| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
De ontdekking van Mexiko.
Daar ik begrijp, dat mijne jeugdige lezeressen even verlangend zijn, het vervolg van de ontdekking van Amerika te hooren, als ons viertal op Vredenoord, zoo heb ik het gesprek van den volgenden avond ook opgeteekend, en geloof haar daarmede geene ondienst te doen.
‘Met columbus,’ begon de heer vrede den volgenden avond, toen men onder de veranda gezeten was, ‘met columbus was de lust voor ontdekkingen niet uitgestorven. Integendeel, de zucht naar goud lokte duizende gelukzoekers uit Spanje naar de nieuwe wereld, en rijken en aanzienlijken rustten schepen uit, om nieuwe landen te zoeken. Jammer maar, dat men de arme Indianen zoo onmenschelijk behandelde, zoodat zij bij duizenden stierven, en er van een millioen Indianen, welke columbus bij zijne komst op Hispaniola gevonden had, na verloop van vijftien jaren, ter naauwernood zestigduizend over waren.’
| |
| |
‘O, dat is verschrikkelijk, papa!’ zeide marie, ‘en waren die menschen Christenen?’
‘Zoo noemden zij zich ten minste,’ gaf de vader ten antwoord. ‘Zelfs gebruikten zij soms het Christendom tot een voorwendsel voor hunne wreedheid; daar zij, onder den schijn van de Indianen te willen bekeeren, hun goud afpersten of hen doodmartelden. Groote bloedhonden werden op poppen in den vorm van Indianen afgerigt en op de jagt tegen hen gebruikt. De arme schepsels werden als slaven in de mijnen gebruikt, waartegen hunne zwakke ligchaamskrachten niet bestand waren, en zij bij duizenden stierven.’
‘En was er dan niemand, die zich de zaak dezer ongelukkigen aantrok, papa?’ vroeg marie.
‘Ja wel, mijn kind! Uit Spanje kwam herhaalde malen het bevel tot zachtere behandeling; maar men stoorde zich daar niet aan. Ook deden vele geestelijken hun best, om de wreedheden tegen te gaan. Onder deze muntte vooral de edele bartholomeus de las casas uit, die, om de inwoners van hunnen treurigen en moordenden arbeid in de mijnen te ontheffen, met andere geestelijken tot het besluit kwam, om in de plaats der Indianen negerslaven uit Afrika te halen, en die dus met die anderen de oorzaak van den slavenhandel in Amerika is, ofschoon hij niet, zoo als men wel eens zegt, den slavenhandel uitvond; daar die reeds in Portugal aanwezig was, zoo als ik u verteld heb.
‘De eerste voorname man, die de ontdekkingen van columbus voorzette, was vasco nugnez de balboa, een
| |
| |
man van denzelfden volhardenden ijver en even groote onverzettelijkheid als zijn voorganger. Hij stichtte de eerste kolonie op het vasteland, Santa Maria, op de landengte van Panama, en ontdekte het eerst de westkust van Amerika Van het rijke Peru gehoord hebbende, schreef hij koning ferdinand om versterking; doch de wantrouwende vorst zond eenen zekeren pedrarias d'avila als stadhouder, en deze liet den dapperen en ondernemenden man gevangen nemen en ter dood brengen. Pedrarias echter had den moed en de geestkracht niet van balboa, en hem was het dus niet gegeven om Peru te vinden, welks ontdekking door een ander groot en uitgestrekt rijk, Mexiko, werd voorafgegaan.
‘Velasquez, de stadhouder van Cuba, had van verschillende zeereizigers, die de kusten van Mexiko hadden aangedaan, veel van dat rijk gehoord, en zond nu in 1519 ferdinand cortez, een arm maar dapper edelman, met eene vloot van tien schepen, meestal slechts opene barken, naar dat land, om het te ontdekken en aan de Spaansche kroon te hechten.
‘Met zeshonderd zeventien man, dertien geweren, zestien paarden en veertien kleine kanonnen, trok cortez een land in, dat verscheidene millioenen menschen telde, waaronder vele krijgshaftige stammen, met het doel om dat te veroveren. Spoedig vernamen zij, dat al de volksstammen van dat uitgestrekte rijk onderworpen en schatpligtig waren aan eenen magti gen koning, die montezuma heette; wiens gezanten dan ook weldra bij cortez kwamen, en hem om inlich- | |
| |
ting vroegen ten aanzien zijner bedoelingen. Ondanks het verzoek van montezuma om het land te verlaten en de aanzienlijke geschenken die hij den Spanjaarden zond, trok cortez toch in Mexiko voort.’
‘Maar hoe konden de Spanjaarden en de Mexikanen elkander verstaan, papa?’ vroeg marie. ‘Of spraken zij dezelfde taal als op Hispaniola?’
‘Een bijzonder toeval was het in handen krijgen eener Indiaansche vrouw, die het Mexikaansch even goed verstond als hare eigene taal, in welke laatste weder een Spanjaard, die acht jaren als gevangene onder die Indianen had geleefd, zeer ervaren was.’
‘Dat was toch eene langzame wijze van gesprek,’ merkte johan aan.
‘Inderdaad, johan!’ antwoordde de heer vrede. ‘Wat cortez zeide, bragt de Spanjaard aan de Indiaansche vrouw, en deze aan de Mexikanen over; terwijl omgekeerd de Mexikanen hun antwoord aan de vrouw gaven, die het voor den Spanjaard vertolkte, waarna deze er cortez deelgenoot van maakte. Zulke menschen noemt men tolken.
‘Na zich door zijn volk op nieuw tot bevelhebber te hebben laten benoemen, en al zijne schepen verbrand te hebben, waardoor hij aan de zijnen den terugweg onmogelijk maakte, rukte hij regelregt op Mexiko's hoofdstad aan. De blanke kleur, de kleeding en baarden der Spanjaarden, en veelmeer de donder hunner kanonnen bragten de Mexikanen in den waan, dat dezen wezens waren van eene hoogere natuur. De kazike (opperhoofd) van Zempoalla, on- | |
| |
tevreden over montezuma's drukkende tiranny, verbond zich met cortez. Een andere volksstam, de Tlaskalanen, betwistte hun den doortogt; doch werd overwonnen. Intusschen bedreef cortez met de zijnen allerlei wreedheden. Aan vijftig Tlaskalanen, van ontrouw verdacht, werden beide handen afgekapt. In Cholula gekomen, waar hij vriendelijk werd ontvangen, vernam hij door zijnen tolk, dat men hem en de zijnen in den nacht wilde vermoorden; hij liet er zesduizend menschen verraderlijk ombrengen en hunne huizen in brand steken.’
‘Maar, konden dan zoovele menschen die zeshonderd Spanjaarden geen tegenstand bieden?’ vroeg pauline.
‘Ik moet u eerst zeggen, pauline,’ hernam de heer vrede, ‘dat er slechts vijfhonderd Spanjaarden, waren, daar honderd man in het door cortez gebouwde fort te Vera Cruz waren achtergelaten. Maar die vijfhonderd man waren aanzienlijk vermeerderd door de Zempoallanen en Tlaskalanen. Daarenboven waren de krijgskunst en de wapenen der Spanjaarden zooverre vooruit boven die der Mexikanen en was hun aanval zoo onverhoeds geweest, dat de arme Cholulanen er niet in het minste op verdacht waren, en, in plaats van zich te verdedigen, hun heil in de vlugt zochten.
‘Eindelijk stond cortez voor de groote stad Mexiko met hare witte huizen en tempels en hare zestigduizend inwoners. De stad lag op een eiland in een meer, en slechts langs lange dijken kon men er inko- | |
| |
men. Eer montezuma nog wist, of hij cortez vriendschappelijk of vijandelijk zou ontvangen, stond de Spanjaard reeds midden in de stad, en kwam de koning hem met zijnen rijk met goud getooiden hofstoet bezoeken. Cortez nam met zijn volk zijnen intrek in een groot steenen gebouw, dat hij als eene vesting met wachten en kanonnen versterkte. Door list en veinzerij wist hij montezuma te overreden, zich vrijwillig in dit gebouw onder de hoede der Spanjaarden te begeven. Na tal van vernederingen dwong hij eindelijk den ongelukkigen vorst, zich ten aanhoore van al het volk voor een onderdaan van den Spaanschen koning te verklaren, aan wien hij eene jaarlijksche schatting zoude betalen.
‘Intusschen had velasquez vernomen, dat cortez zich van alle gehoorzaamheid aan hem had losgemaakt, en zond hij narvaëz met een leger van achthonderd man, tachtig ruiters en twaalf kanonnen naar Mexiko, om cortez gevangen te nemen, en zich zelven in zijne plaats te stellen. Op deze tijding gaf cortez de noodige bevelen tot bewaking van zijn huis te Mexiko, liet er eene sterke bezetting achter, en trok den vijand te gemoet. Door geschenken en omkooping wist hij de helft van het leger van narvaëz op zijne hand te krijgen, overviel zijnen vijand midden in den nacht op het het alleronverwachtst en behaalde op hem eene volkomene overwinning.
‘Alzoo met nieuwe troepen en wapenen versterkt, trok cortez naar Mexiko terug; waar hij alles in de
| |
| |
war vond; daar de Spaansche bevelhebber de onvoorzigtigheid had gehad, om bij eenen feestelijken dans verscheidene voorname Mexikanen op een enkel vermoeden te laten overvallen en vermoorden. Dit had een opstand ten gevolge gehad, en cortez moest beginnen met de Mexikanen te bevechten, welk gevecht alles behalve te zijnen voordeele uitviel. Zelf in de linkerhand gewond en met verlies van velen van zijn volk, verschanste hij zich in zijn huis. Door middel van montezuma wilde hij den opstand bedwingen; hij liet den vorst in zijn praalgewaad op den muur verschijnen, en het volk tot rust vermanen. Scheldwoorden en eene hagelbui van pijlen waren het antwoord der verwoede Mexikanen, en de ongelukkige vorst, zwaar aan het hoofd gewond, zonk bewusteloos neder en stierf weinige dagen daarna op den 1en Junij 1520.
‘Dag aan dag werd de verschansing door den vijand bestormd, en cortez besloot, daar hij zich niet langer konde staande houden, om de stad te verlaten. Te middernacht nam men den terugtogt aan; doch de Mexikanen hadden er reeds de lucht van gekregen, en eene hagelbui van pijlen en steenen werd op de Spanjaarden geworpen. Toen de morgen aankwam, bevond cortez, dat hij meer dan de helft zijner manschappen verloren had; vele zijner dapperste officieren hadden het leven gelaten, tweeduizend der trouwe Tlascalanen werden vermist, en vele zijnersoldaten, die de Mexikanen levend gegrepen hadden, werden onder de afgrijselijkste martelingen aan hunne goden geofferd.
| |
| |
‘Den zesden dag na hunnen terugtogt sneden hun duizende Mexikanen den weg af. Moedig stortten cortez en de zijnen zich op de ontelbare menigte. Het gelukte hem den drager der rijksvaan te doorboren en zich van dien standaard meester te maken. Dit besliste den slag: de Mexikanen, hunne vaan ziende vallen, sloegen op de vlugt en het Spaansche leger was gered.’
‘Nu zal cortez het toch wel opgegeven hebben, om Mexiko te veroveren,’ zeide johan.
‘Geenszins, johan,’ antwoordde de heer vrede.
‘Maar lieten zijne manschappen zich dan maar zoo gedwee door hem leiden?’ vroeg johan weder.
‘Dat niet; hij had zelfs veel moeite de muiterij onder hen te bedwingen. Vooreerst echter kon hij niets doen, daar hij bij de stad Mexiko al zijn geschut en kruid en de meeste zijner paarden verloren had. Maar nieuwe versterkingen stelden hem in staat, om in December van datzelfde jaar nogmaals naar Mexiko op te trekken. Daar regeerde thans een neef van montezuma, guatimozin genaamd. De eerste storm, dien hij op de stad waagde, werd manmoedig afgeslagen. Eindelijk bragt het gebrek aan ijzeren wapenen, de nijpende hongersnood en de trouweloosheid der omwonende stammen, de dappere Mexikanen ter val. Drie vierde gedeelten der stad werden ingenomen en verbrand. Nu moest guatimozin vlugten; dan, hij werd achterhaald, gegrepen en voor cortez gebragt, aan wie zich thans het overige gedeelte der hoofdstad onderwierp.’
| |
| |
‘En hoe liep het met den dapperen guatimozin af?’ vroeg pauline.
‘Treurig,’ antwoordde de heer vrede. ‘Toen de Spaansche soldaten zich in hunne verwachting van schatten te vinden teleurgesteld zagen, meenden zij, dat de Mexikanen die in het meer geworpen hadden. Om hen tot bekentenis te brengen, werden hun allerlei pijnigingen aangedaan. Ook guatimozin werd op eenen gloeijenden rooster langzaam gebraden, naast zijnen eersten minister. Toen deze, kermende van de pijn, hem vroeg, of hij nu maar zoude bekennen, want dat hij de folteringen niet langer kon verduren, deed guatimozin hem deze treffende vraag: “Lig ik hier dan op rozen?” De eerste minister, hierdoor beschaamd, en vreezende, dat hem de smarten welligt tot bekentenis zouden dwingen, beet zich de tong af en spuwde die den beul in het gezigt.’
‘Maar papa! wat waren die Spanjaarden afschuwelijke menschen,’ zeide marie.
‘Helaas, ja, marie! dat waren zij; zij waren wreeder dan de tijgers uit de bosschen. Gelukkig kwam cortez binnen en beval, de ongelukkige lijders los te laten. Later werd de edele guatimozin, ten gevolge eener enkele verdenking, opgehangen.’
‘En hoe ging het nu verder met Mexiko?’ vroeg henri.
‘Cortez liet de stad weder opbouwen, de landerijen verdeelen, en de bergwerken ontginnen. Duizende lijken van door uitputting en vermoeijenis bezwekene Mexikanen lagen voor den ingang van elke
| |
| |
mijn, en verpestten de lucht; waardoor zulk eene menigte van gieren werd aangelokt, dat men uit de verte zoude gemeend hebben, dat de grond met een zwart laken bedekt was. Iedere poging tot opstand werd op de meest onmenschelijke wijze gestraft. Zoo verbrandde men eens in eene enkele provincie zestig kaziken en vier honderd Mexikaansche edelen, wier vrouwen en kinderen men dwong, om dat hartverscheurende tooneel te aanschouwen?’
‘Maar dat was toch vreesselijk, papa!’ zeide marie, wie de tranen in de oogen stonden. ‘Die arme menschen! Hoe kon onze lieve Heer dat toelaten?’
‘Dat mogen wij niet vragen, marie. Onze lieve Heer laat soms de boosheden der menschen toe, om daardoor Zijne eigene bedoelingen te bereiken. Maar daarom straft Hij de misdaad toch eenmaal. En zoo heeft Spanje ook de straf voor zijne zonden bekomen. Niet alleen, dat het nu Mexiko reeds geheel en al verloren heeft; maar inwendige twist en achteruitgang hebben dat groote rijk klein gemaakt en arm. Ook cortez kreeg zijn loon. Door allerlei klagten en beschuldigingen, tegen hem aan het hof van Madrid ingebragt, zag hij zich genoodzaakt, het tooneel zijner overwinningen te verlaten, om zich voor den koning te verdedigen. Later ontdekte hij nog het schiereiland van Californië, kwam in 1540 nogmaals in Spanje terug, werd met nieuwen ondank beloond, en stierf van verdriet over de ondankbaarheid van zijnen vorst, op den tweeden December 1547, in den ouderdom van twee-en-zestig jaren.’
|
|