Onze huisdieren
(1876)–P.J. Andriessen– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Daar staat de koe en 't kalfje, de moeder en haar kind.
Wat geeft dat beest al zaken, die ge op dit plaatje vindt.
't Geeft melk, waarvan men kaas maakt, ook boter, wei en room,
't Geeft mest voor dorre landen, tot groei voor kruid en boom.
En als de koe geslacht is, dan smaakt haar vleesch zoo goed.
Ziet maar eens die rollende, die Trijntje braden moet.
De koehuid koopt de looier, en daarvan maakt hij leer;
Dat dient voor onze zolen, voor koffers en wat meer;
Ook tasschen voor de jongens, die braaf naar school toe gaan.
En laarzen voor den heibaas, die in het nat moet staan.
Haar horens geven horen voor 't stevigst pijpenroer,
Ook knoopen, doozen, kammen voor burger en voor boer.
Haar hoeven, neus en ooren en 't schraapsel van heur huid
Geeft lijm voor timmerlieden; - en nog is het niet uit:
Zelfs 't bloed van 't beest is nuttig voor den raffinadeur,
En geeft, gebrand, Berlijnsch blauw, een mooie, dure kleur.
Daar boven ziet ge in Spanje, hoe men met stieren vecht.
‘Wees maar voorzichtig, kerel! of het bekomt je slecht!’
De menschen daar zien 't gaarne; maar wat wij liever zien,
Zijn de ossen vóor den wagen, die ginds hun diensten biên.
Van ondren ziet ge een zebu van 't Indiaansche land:
Ziet ge op zijn rug dat bultje? - Wat is 't een vreemde klant!
Hij krijgt wat lekker eten van d' Oosterindiaan,
En blijft heel mak en vreedzaam en heel geduldig staan.
Het laatste is nu een bison uit Noord-Amerika.
De roodhuid op zijn jachtpaard jaagt hem geweldig na;
Hij zoekt in de prairiën den woesten bison op,
En steekt zijn scherpe jachtspies hem in den breeden kop.
|
|