Paard en ezel.
Paard! Sta jij daar met je veulen
zoo heel rustig voor het hek?
Straks komt jou de stalknecht halen,
legt een bit jou in den bek,
Legt een zadel op je lenden,
doet een hoofdstel aan je kop;
En dan springt uw heer en meester
Voort, langs straat en veld gevlogen,
rij je hem, waarheen hij wil;
En, als hij 't verkiest, dan sta je
heel gehoorzaam, daadlijk stil;
Of je rijdt voor koets of wagen,
even sterk als vlug en snel,
Of je harddraaft en wint prijzen,
of we zien je in 't paardenspel.
Maar als je, oud en stram geworden,
als een jaagknol vóor een schuit,
Zuur je broodje moet verdienen,
is het met je grootheid uit.
Jij, voorheen zoo fier en moedig,
gaat dan niet meer op den hol,
En de ruwe jager slaat je;
want je bent ‘een oude knol’.
't Vleesch van 't paard wordt wel gegeten,
en zijn leer is heel veel waard;
Op ons plaatje ziet ge, wat men
van zijn manen maakt en staart.
Daar ook, 't geen, voor den dragonder,
al bij 't paard des krijgsmans hoort,
Dat zich aan geen kogelregen,
aan geen oorlogsdonder stoort.
Kijk, die jongen op zijn ezel,
rijdt hij daar niet als een vorst?
Langoor kan best galoppeeren:
't vrachtje is licht, hetwelk hij torscht.
Maar het muildier, dat in Spanje
dikwijls zware lasten draagt,
Gaat behoedzaam over 't bergpad,
waar geen paard zich ooit op waagt.
En de zebra, daar beneden,
met zijn mooi gestreepte huid,
Vlucht in Afrika's woestijnen
voor het tambourijngeluid.
Maak toch, zebra, dat je wegkomt,
word van 't loopen maar niet moe;
Ga een andren weg, dom dier! je
loopt vlak naar de jagers toe!
| |