemplaren waren op eene week uitverkocht. Het was als een openbaring voor onze menschen en de schrijver heeft een onvergankelijk recht op de dankbaarheid van het Vlaamsche Volk verworven.
‘Vlaanderens' Weezang’ werd daarna op ettelijke honderd duizenden exemplaren verspreid; ook fransche en duitsche vertalingen zagen het licht.
Later schreef Severijns dan nog een aanvullend brochuurtje: ‘Gerechtigheid’.
Op 5 April laat Leo Picard, van Gent naar den Haag uitgeweken, aldaar ‘De Vlaamsche Gedachte’ verschijnen. Het beleefde slechts een tiental nummers, - maar bracht steeds zeer opgemerkte artikels, die graag door de groote Hollandsche pers werden besproken, vooral waar hij predikte voor een neutraal België en tegen elke annexatie.
Te Antwerpen werd op 3 September 't weekblad ‘De Eendracht’ in 't licht gezonden, onder redactie van advokaat Joz. Van den Broeck, Adelfons Henderickx, H. van den Broeck, Ingenieur Mommaerts e.a. Het was niet zoo volksch en ook niet zoo radicaal - in vorm, althans niet, - als ‘Ons Land’, maar het genoot spoedig een groot gezag, door zijn helderen en bezadigden betoogtrant.
Uit dit alles moge blijken, dat door Antwerpenaars te Antwerpen of in ballingschap, op het gebied van publicaties, dapper meegevochten werd voor de verspreiding van de Vlaamsch-Nationale Gedachte; - Brussel niet te na gesproken, waar de artikels van ‘Scheldeman’ in de ‘Gazet van Brussel’, voorbeelden waren van klaar inzicht en princiepsvastheid.
De afstelling van René Declercq en Dr. Jacob werkte nog
| |
| |
lang na. In het ‘Vlaamsche Nieuws’ verscheen eene steunlijst tot verspreiding van ‘Van Aarde en Hemel’ een nieuwen dichtbundel van Declercq en oogstte grooten bijval.
Op een talrijke vergadering door het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ op 31 Maart belegd in de bovenzalen van het ‘Café Suisse’ op het Groenkerkhof, werd eenpariglijk een dagorde gestemd van solidariteit met de beide getroffenen.
Maar wat vooral als karakteristiek voor deze vergadering dient aangestipt, is het feit dat er een wensch voor Zelfbestuur werd uitgebracht.
Die gedachte won veld in alle middens. Begin Juli ontstond te Brussel een nieuwe groepeering onder leiding van Frans Reinhard en Maurits Josson, de ‘Vlaamsche Landsbond’ die in zijn Manifest duidelijk als doelwit vastlegde: Vlaanderen en Wallonië afzonderlijk bestuurd in een Statenbond.
Een brochure getiteld: ‘Het herstel van Belgie’ door H. De Wachter (pseudoniem voor Hugo Van den Broeck) verscheen eveneens in Augustus en kwam tot dezelfde conclusie. Van de hand van Max Oboussier zag een merkwaardig boek het licht: ‘De Haven van Antwerpen’ waarin, als nooit te voren, op wetenschappelijke wijze de rol van Antwerpen werd blootgelegd ten opzichte van zijn natuurlijk achterland.
In denzelfden zin publiceerde ‘Mercurius’ in het ‘Vlaamsche Nieuws’ een zeer opgemerkte reeks artikels: ‘De Dood van Antwerpen’.
De beweging van verzet bleef dus niet beperkt bij het noodige bekampen van allen aanval, zij ging zich opbouwend ontwikkelen en maatregelen ter studie nemen voor de toekomst.
Ten einde alle verstrooide activistische krachten te groepeeren, werd te Antwerpen, - vooral door toedoen van Lodewijk Sips - een zeer populair Bestuurslid van den ‘Nederduitsche Bond’ - in April het ‘Vlaamsch Verbond’ gesticht. - Mij viel de eer te beurt hiervan penningmeester benoemd te worden... alhoewel er nooit veel ‘penningen’ in de kas zijn geweest!
Eén van de programmapunten van het ‘Verbond’ was de terugvordering van Fransch-Vlaanderen, een stokpaardje van den braven Sips, maar waarvan wel niemand ooit veel verwacht heeft.
Dit onderwerp was terug de aandacht gaan trekken door
| |
| |
de afkondiging in het ‘Vlaamsche Nieuws’ van het Pro-Westlandia archief van Dr Borms.
Onze voorman, begin 1916 door ziekte tehuis gekluisterd, had zijn nota's verzameld over zijn tochten in 1913-14 in Fransch-Vlaanderen en in 25 vervolgartikels heel de werking beschreven die hij met Dr H. Allaeys, Jos. De Klerk, P. Lepage, Modest Lauwereys, J. Wattelet, Cyriel Rousseeu en Ant. Van Roey op 't getouw had gezet, om onze verloren broeders in Noord-Frankrijk weer tot hun Vlaamsch stambewustzijn op te wekken.
De bestrijding van de ‘Activisten’ was nu vooral onderduimsch. In de Komiteiten b.v. waar in al de diensten de ‘verdachten’ geboycot werden. Bij de advokaten, waar de oude dwingeland Delvaux als een Inkwisiteur te werk ging. In het ‘Roode Kruis’ waar de Vlaamsche geneesheeren met den nek aangezien werden, zoo sterk dat Dr. Ant. Picard, in een Open Brief hier tegen opkwam in fiere, (Striemende bewoordingen. Met slijk werd gesmeten naar onze beste mannen, in sluikblaadjes als ‘De Vrije Stem’ en ‘Droogstoppel’. Het was als het blaffen van opgehitste honden naar de kalm voorbijtrekkende karavaan en de ellendelingen die zich - naamloos - tot dit vieze werkje hebben geleend, konden niet de voldoening smaken, eenig gehoor bij de bevolking te vinden.
Daarentegen verwekten de soldatenbrieven in ‘De Toorts’ afgedrukt, meer en meer opschudding. Onze jongens werden dus ginder als vee behandeld; in Frankrijk zelfs in de straten als ‘boche’ nageschreeuwd en afgeranseld! Uit de laatste lijst van gesneuvelden bleek nochtans, dat op de 1500 dooden er 84 per honderd Vlamingen waren, en 16 Walen!
Dat werd nog bevestigd door Vlamingen uit Holland naar Vlaanderen teruggekeerd om in de activistische rangen hunne plaatsen te hernemen, en waaronder ook René Declercq, die weldra aan de kranige ‘Gazet van Brussel’ ging medewerken en later ook aan ‘Het Vlaamsche Nieuws’.
Dit jaar zou de Sporendag plechtig herdacht worden. Als voorbereiding gingen 500 Vlamingen den 10n Juli bloemen brengen naar het graf van Conscience, waar Borms en Dr. Jacob beteekenisvolle brokken voorlazen uit ‘Jacob van Artevelde’ - en naar het graf van Peter Benoit, waar Borms verzen uitgalmde uit de ‘Van Rijswijck-cantate’.
's Anderdaags avonds greep dan de eigenlijke herdenking plaats in de Gelagzaal van de ‘Vlaamsche Opera’, waar de
| |
| |
trouwe Vlaamsche volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx een geestdriftige feestrede uitsprak en de Liederavonden, onder leiding van Nand Reynaers, hunne medewerking verleenden. Ook te Brussel, Gent Tienen, Merksem, Leuven en Mechelen werd de 11e Juli herdacht.
Als tegenhanger bracht de ‘Nieuwe Rotterdammer’ het bericht dat op 14 Juli, Belgische troepen de eer (?) hadden genoten te mogen defileeren, te Parijs, in de troepen-revue onder de ‘Arc de Triomphe’. Wellicht was bij deze pret de aantal-verhouding eenigszins anders: Ik vermoed dat hier wel 84 Walen en... 16 Vlamingen per honderd aanwezig waren.
De 21 Juli liep dit jaar kalm af met een Te Deum; ditmaal zonder ‘carnaval-grappen’ zooals in 1915. Die waren te duur uitgevallen, en bovendien zou de doorsnee-Sinjoor er niet meer voor te vinden zijn geweest.
Mijn vriend Bob van Genechten was mij den tekst van de ‘Willems’-voordracht voor de ‘Dietsche Stemmen’ van Utrecht komen vragen. Ik vulde mijn lezing aan, voorzag ze van talrijke voetnota's - zooals in Holland gebruikelijk - en de studie verscheen bij gelegenheid van de 70ste verjaardag van Willems' sterfdag.
Ik had er vooral prijs op gesteld, de uitlating te vermelden van den Duitscher Ignaz Kuranda, die in de jaren 1840, bij de Vlaamsche leiders had aangedrongen om de hoogduitsche taal algemeen te maken in Vlaanderen, maar in zijn boek ‘Belgiën seit seiner Revolution’ bekennen moest, dat hij bij de Vlamingen gevonden had: ‘duistere gezichten en doove ooren!’...
Hier ben ik nu gekomen aan een knooppunt in mijn optreden als activist.
Den 26 Juli kreeg ik een kaartje van Frans Van Laar, secretaris van het A.N.V. en sedert jaren een vertrouwd medestander in den Vlaamschen strijd. Veel woorden gebruikte Van Laar nooit, altijd recht op het doel af. Nu ook:
Waarde Vriend Karel,
- Vrijdag aanstaande, vergadering van ‘Volksopbeuring’. Ik durf ten stelligste op uw aanwezigheid rekenen. Er is goed werk te verrichten en we hebben U noodig.’
Punt. Gedaan.
Ik zou er dus heengaan. Trof in de bovenzaal van het koffiehuis van Piet Janssens, Mejuffer Gabrielle Picard, en de heeren Adelfons Henderickx, Dr. Antoon Picard, Marten
| |
| |
Rudelsheim, Cyriel Rousseeu, S. Kok, Jef Van Wetteren, Adolf Aelbrecht en R. Klop.
Vriend Van Laar lichtte de zaak toe.
Sedert begin Maart was de afdeeling Antwerpen gesticht. Cyriel Rousseeu had een briefwisseling onderhouden met Vlaamsche krijgsgevangenen en reeds heel wat boeken en brochures ingezameld.
Het kwam er nu op aan, het bedrijf uit te breiden en meer stelselmatig te werk te gaan. Een secretariaat was er noodig, en een secretaris.
Een ‘Secretaris’... Het groote woord was er uit!
Zonderling hoe in mijn leven, ik altijd overal terecht kom, waar er toevallig een secretaris noodig is...
Secretaris van de Vl. Wacht, Secretaris van het Komiteit voor een eigen gebouw voor de Vlaamsche Opera, Secretaris van het Conscience-Comiteit, Secretaris van het Dolf Pauwels-Comiteit, Secretaris van Vlaamsche Pers, Secretaris van Kolen ver deeling voor Vlaanderen, Secretaris van het Vlaamsche Front. - Maar deze Secretaris van ‘Volksopbeuring’ zou eigenlijk het heele boeltje moeten beheeren en wat van ‘zaken’ afweten. Nou, een beetje van ‘zaken’ wist ik wel; secretaris was ik al meer geweest: dus weigeren scheen onmogelijk en ik nam dus maar aan!
‘Daar was ik zeker van’ zei Van Laar.
En ik ook; 't lag immers in mijn voorbestemming. Dus, vooreerst mij in regel stellen met den ‘Referent’ dat wil zeggen: een verbintenis onderteekenen, dat ik nooit mijn nieuw ambt zou misbruiken, b.v. in briefwisseling met het buitenland, en mij verder in alles zou gedragen naar de voorschriften van de bezettende overheid. Ik heb dat stuk natuurlijk onderteekend, omdat er anders volstrekt niets kon bereikt worden voor onze ‘jongens’. Hoe dikwijls heb ik nochtans moeten hooren dat dit een ‘lafheid’ is geweest.
En de ‘Komiteitsbazen’ dan? En de Professoren?... Ook ‘lafaards’? of mochten die met den Duitsch onderhandelen, alleen omdat zij gèèn Vlaamschgezinden waren!...
In den beginnen deed het me pijn. Later heb ik er om gelachen!
En nu op zoek naar een lokaal. Met Dr A. Picard heb ik cr menig straatje voor op en af geloopen, tot wij eindelijk ledig vonden, een winkelhuis op de Kathelijnevest nr 2.
't Ging niet zoo glad om met den eigenaar t'accoord te
| |
| |
geraken, maar toen hij het gereede geld zag, dat de Dokter voor 3 maand huur wilde voorschieten, bezweek hij en onderteekende de klaargemaakte akte.
Gelukkig maar, dat wij die voorzorg genomen hadden, want een paar dagen daarna, - waarschijnlijk bewerkt door goede ‘belgen’ - had hij rouwkoop en wilde de huurceel verbreken.
‘Green denken aan!’ verklaarde ik kortaf. ‘Wij zijn de installatie al begonnen en zouden een groote schadevergoeding moeten eischen’.
Afgedaan dus. Nu ons ‘huis’ inrichten! Er waren twee groote uitstalramen; daar werden rollende kasten voor getimmerd; tafels en stoelen kregen wij ter leen; ook een schrijfmachine van vriend Kok.
Het was er een hameren, plakken en schilderen tot een eind in den nacht en na drie dagen was alles in orde: de verlichting, de versiering van winkel, kantoor en spreekkamer en, vooral de ‘uitstallingen’.
Miet allerhande kleinigheidjes waren wij er in geslaagd een dubbele ‘étalage’ samen te stellen die van den beginne afaan de voorbijgangers lokte: Brieven van krijgsgevangenen. - Fotos uit de ‘Kampen’ - Voorbeelden van boekgeschenken, - Prijslijst van Eetwarenpakketten, - Portretten van Vlaamsche Kunstenaars, - teekeningen door onze ‘jongens’ gemaakt - en zoo meer.
Boven de ramen, langs de geheele gevelbreedte een reuzenbord: ‘Volksopbeuring’.
Frans Van Laar had de inlichtingsboeken van het Roode Kruis uit Holland gekregen, deze op steekkaarten overgebracht, zoodat wij een massa bijzonderheden konden verstrekken over gekwetsten, zieken, gesneuvelden.
Op zijn Amerikaansch noodigde ik de pers uit; liet mij interviews af nemen en het zaakje werd bekend ja zéér bekend!
Een paar weken daarna had ik een flinken hulp-secretaris: den Heer Leo De Smet, twee bedienden in winkel: Heeren Van Tilborgh en Dom, een inpakker: heer Lode Voorbraeck, een boekhouder: Heer De Cock en mijn eerste klerk als archivaris. Allen te zamen genoten die Heeren per maand... 122.50 fr. Een zuinig beheer dus en toch opperbest werk, omdat ze het allemaal deden met hart en ziel.
Uit Gent kregen we aldra ‘lucifers’ toegezonden, een artikel dat zeer zeldzaam was geworden en dat door ons, in
| |
| |
doosjes met opschrift: ‘Volksopbeuring, Soldaten troost’ tegen matigen prijs kon verkocht worden. Een aantrekkelijkheid te meer in onze uitstalling: een kasteel gebouwd van lucifersdoosjes met een leeuwen vlaggetje boven op. Iets later konden wij, in samenwerking met de Leuvensche afdeeling, ook ‘Volksopbeuring’-zeep in den handel brengen, alsmede pakjes tabak.
Er was natuurlijk geld noodig en de verkoop van deze zaken van dagelijksch gebruik, moest onze kas stijven. - Wij zouden hierin evenwel nooit geslaagd zijn, zonder de waarlijk kordate medewerking van Mej. Gabrielle Picard, die gansch de behandeling: uitpakken en inpakken, - afhalen en tehuisbezorgen, geheel belangloos beredderde en ons een massa zware onkosten spaarde.
Het was een oprecht genot met deze Kerlinne samen te werken: het ging zoo vlot en zoo hartelijk. Een ware ‘Activiste’!
Helaas, tijdens mijne ballingschap in Holland, bereikte mij de treurmare van haar vroegtijdig overlijden. Het was of er iets in mij brak en ik voel mij gedrongen om hier, 'n ontroerde hulde te brengen aan hare dierbare nagedachtenis.
De ‘loop’ kwam naar ‘Volksopbeuring’! Honderd, twee, drie honderd bezoeken op één dag...
De schrijfmachine tikte voortdurend; lange menschenrijen schoven aan, om inlichtingen. Boven dreunde het geklop van Voorbraeck, die maar steeds kisten met boeken en vlugschriften voor de ‘Kampen’ gereedmaakte. De giften van de burgerij stroomden toe: in geld, lees- en leermateriaal, kleedingstukken, oud papier en touw, metaal, enz. enz.
Liep er een speciale vraag binnen voor een of ander vakboek, een eenvoudige oproep in de uitstalling en steeds bekwamen wij het verlangde.
Hoe goedgeefsch is toch ons volk, als het maar op de gepaste manier wordt aangesproken!
Toen vernamen wij, begin Augustus, het heugelijke nieuws uit Den Haag, dat, op initiatief van Leo Meert en van den Vlamingen-vriend Leo Simons, aldaar een Steun Comité voor ‘Volksopbeuring’ tot stand was gekomen in de beste kringen en onder voorzitterschap van den bekenden letterkundige M. Eemants, terwijl 't Eere-voorzitterschap was aanvaard geworden door Monseigneur Van de Wetering, Jonkheer A.F. de Savornin-Lohman en Th. van Welderen, baron Rengers.
| |
| |
In gouden letters werden deze namen in onze uitstalling uitgehangen, naast een portret van Koningin Wilhelmina!
Vooruit nu! Thans konden wij onze actie op breedere schaal uitbouwen.
De voordrachtreeksen in ‘Volkshuis’ en van Pol de Mont in Atheneum waren afgeloopen. Ik had er steeds breedvoerige, zakelijke verslagen over geschreven in het ‘Vlaamsche Nieuws’ maar thans zou mij waarlijk de tijd ontbroken hebben. - ‘Volksopbeuring’ nam mij geheel in beslag.
De pakkettendienst verkreeg groote uitbreiding. Er was in Holland een belangrijk bedrag bijeengebracht. Daarvan werden de eetwaren en versnaperingen bekostigd, vervat in deze pakketten voor de krijgsgevangenen. De familieleden betaalden ons 3.50 fr. - 5.- fr. 7.50 of 10.- naargelang den inhoud. Den Haag verzond onze bestellingen naar de duitsche kampen en in Vlaanderen mochten wij de opbrengst behouden en gebruiken voor andere werkingen. Op deze wijze was het moeilijk vraagstuk opgelost: 1) geld voor onze plaatselijke nulp verwerven, 2) dit geld niet van over de grens laten komen.
Wat een heerlijke tijd hebben wij allen daar in die drukke ‘Volksopbeuring’ doorgemaakt!
Hoe zalig te kunnen helpen, ‘opbeuren’ met woord en daad... Ik zie ze nog voor me, de eenvoudige menschjes, die op een of ander ‘Comité de Secours’ in 't fransch wandelen gezonden of in een onmogelijk-verwrongen Vloms afgesnauwd, bedremmeld mijn kantoortje binnen strompelen. (Mijn ‘biechtstoel’ noemde ik het, omdat ik steeds - kieschheidshalve - alléén, de miserie van de stumperds wilde aanhooren).
Met een hartelijk woord - (al moest de stoffelijke hulp neg zoo gering zijn) - werd zoo veel bereikt, opgebeurd! Kinderlijk-dankbaar, kustte eens een oud volksvrouwtje mijne handen en beloofde innig voor mij te bidden
Soms had ik moeite mijzelf kranig te houden bij de uitgestorte ellende.
Zoo, bij den stoeren dokwerker die geen nieuws meer had, sedert maanden al, van zijn twee zonen aan 't front.
Onze ‘fiches’ brachten geen uitkomst. Ik beloofde in Den Haag na te vragen en hem te berichten.
Het antwoord kwam betreffende den oudsten zoon: ‘Gevallen op het veld van eer’... Dat nu den vader mededeelen bij brief; den man zien binnentreden, verdwaasd:
| |
| |
‘Mijnheerke! ik voel het, ik wéét het, mijn tweede is ook dood’...
‘Man-lief, houd u sterk. Er is geen nieuws over hem, en geen nieuws, goed nieuws, hé?’
‘Mag ik nog eens terugkomen?’
‘Welzeker, beste kerel! Hier-zie, neem aan! en versterk u...’
Twee dagen daarna moest ik hem gaan bezoeken op zijn zolderkamerken en hem zeggen... dat zijn voorgevoel hem niet bedrogen had! Arme, arme man!
Een ander geval:
Een nog frissche werkvrouw uit den omtrek, komt om nieuws over haar eersten man. Nadat zij sedert bijna 2 jaar niets, maar volstrekt niets, van haar echtgenoot gehoord had, kwam plots het bericht: gesneuveld! Na maanden van zwart verdriet, hertrouwt zij met haar man's vriend, om hare kindertjes voor armoede te vrijwaren. En thans, een worm die knaagt: ‘Als 't eens niet waar was en hij nog leefde’...
Ik keek mijn steekkaarten na:
Hij is niet dood!... Een naamgelijkenis heeft voorzeker het eerste bericht foutief doen doorgeven...
En ik ‘lieg’: ‘Vrouwtje, wees gerust, uw man is helaas, inderdaad gesneuveld.’
Getroost (?) sukkelde zij henen...
Ik ontbood dadelijk den betrokken burgemeester en toonde hem den misslag. Hij ook vond het beter, zooals ik gesproken had: ‘Misschien was hij nu toch dood’ meende hij.
Wat? Wat ware beter geweest? O! die ellendige oorlog!
En in zulke gemoedsstemming las ik, half Augustus, het nieuwsje in het ‘Echo belge’ van zekeren ‘refugié’ Auger de Busbeck (een edelman? bah!) die wist te vertellen, dat de geheime ‘fiche’ van Hugo Verriest, den zoeten pastor van te lande als ‘indésirable’ aanwees en 't best maar ware, hem en zijne soortgelijken na den oorlog eenvoudig tegen den muur te zetten en op 12 kogels te tracteeren.
Bij die kerels heerschte echt ‘sadisme’. Zoo ook bij den hyperpatriot Fernand Neyray, die in de ‘XXe Siècle’ schreef over de ‘Activisten’:
- Indien zij op den dag van de bevrijding niet vluchten in de legerwagens van den vijand, of indien de Regeering hen niet beschermt, door ze onmiddellijk op te sluiten, zal men lynchpartijen beleven, en brandstichtingen en wreed-afgrijse- | |
| |
lijke schouwspelen en het is te vreezen, dat de goeden het met de kwaden zullen bekoopen’
Ik dacht bij mezelf: ‘Welaan, er kome van, wat wil: ik doe mijn plicht, mijn menschelijken plicht’.
's Anderdaags reeds deed zich de gelegenheid voor, een... fransch officier het leven te redden, en ik heb het gedaan.
Ziehier hoe:
Een Antwerpsche dame verschijnt in mijn ‘biechtstoel’ en onder een stortvloed van tranen, zegt zij me hoe zij, met een fransch reserve-officier getrouwd, thans alleen achterblijft, terwijl haar man te Holzminden in krijgsgevangenschap vertoeft. Hij lijdt aan darmziekte en bij gebrek aan wit brood, kan hij onmogelijk genezen. Ik lees zijn brieven: één klacht! Wit brood, wit brood...
Ons Komiteit in Den Haag heeft enkel half-bruin brood... Toch hoorde ik terloops dat de gravin de Geloës, te Maastricht, mits inschrijving, wit brood kon zenden.
Ik tracht de dame te troosten, noteer het adres te Holzminden.
Langs een sluikweg geluk ik er in, - zonder mijn Referent, - geld naar Maastricht over te maken en 10 dagen daarna komt mij de officiers-vrouw op de knieën bedanken, en laat mij den brief van haar man lezen: hij heeft wit brood ontvangen en toezegging dat er geregeld zal gestuurd worden.
Goed zoo!
Maar... eenige weken daarna, komt een feldwebel met een paar mannetjes mij op de Kathelijne Vest halen en brengt mij voor een soort Gerechtskamer, boven op de Handelsbeurs. Afschrift van mijn brief aan de Gravin de Geloës en afschrift van het schrijven van den franschen officier worden mij getoond.
Ik loochen niet, - beken volmondig.
Mijn plicht gedaan als mensch; er kome van wat wil... Uren lang zit ik opgesloten in een zijkamertje.
Maar ten slotte kwam ik er genadig af.
Een ferme bolwassching en ik kon terug naar mijn ‘biechtstoel’.
Ons werk won veel sympathie en weldra richtten eenige goede Vlaamsche vrienden, aangespoord door Marten Rudelsheim een feest in, ten bate van ‘Volksopbeuring’. Het greep plaats op 12 September in de Gelagzaal van de Vlaamsche
| |
| |
Opera, met medewerking van de Liederavonden en Pol de Mont sprak er een mooie rede uit, over ‘Vondel’.
Het was overigens noodig dat er nog méér ‘zaad in 't baksken’ kwam, want in Holland werd het Steuncomité ondermijnd. Frans Van Cauwelaert had zich tot taak gesteld, ons werk bij de ‘nuchtere’ Hollanders, als ‘duitschgezind’ verdacht te maken; en inderdaad er kwamen ontslagen en als gevolg: vermindering van steungelden.
Was dat... ‘passief’?
|
|