Een aftocht, die eene overwinning mocht heeten.
De Engelschen die de meermalen ondergane vernedering niet konden verduren, rustten zich andermaal tot een zeestrijd uit. Ook de onzen op zelfverdediging bedacht, brachtten eveneens in Juli 1666 een vloot in zee, waarbij de Ruijter reeds na den eersten aanval zich genoopt zag te bekennen: ‘dat hij in grooten nood verkeerde’; vooral, daar het den schijn had alsof Cornelis Tromp hem weigerde bij te staan, daar deze ver van hem verwijderd, zich alleen bezig scheen te houden met een Engelsch smaldeel te achtervolgen. Toch gaf de Ruijter ook nu zijn vertrouwen niet op; want toen het admiraalschip waarop hij zich bevond en nog vier andere zijner schepen door een brander bedreigd werden, gelukte het hem dien behendig te ontwijken. De Engelschen hierdoor zeer verbitterd, vielen hem met vernieuwde woede aan. Doch de Ruijter wist niet alleen ook dit gevaar te ontwijken, maar het gelukte hem zelfs met zijne vloot behouden op de Hollandsche reê te komen, zoodat vriend en vijand gulweg moesten bekennen: dat zijn meesterlijke aftocht eigenlijk een overwinning was. De koning van Frankrijk, Lodewijk XIV aangaande dien aftocht nauwkeurig ingelicht, hoe hij met zijne acht schepen aan twee-en-twintig groote Engelsche zeekasteelen slag heeft durven bieden, en daarna hen zoo meesterlijk had weten te ontkomen, liet aan den Admiraal door tusschenkomst van zijn gezant in den Haag, Graaf d'Estrades, met een vleiend schrijven de ridderorde van St. Michael ter hand stellen, benevens zijn portret, in goud geëmailleerd en met drie rijen diamanten bezet, alsmede een kostbaren gouden keten. Nu, zulk een onderscheiding had Bestevaêr wel verdiend, want zijn admiraalschip bleek dusdanig gehavend, dat het een wonder mocht heeten, dat het in den strijd niet reeds gezonken was.