| |
| |
| |
Hoe ik ‘Activist’ werd
Nieuwjaar! Wat zou 1915 brengen?
Met weemoed zal wel in alle gezinnen teruggedacht zijn geworden aan de vroegere festijnen en het jolige ‘gefluit’ der booten in de haven, precies om 12 uur 's nachts... Nu klonken duitsche geweerschoten irriteerend in de lucht, en de ‘parademarsch’ der bezettingstroepen voor het Justiciepaleis, langs de leien, kon wel niemand bekoren.
Maar toch had ik een groote vreugde: in mijn ‘nieuwjaarsbrief’ aan den ouden-getrouwen Hubert Melis, kon ik hem gelukwenschen met zijn benoeming tot Stadssecretaris van Antwerpen.
Mijn kinderen gingen nu weer ter schole, blij-toe hun kameraadjes terug te zien.
Ik zelf begon te snuffelen in oude papieren en knipsels en vond mijn opstel terug, verschenen in ‘Volkskracht’, getiteld ‘Een Antwerpsch opstootje in de 17de Eeuw’ en waarin de de taaiheid van den Sinjoor in een helder daglicht wordt gesteld.
Van oordeel zijnde dat dit ‘portretje’ wellicht een hart onder den riem kon steken bij mijne medeburgers, zond ik het ter opname naar de ‘Antwerpsche Tijdingen’, maar moest, tot mijne teleurstelling, het volgende weinig dappere briefje ontvangen:
Antwerpen, den 18 Januari 1915.
Waarde Heer Angermille,
Ik heb uw artikel in ‘Volkskracht’ nog eens heelemaal aandachtig overlezen en kom tot de overtuiging, dat er twee bezwaren bestaan tegen opname van het stuk in de ‘Antwerpsche Tijdingen’. Ten eerste de lengte, die het noodzakelijk maken zou het opstel in te deelen in verschillende artikelen, ofwel het te geven als feuilleton. Dit bezwaar is niet onoverkomelijk.
Maar wat ernstiger is, is dat de Duitsche overheid het zou kunnen aanzien als een bedekte ophitsing tot opstand en dat wij gevaar loopen zouden, ons blad tijdelijk of voor altijd geschorst te zien. Voor zaken van veel minder belang - getuige een onnoozel stukje over ‘Teun den Eierboer’ - ben ik op de Commandatuur geroepen geweest en heb daar moe- | |
| |
ten hooren, dat de minste allusie, zelfs dan ook wanneer wij meenen dat er geen allusie is, op de wijze die ik aanduid, zou beteugeld worden.
Ik zou dus voorstellen de opname tot betere tijden uit te stellen. Uw opstel is belangrijk genoeg om ten allen tijde als voldoende ‘actueel’ te worden aanzien.
Met hartelijke groeten
(was onderteekend) Karel Weyler.
Die handteekening onder zulk schrijven, noopt tot... mijmeren!
Het lanterfanten ging me danig vervelen en ik besloot een katalogus op te maken van mijn boekenverzameling, een karweitje herhaaldelijk voorgenomen in vroeger tijden, maar steeds weer uitgesteld.
Toen mij daarbij de tientallen Vl. strijdbrochures weer onder oogen kwamen, dan schenen die wel te verwijten: ‘Zijn wij dan allemaal zonder nut, zonder eenige blijvende inwerking geweest?’
Het was in zulke stemming dat ik ‘Het Handelsblad’ van 23 Januari in handen kreeg, met het artikel ‘Vlamingen Waakt’ van Dr Aug. Borms.
In vele schetsen over het ‘Activisme’ is dit artikel als uitgangspunt vermeld. Daar evenwel nooit de tekst ervan aangehaald werd, kan het zijn nut hebben dezen hier af te drukken:
- ‘Elk is er over eens, dat in den reuzenstrijd, waarin wij zijn meegesleept geworden, het Vlaamsche volk zijn plicht, ja meer dan zijn plicht heeft gedaan.
Wat offerde ons volk ook niet alles op voor 't vaderland? Vooreerst zijne zonen die bij 't zingen van den “Vlaamschen Leeuw” storm liepen en met duizenden gevallen zijn op de bloedige slagvelden. Men vergete het niet, meer dan 65 t.h. van onze soldaten zijn Vlamingen. Maar ook zijn have en goed bracht ons volk op 't altaar der vaderlandsliefde, onze gothische tempels, middeleeuwsche hallen en koninklijke stadhuizen: dit alles moesten we zien verbrokkelen en verbranden!
En dan onze rijke landouwen: de welden vertrappeld en verwoest, de pachthoeven vernield, bloeiende dorpen als van de landkaart weggevaagd.
Bij het uitbreken van den oorlog beloofde de Czaar zelfbestuur aan de zoolang verdrukte Polen. - Vlaanderen dat ook sedert jaren hunkert naar meer recht en gelijkheid, nam zijn lijden en zijn ontberingen vrijwillig aan, zonder van hoogerhand de minste belofte te eischen.
Menigen brief ontvingen wij van het front, die bewees
| |
| |
dat in dien geest onze Vlaamsche soldaten zoo dapper streden.
“Wij vechten, zoo schreef mij een, met den “Vlaamschen Leeuw” op de borst!” - Een ander: “De kreet Vlaanderen den Leeuw! heeft nooit met meer kracht geklonken” - of nog: “Na den oorlog zullen wij vuriger Vlaamsch zijn dan vroeger”.
Dit zal zeker hard klinken in de ooren van dezen die dachten dat de Vlaamsche Beweging nu zou opgevouwen zijn - “Après la guerre on n'en parlera plus du Flamand” zei een Antwerpsch vulgarisateur.
Maar wat in dien zin alles overtreft, is een artikel “L'Union morale et verbale des races” van den Wallonisant Gérard Harry, op 21 December in de “Petit Journal” van Parijs verschenen, en waarin hij zijn fransche lezers meedeelt dat de Vlamingen nu voor goed hebben ingezien, dat hunne gewestspraak tot niets dient - (“Zoo waardeloos als een ongeldig muntstuk”), - en dat zij voor taan, allen, partijgangers zullen zijn van de “alleenheerschappij” in België van de fransche taal: “Le verbe Français qui est le sésame de toutes les portes et de tous les coeurs.”
Er zijn landgenooten die meenen dat zoolang de oorlog duurt alle geschillen over taal en ras moeten terzij geschoven worden. Wij hebben ons naar dit ordewoord gedragen, maar waar de tegenstanders van 't Vlaamsche Volk voortgaan met ons in den vreemde aan te vallen en wapens te smeden tegen ons volksbestaan, daar moet elk oprecht Vlaming het als een plicht aanzien die pogingen te verijdelen en ons volk te waarschuwen.’
Daar stond nu klaar uitgedrukt, wat ook ik, onuitgesproken, reeds lang in mijn binnenste voelde roeren.
En ongetwijfeld zullen velen als ik dezelfde gewaarwording hebben ondervonden. Althans, reeds vier dagen daarna gaf ‘Het Handelsblad’ - op 27 Januari - een ingezonden stukje, onder hoof ding ‘Oppassen!’ zeggend:
- ‘Het artikel “Vlamingen waakt!” in uw blad van 23 jl. is door vele Vlamingen met ware voldoening gelezen. Terwijl de Vlamingen wederom zooals naar gewoonte zoo goedzakkig zijn, hebben onze vijanden aller gezindheid niet opgehouden hun moordend werk voort te zetten.
Alleen de Vlamingen zwijgen!
Wordt het dan geen tijd dat zij ook hun woord te zeggen krijgen?
Ja, de Vlamingen moeten niet alleen “waken” maar het is ook hun plicht, hun rechtmatig woord te blijven zaaien, alvorens de vijanden onzen Vlaamschen akker wederom vol met onkruid zullen bezaaid hebben.
Beter is het, dat wij na den oorlog terstond kunnen voortgaan met het maaien en oogsten onzer volksrechten, dan dat wij, door thans stilzwijgend te blijven toezien, eerst een tijd
| |
| |
weer moeten gaan verspillen, met het onkruid, uit onzen akker te wieden.’
‘Alleen de Vlamingen zwijgen!’...
Maar dat werd zelfmoord! Ik kreeg nu het heerlijke bewustzijn met mijn geweten akkoord te zijn: - ik zou niet zwijgen, wat ook vroegere vrienden en medestanders mochten smalen.
En ik ging Borms opzoeken.
Ik wist dat reeds sedert eenigen tijd een klein groepje ‘Groeningher-Wachters’ in het geheim bijeenkwamen in een Vlaamsch koffiehuis op de de Keyserlei. Ik kon er kennis nemen van een briefje aan Borms gezonden uit Frankrijk door den Merksemschen oorlogsvrijwilliger August Willekens, en waarin geklaagd werd, dat de Vlaamsche jongens ginder door de Vlaamschhaters om hun taal voort gehoond werden. Als bewijsstuk was het artikel van Gérard Harry ingesloten, en dit was aanleiding geweest tot het stukje: ‘Vlamingen Waakt!’ van 23 Januari.
Ik kwam nu meer in aanraking met Vlaamschgezinden die het beu waren te bouwen op mooie beloften voor ‘na den oorlog!’ - De kranige grijze Maurits Josson ontmoette ik vaak. Steeds kwam hij te voet uit Brussel en hield het kontact met de Vlamingen uit de Hoofdstad levendig.
Het te Gent verschenen blad ‘De Vl. Post’ las ik regelmatig, alhoewel ik niet gansch kon instemmen met hare, voor die periode, waarlijk stoute denkbeelden over een toekomstigen onafhankelijken Vlaamschen staat.
Te Antwerpen werd - naast het dagblad ‘Het Vlaamsche Nieuws’, een Vl. strijdend weekorgaan in 't licht gezonden, onder leiding van Borms: ‘Antwerpen Boven!’ dat gaandeweg de houding der Vlamingen duidelijker en duidelijker ging afronden en waarin ik ook een paar biografisch-vergelijkende artikels liet verschijnen.
De eerste gesproken openbare progapanda werd alweer door Borms aangevat. Op 8 April sprak hij in de de St.-Lutgardisschool, zijn eerste Vlaamschgezinde rede uit, voor den Katholieken Studentinnenbond ‘Klimop’ te Antwerpen; een paar weken daarna, hield voor hetzelfde gehoor, Pater Stracke een buitengewone opwekkende voordracht over het ‘Koningschap der Vlaamsche Ziel’.
Ik stak het niet onder stoelen of banken, dat de oorlog niets aan mijn Vl.-voelen kon wijzigen, en had over dit kapit- | |
| |
tel menig stekelige discussie met beurs vrienden. Velen onder hen verdienden thans een schoonen stuiver met het ‘officieel’ opkoopen van granen op last van 't ‘Comité de Secours et d'Alimentation - (het beruchte Komiteit dat zich alras tot een verwoed fransche ‘machine’ zou ontpoppen).
Zoowat iedereen, die er voor in aanmerking kon komen - zelfs bedienden van Duitsche firmas - had sedert weken opdracht gekregen in de Provincie tarwe rogge, gerst, haver, enz. te gaan opkoopen.
De lezer vergeve 't mij, zoo ik hier over mijn persoontje moet uitweiden:
Drie en twintig jaar was ik op dit tijdstip in het graanvak; - achttien jaar bezocht ik onafgebroken de Beurs; - hoofdzakelijk met mijn vriend Julius Boumans, had ik 't Antwerpsch Graanhandelsverbond gesticht, waarvan ik voorzitter was...
Men zou durven beweren, dat ik toch niet volslagen onbekend aan de Heeren Bestuurders van het Comité kon zijn, en dat ook ik eenige aanspraak had op een ‘officieele’ opdracht. Jawel!...
Den 16n Mei kreeg ik een kort briefje van ‘un administrateur’ om te verschijnen: 2, marché aux Grains. Daar werd mij het verbluffend-aanlokkelijke voorstel gedaan, de wintergerst te gaan opkoopen in de provintie Namen (... dicht bij de vuurlinie). Ik zou ginder moeten gehuisvest zijn, gezien de moeilijk af te leggen afstanden, en zou in 't geheel een vergoeding genieten per maand van... twee honderd frank, zegge, ongeveer genoeg om mijn kamerhuur met ontbijt te bekostigen.
Geroerd door zooveel edelmoedigheid heb ik onderdanigst bedankt.
De Komiteitsheeren kenden mij... te goed, en hadden me waarschijnlijk liever verre-weg: in Namen.
Intusschen breidde de actie te Antwerpen zich uit. Er kwamen nog maar steeds bittere brieven van Vlaamsche soldaten en het plan werd opgevat een Vertoog aan den Koning te zenden, om deze schand-toestanden te keer te gaan. Door den trouwen Vlaming Flor. Peeters werd ik mondelings uitgenoodigd, zekeren Zondag ochtend aanwezig te zijn in het Museum van den heer Frans Claes, St.-Vincentiusstraat.
Ik trof daar in de groote zaal o.a. aan: Borms, Pol de Mont, Reimond Kimpe, Hector Lebon, Georges Delannoy, E.
| |
| |
Wildiers, enz. Men kon echter tot geen eensgezind besluit komen: de ‘natte vinger’ was bij velen zichtbaar!
Het afschuwelijk ‘antwarpsch’ sprekend gemeenteraadslid Delannoy wist er te vertellen, dat René De Clercq en Jacob aan de ‘Moffen’ verkocht waren en een Duitschgezind krantje uitgeven in Holland. (Hij bedoelde ‘De Vlaamsche Stem’ van Alberic de Swarte.)
Borms diende hem een voortreffelijke bolwassching toe: - het verdienstelijk (!) raadslid is later een der kopstukken geworden van het ‘Comité National’.
Waren aldus de Vlaamschgezinden nog veelal aarzelend tusschen 'n uiterlijk ‘belgisch loyalisme’ en een innerlijken drang naar verzet, - de Walen en franskiljons integendeel, lieten het ijzer niet koud worden.
't Is later bekend geworden dat Buisset, volksvertegenwoordiger voor Charleroi, reeds bij brief van 5 Maart 1915 aan den duitschen Gouverneur-Generaal, baron von der Goltz, te Brussel geschreven had:
- Van het begin af der bezetting, werd in de berichten uitgaande van de Overheid, de voornaamste plaats aan de Vlaamsche taal gegeven, niettegenstaande de bepaling der Grondwet, die het fransch als officieele taal in ons land heeft aangesteld.’ -
Die lekkere meneer Buisset wist dat hij loog: ten eerste was op de plakbrieven en druksels wel integendeel het fransch onmiddellijk naast het duitsch geplaatst en op de postzegels, die de Bezetting gebruikte, was langen tijd geen spoor van onze taal te bespeuren; - ten tweede, goochelde hij zoo maar de zgn. ‘Gelijkheidswet’ van Devriendt en Coremans uit het jaar 1898, wèg.
Men is daarna zoover gegaan, dezen brief toe te dichten - in VLaamschen zin, - aan Mter Adelfons Henderickx. De ‘XXme Siècle’ van 22 October 1915 en ook de ‘Indépendance belge’ verweten onbeschaamd den flamingantischen volksvertegenwoordiger, dit schrijven aan den Goeverneur-Generaal te hebben gericht. Ge moet maar durven!
Voor zoover mij bekend is, heeft diezelfde Buisset nooit ontkend de schrijver te wezen van een vlugschrift in 1915 verschenen, onder den titel: ‘La Wallonie autonome’, en geteekend: ‘Le Coq hardy’.. waarin hij kranig verkondigde: ‘Het belang dat de Duitschers bij Bestuurlijke Scheiding kunnen hebben, gaat ons, Walen, niet aan!’
| |
| |
Uit een Vlaamsche pen gevloeid, waren zulke woorden natuurlijk in staat geweest de vaderlandsche trouw van ettelijke ‘burgers en matrozen’ gevaarlijk aan 't wankelen te brengen, en zou de schrijver het bekocht hebben met minstens één maal de doodstraf...
Buisset echter, is nooit verontrust geworden, volgens de maatstaf van Destrée: Vlaamsch activisme was misdaad; - Waalsch... een vergissing!
Een ‘vergissing’ zal dan ook wel liet ‘Appel aux Wallons’ geweest zijn, dat, naamloos, vertrouwelijk en genummerd, einde Mei, werd rondgedeeld.
Voor mij ligt hier afdruk Nummer 519. waaruit ik een paar kenschetsende volzinnen overschrijf:
- ‘Walen! Er is geen belgische natie, maar door de gril van de diplomaten van 1830, is er een belgische Staat, verfoeilijke, kunstmatige schepping. Walen! de Rogier's, de Gendebien's, de Surlet's waren de welsprekende tolken der Walen. Zij spanden al hun krachten in, om van België eene fransche provincie te maken, en zij wilden in dit land de fransche gedachte doen rijpen tot glorie van Frankrijk en spijt het Vlaamsch verzet... Frankrijk moet zich herinneren, dat Walenland in een fransche zonnestraal gerijpt is, dank zij onzen Maasstroom, die Wallonië aan Frankrijk bindt, zooals de navelstreng het kind hecht aan de moeder!’
Minder pathetisch maar drastischer uitgedrukt, schreef rond ditzelfde tijdstip, Omer Boulanger, gemeenteraadslid te Vorst bij Brussel, in een boek dat hij te Parijs onder titel: ‘France et Belgique 1914-1915’ uitgaf:
- ‘Het reeds vergoten bloed voor niets tellende, geven wij gaarne den laatsten druppel van wat ons overblijft, zoo het heil van Frankrijk het eischt.
Ja, ik wenschte dat, wanneer wij door een beslissende victorie den vrede onder ons bevestigd hebben, België en Frankrijk zich zoo nauw verbinden, zoo innig verbroederen dat geen grenzen tusschen hen meer blijven.’
Duidelijker kon het wel niet...
Te Antwerpen begonnen intusschen de bladen te gevoelen, dat een aanmerkelijk deel der bevolking, hunne kwalijk verholen vlaamsch-haterij begon beu te worden; hun aantal lezers slonk geweldig en de fransche bladen, alvast, leden verlies. Zij lagen op den loer om, bij een geschikte gelegenheid, op te houden met verschijnen. Zij zochten en vonden moeilijkheden met de censuur en staakten, - ook de ‘Antwerpsche Tijdingen’ die uitermate flauw en fleps waren geworden...
| |
| |
‘Het Vlaamsche Nieuws’ dat met den dag al flinker was opgetreden, was voor die heertjes het ‘zwarte beest’ en werd zelfs niet eens geraadpleegd over de staking. Nu begon een verwoede strijd tegen dit blad: onderduimsch uitkoopen van uitventers, verdachtmaking van allerlei slag waren kering en inslag.
Maar... Borms ‘waakte’!
Ik herinner het me nog of het gister gebeurde.
Op zekeren Donderdag in Juni vond ik een met potlood ‘gekrabbeld’ briefje van Raf Verhulst, in mijn brievenbus: ‘Karel, er is goed Vlaamsch werk te doen! Kom dezen namiddag, om 5 uur, ten huize van Mter Wildiers, in de Van Maerlantstraat.’ - Meer niet.
Ik ging, en was de eerste op 't rendez-vous...
Mter Wildiers wist zelf geen woord van de bijeenkomst.
Weldra daagde Mter Jozef Van den Broeck op: die wist evenveel...
Dan kwam de Kaf met Borms. En nu was het raadsel gauw opgelost: gulweg bekende Raf dat hij verzuimd had Mter Wildiers te verwittigen; hij kreeg ‘absolutie’ en Borms legde het doel der vergadering bondig uit.
‘Het Vlaamsche Nieuws’ verkeerde in gevaar. Frissche krachten waren er noodig. Verhulst was vast besloten ten allen prijze op zijn post te blijven; hijzelf - Borms - alhoewel Raf hem uitdrukkelijk gewezen had op het gevaar aan dit optreden verbonden (Borms was immers Atheneum-leeraar, dus Staatsambtenaar) aarzelde evenmin, en wilde graag het risico loopen.
Hij had den ondervoorzitter de Merksemsche Groeningherwacht, zijn vriend Albert Van den Brande, evenzeer bereid gevonden, en besloten werd, van af den laatsten Zondag van Juni, het blad verder, uit te geven met vermelding bovenaan, van de drie genoemde opstellers, als verantwoordelijk voor den inhoud.
Borms las dan een artikel voor dat de nieuwe periode zou inluiden: ‘Onze vaderlandsche strijd voor ons goed Becht’.
Het bracht ons allen in geestdrift. - Onze gastheer verklaarde nooit een treffender stuk gehoord te hebben, en een glas wijn werd geledigd op een gelukkige toekomst.
Het herboren ‘Vlaamsche Nieuws’ maakte een geweldigen indruk; - Verhulst had goed geraden: Borms werd dadelijk bij den Atheneum-prefekt Doos ontboden. Alle drogre- | |
| |
denen konden hem echter niet doen verzaken aan zijn opgenomen taak. Een poging van wege Min. Poullet - die een zoetsappig briefje gezonden had - bereikte even weinig. Dan werd door den algemeenen opziener in 't Ministerie van Wetenschappen.. den heer Klompers, niet terug gedeinsd, om bij de Duitsche overheid op afstelling van Borms aan te dringen...
Een edele vorm van vaderlandsliefde, voorwaar!
‘Niets van den Duitsch!’ - behalve dan tegen een Vlaamsch landgenoot.
Het is later gebleken dat de uitgeweken ‘politiekers’ die heldhaftig gepredikt hadden: ‘faire le vide autour de l'ennemi’ - (den vijand alleen laten; staan voor de moeilijkheden) - in hun gezellige, confortabele schuilplaatsen nu toch wel een beetje ongerust begonnen te worden voor hun dierbare zetels (met... profijtjes!) na den oorlog.
Zij stelden een Manifest op in het buitenland, en lieten het hier verspreiden: ‘La politique belge après la guerre. - Un Parti national’ (De Belgische politiek na den oorlog. Een Nationale Partij).
Ook hierin wordt de waanwijsste onbeschaamdheid aan den dag gelegd en het Vlaamsche volk in 't gezicht geslagen:
- ‘In 't belang der nationale eenheid is het noodig een einde te stellen aan de twisten die voortkomen uit de netelige taalkwestie. Sedert het invoeren der Vlaamsche wetten op het gerecht en bestuur, is dit vraagstuk wezenlijk opgelost. Het oprichten eener Vlaamsche Hoogeschool en de pogingen om aan officieren, ambtenaars en rechters het Nederlandsch op te leggen moeten onverbiddelijk afgewezen worden.
Die aanmatigingen zullen overigens nutteloos gemaakt worden zoodra de verspreiding van het Fransch onder de lagere volksklassen, hare vruchten zal dragen op den buiten zoowel als in de steden.
Frankrijk, overigens, zal ons in onze taak ter zijde staan.’
Hoe zichtbaar steken hier de lange ooren uit, van de befaamde Liga van de ‘Drie ellen voor 'n frank’ - (Ligue pour la Liberté des Langues) die, voor den oorlog, beweerde alleen op te komen voor de ‘vrijheid’ der talen, maar, thans den franschen ‘dwang’ doorschemeren liet als haar eenig doelwit.
Nog een geluid - of beter een ‘wangeluid’ - in den geest van Gérard Harry werd gehoord in een te Londen verschijnend uitwijkelingsblad: ‘Le Cri de Londres’ waarin, op 15 Juni 1915, de Wallonisant Raymond Coleye schreef dat om
| |
| |
twee redenen België zou moeten totaal verfranscht worden: 1) omdat de Flaminganten allemaal Pangermanen zijn; 2) omdat de duitsche Rijnstreek zou moeten ingelijfd worden, wat niet blijvend kan gebeuren, - dan gepaard gaande met uitroeiing van het Germaansch element, en Colleye's gevolgtrekking, klonk dan ook als een streng vonnis over 't Vlaamsche volk:
- ‘Belgie zal in de toekomst Latijnsch zijn, of 't zal niets zijn.’
|
|