Het paard van den Admiraal.
Bij zekere gelegenheid, dat de Ruijter zich aan den wal bevond, en eene partij moest bijwonen, die met een rijtoer eindigen zou, kon hij moeielijk weigeren aan het laatste deel te nemen, toen ook voor hem een fraai rijpaard werd voorgebracht. Daar onze admiraal zich wel bewust was, dat hij het in zijn leven nog niet ver in de edele rijkunst gebracht had, ontging het hem niet, dat hij daardoor aan de bespotting dier heeren was overgeleverd. Eenige dagen later kwamen diezelfde aanzienlijke personen hem een tegenbezoek aan boord van het admiraalschip brengen, dat toen op de reede lag.
De Ruijter, die zijne gasten bij zich in de kajuit had genoodigd, en de roemers aanhoudend vullen liet met Spaansche wijn, kon den glimlach niet weerhouden toen het trotsche zeekasteel, eensklaps op de golven eener onstuimige zee, begon te dansen als een dartel strijdros. En toen de heeren genoodigden hierop blijken gaven met de zeeziekte kennis te hebben gemaakt, had er eensklaps een vreeselijke losbranding plaats die het schip deed trillen en de gasten, bleek als lijken, den grond deed zoeken om er als ballen overelkander te rollen. ‘Mijne Heeren,’ dus sprak de Ruijter hen hierop toe: ‘Nu zult ge toch wel zoo goed zijn om te erkennen, dat ik mij beter gehouden heb op uw rijpaard, dan gij op het mijne!’
Later aan den wal teruggekeerd zijnde, konden de heeren niet nalaten te getuigen: ‘dat die eenvoudige zeeman zich schitterend op hen gewroken had, doordien hij, tijdens zij aan boord waren, de ankers had doen winden en alle vuurmonden aan boord gelijktijdig had doen losbranden.