| |
‘Vecht... en zwijgt’. ‘Wij’ zullen annexeeren!’
11 Juli.. - Sporendag!
Wien, rasbewuste Vlaming, zal die eerste Sporendag gedurende den oorlog, niet met zorgvolle gedachten aan de toekomst hebben vervuld?
In 1914 was de Guldensporenviering grootsch geweest: op 11 Juli, een onmetelijke optocht, op 12en, een geestdriftige uitvoering met Meester Keurvels, van de glorieuze Rubens-cantate, op het Groen-Kerkhof.
En nu! De vuisten gebald, de tanden geklemd, tegen een vijand van buiten de grenzen, - tegen een ander vijand van binnen de grenzen. Vlamingen stonden tegen Germanen, stamgenooten, én tegen eigen Vlaamsche landgenooten.
En ginder, in de bloedgrachten, vielen onze jongens voor... een fransch België! Nooit voelde ik dieper de tragiek van den wereldbrand.
‘Na den oorlog’, zoo dreigden de eenen, ‘zult gij Latijnen worden.’
‘Na den oorlog’ zoo beweerden de anderen, ‘krijgt gij een Vlaamsche Hoogeschool’...
Waarom dan geen geruststelling van hoogerhand?...
Waarom een stilzwijgend dulden tegenover Maeterlincks', Harrys' en Colleye's... De regeering wist toch... en zweeg.
Waarom? Waarom?...
In de ‘Dietsche Stemmen’, te Utrecht verschijnend, zou weldra een antwoord - een grievend antwoord - te lezen staan op deze angstige vraag.
| |
| |
Vlamingen te Bussum, in het Brediusbosch vereenigd, hadden de Groeningerzege herdacht... Zegde de Honing, in een moment van hoogste gevaar niet zelf: ‘Vlamingen, gedenkt den Sporenslag’.
En de Bussummer-Vlamingen, geplaagd door den zelfden worm van twijfel als wij hier, hadden aan Albrecht geseind, zij hadden
‘Hun vertrouwen in 's Konings wijs beleid uitgedrukt om het zelfstandige Vlaanderen in het onafhankelijke België te vrijwaren.’
Hoopvol zagen zij uit naar een woord van geruststelling... van medevoelen
Het antwoord kwam, - als een bijslag; - koud, hard, hardvochtig:
‘Vecht en Zwijg’
Het was dus voortaan uitgemaakt: de Regeering wilde geen de minste toezegging doen aan de Vlaamschgezinden, maar anderzijds hoorde men van haar geen woord van afkeuring voor degenen die ons zoo laf aanvielen. De ontstemming was groot in alle middens: zelfs Maurits Sabbe van Mechelen, die nochtans alles behalve actief wenschte op te treden, aarzelde niet op 18 Juli aan Vlaamsche vrienden te verklaren, dat 's Konings telegram een ware smaad was voor 't Vlaamsche Volk.
Zoo waardig als de houding der Vlamingen was geweest op Sporendag, zoo potsierlijk stelden zich de ‘Belgen’ aan op 21 Juli, nationalen feestdag.
Van 's morgens reeds, maar vooral na het Te Deum in O.L.V. kerk, zag men allerhande soort mannen met oud-modische hooge-hoeden en gedoscht in ‘redingotes’ met een komische statigheid rondwandelen, denkende aldus hun vaderlandsliefde (!) heldhaftig onder 't oog van den bezetter ten toon te spreiden. Dametjes van verdacht allooi bootsten de ‘parademarsch’ na, en legden er zich op toe, door gang en gebaar, duitsche officieren te sarren of te beleedigen: het werd ten slotte... een lolletje en een dronkemanspartij.
Geen wonder dan ook, dat de Burgemeesters van Antwerpen en omliggende bij den plaatselijken Kommandant, Freiherr von Bodenhausen, geroepen werden om te vernemen hoe weinig gepast die ‘maskarade’ was opgenomen in deze ernstige tijden en 't einde van 't liedje was, dat voortaan de win- | |
| |
kels, koffiehuizen en cinemas om 8 uur 's avonds al moesten sluiten.
'n Typische bijzonderheid: toen burgemeester De Vos zijn verontschuldiging wilde aanvangen met een fransch ‘Mon Général!’ werd hem het woord af gesneden met de opmerking: ‘Deutsch oder Flaemisch’ - Een tegenhanger van dit optreden, door duitsche overheidspersonen ten opzichte van taalgebruik in Vlaanderen, mag hier evenzoo aangestipt worden.
Toen te Wimmertingen, bij Hasselt, een afgevaardigde der bevolking bij den aldaar in functie zijnde Prins Joachim von Preussen, klaagde dat de plakbrieven e.d. in 't Duitsch en Fransch waren opgesteld, en hij ook Nederlandschen tekst aanvraagde, kreeg hij brutaal ten antwoord: - ‘Nein, nein, kein Matrosendeutsch’. Dat zal wel naar 't hart geweest zijn van onzen Waalschen broeder Buisset!
In ‘Het Vlaamsche Nieuws’ schreef ik in die dagen menig artikel, steeds - naar mijn gewoonte - dokumentarisch opgevat, om mijn medeburgers een kijk te geven, hoe in vroegere oorlogen en troebels, gelijkaardige maatregelen getroffen werden, als thans de duitsche bezetting moest toepassen. Het scheen mij plicht, op die manier, het mijne bij te dragen, om de geesten te ontdoen van een ziekelijke haat-overprikkeling, die alleen tot spijtige gevolgen kon aanleiding geven en om een klaar inzicht in de werkelijke omstandigheden wakker te roepen.
Zoo leverde ik o.a. een bijdrage over ‘Censuur’ in vroegere eeuwen, - over ‘Gheboden’ d.i. officieele voorschriften, - over ‘Vlaamsch in openbare lokalen’ over ‘Dialecten’ enz. Ingezonden, - naamlooze! - stukken wreven mij, natuurlijk, de zwartste bijbedoelingen aan, vooral naar aanleiding van een reeks artikelen over ‘Engeland en de Antwerpsche Haven’ en over ‘Onze ontvoerde Kunststukken tijdens de Fransche Overheersching’.
Ik had echter geen lust, mij boos te maken om dien naamloozen prietpraat... te meer daar ik mij over een nieuw vaderschap, het zesde, mocht verheugen: op 17 Augustus inderdaad, werd mijn Marietje geboren!...
Op dienzelfden 17 Augustus was in Den Haag, het blad ‘De Vlaamsche Stem’ overgegaan in handen van René De Clercq en Dr Antoon Jacob.
Aanleiding daartoe was het volgende:
Al gauw na de bekendmaking van het ‘Vecht en Zwijgt’- | |
| |
telegram uit De Panne, was de gansche franskiljonsche en Waalsche bende in Holland, Frankrijk en Engeland, als dol aan 't huilen gegaan. Niet alleen nu, moesten de Vlamingen van alle actie afzien, maar ook na den oorlog. Intimidatie op groote schaal werd aangewend en velen die aarzelden, vervielen weer terug definitief in een laksch ‘loyalisme’ - Alberik De Swarte, na zijn reeks kranige artikelen over recht op zelfbestuur, legde het hoofdredacteurschap van de ‘Vlaamsche Stem’ neer - Hollandsche goedgezinden brachten toen versch kapitaal bij en evenals mijn Marietje - werd een nieuwe ‘Vlaamsche Stem’ geboren... maar met twee vaders: Declercq en Jacob, die thans vrank en vrij, het activistisch standpunt luidop verkondigden.
Dat kon natuurlijk niet zonder terugslag blijven in de vergiftigde atmosfeer van dien tijd. Ik geloof niet tegengesproken te zullen worden, als ik het sterk vermoeden uitdruk, dat het op aansporing en met steun van de belgische regeering was, dat onmiddellijk daarna, een ‘passief’ dagblad, met naam ‘Vrij België’ in Den Haag werd uitgegeven door Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste Jr. Hadden die heeren zich beperkt bij het zuiver verdedigen van hun zoogenaamd ‘loyaal’ standpunt, niemand onder de aktivisten hadde hun den steen daarvoor kunnen toewerpen, maar het bleek met den dag al klaarder en klaarder, dat het er vooral om ging België, alleen België, right or wrong, op te hemelen en de Activisten te verguizen.
Borms, toen hij in November, in het ‘Vlaamsche Nieuws’ zijn striemend artikel schreef: ‘Van Cauwelaert wat hebt gij met uw broeders gedaan?’ vertolkte zeker de verontwaardiging van alle onbevooroordeelde Vlaamschgezinden.
Hadden Van Cauwelaert en Hoste zich niet in het gareel gespannen van de Haversche Regeering, zoo had deze het wel nooit aangedurfd, de twee pracht Vlamingen Declercq en Jacob uit hun staatsambt, als leeraars, te ontzetten - op 5 October - en aldus meedoogenloos te broodrooven.
Het meesterlijke, overbekende stuk van Declercq: ‘Aan die van Havere, toen zij vergaten dat Vlaanderen in België ligt!’ zal als een eeuwige schande kleven op degenen die, in oppersten nood, Belgie boven Vlaanderen stelden. Het is een aanklacht zoo scherp en onsterfelijk als Multatuli's ‘Max Havelaar’ tegen het Javaansch bewind.
Er zal toen van uit Le Havre ook wel een ordewoord naar
| |
| |
hier zijn overgewaaid, als deel van een sluw opgezette campagne tegen de strijdende Vlamingen. Einde September werden, beurt om beurt, verscheidene als radikale te boek staande Vlamingen, bij schepene Louis Franck ontboden. Het was lang geen ‘kraaiende-hanen-rol’ die hij dan speelde, maar een vleien en fleemen, om toch maar handteekeningen af te bedelen op een Manifest dat het ‘Zwijg’-motief huldigde. De betooverende glimlach van Franck miste echter in deze aangelegenheid volkomen zijn uitwerking, want hij bleef zitten met zijn opstel, aldra door de ingewijden gehekeld als ‘Marmotten-Manifest’.
Wat Franck niet bereiken kon bij de leiders, zou Dr Nuyens - die ook in Holland geweest was - beproeven bij de Vlaamsche Bonden, te beginnen met het ‘Davidsfonds’. Ook hij kwam van een kale reis terug!
Gebeurde er echter iets tot rechtsherstel, dan waren diezelfde heeren er als de kippen bij, om ‘verraad’ te schreeuwen.
Zoo bij voorbeeld als, onder voorzitterschap van Emiel Wildiers, de Antwerpsche Tak van hot ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ een vertoog zendt aan den Generaal-Goeverneur, Freiherr von Bissing te Brussel, in zake officieel taalgebruik. Dan regent het klacht op klacht bij den Tuchtraad der advokaten; Mter Wildiers eischt het recht op, zich voor zijn collegas te verrechtvaardigen, - te vergeefs! Wel krijgt hij een paar mondelinge verontschuldigingen...
Intusschen ging de Vlamingen-vervolging haar gang in het leger.
Dr A. Van de Perre, die te Londen mede de ‘Stem uit België’ uitgaf, schreef daarin op 12 November:
‘Bevoegde overheden met wien ik over het leger sprak, beweren dat ons leger bestaat uit 75 tot 80 ten honderd Vlamingen, waarvan 60 ten honderd uitsluitend Vlaamsch spreken. Welnu stelselmatig heeft de overheid gedurende dezen oorlog gehandeld, of het Vlaamsche Volk niet bestaat, en alsof het geene rechten heeft, of hebben kon!’
De rechten van den Vlaamschen soldaat! Wie, aan hoogerhand, bekommerde zich om dit ‘kanonnenvleesch’? De goede ‘Belgen’ hadden andere katten te geeselen en van uit hun schuilhoeken, gingen zij aan het wroeten om, als de meest gesmade Al-duitschers, aan ‘imperialisme’ te doen.
Wat konden hun thans Verdragen en Traktaten schelen!...
| |
| |
Nu-ja: toen de Duitschers het ‘vodje papier’ verscheurden, dan Werd heel de wereld op stelten gezet om ‘poor little Belgium’ te beklagen en te redden.
Maar het lieve poesje had nagels gekregen, was tijger geworden, en ging op roof uit.
Reeds geruimen tijd, deden berichten de ronde, dat België zekere annexaties van onzijdig grondgebied beoogde. Dr Van de Perre had er zijn vrees over uitgesproken: - de ‘Dusseldorfer General Anzeiger’ had er over geschreven, en zie, op 15 November richtten 23 vooraanstaande politiekers een Manifest aan den Koning, waarin zij eischten: het Groot Hertogdom Luxemburg, Maastricht, Oostelijk Nederlandsch Limburg. Moresnet, elf Duitsche grenskantons, 20 dorpen op den rechter Moezel-oever, Zeeuwsch Vlaanderen, en de Wester-Schelde. Het was vooral de Waal Dumont-Wilden, die zich als een vurig annexionist aanstelde in zijn boek ‘La victoire des Vaincus’ (De Zegepraal der Overwonnenen) en ook Eugène Baie in ‘La Belgique de demain’ (Het België van morgen).
Het spreekt van zelf, dat dit gedroomde Groot-België niet langer onzijdig gedacht werd. De fransch-belgische pers en de Parijzer bladen, o.a. ‘Journal des Débats’ en ‘Le Figaro’ hadden de opheffing der belgische neutraliteit reeds breedvoerig besproken, aan de hand overigens, van een officieus communiqué over een Belgischen Ministerraad. De Grootmacht België zou dan volgens dezelfde bladen, niet langer democratisch georienteerd zijn; - geen macht meer aan het Parlement, doch invoering van een autocratisch regiem, met Ministers buiten de partijen, rechtstreeks afhankelijk van den Koning.
Hoe weinig kon in dit kader het Vlaamsche Volksrecht passen, en in welk helder daglicht komt dan, bij nader toekijken, de starre gedragslijn van onze ‘goede patriotten’ te staan!
Een groot, autocratisch België, sterk gecentraliseerd, met een talrijk leger, aangeleund bij Frankrijk, - hoe in Godesnaam dat samen te rijmen met taal verzuchtingen van den Vlaming, en andere futiliteiten?
‘Fini! Après la guerre on n'en parlera plus!’...
Wien kan het verwonderen dat een rechtzinnig Vlaming, zich ging schrap zetten tegen dien cynisch beraamden ondergang van zijn ras?
|
|