| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
De ontdekking van Amerika.
Van tijd tot tijd hadden johan en henri eenen zondag op Vredenoord doorgebragt. Nu echter was het de groote vakantie, en zouden zij eenige weken lang op de plantaadje doorbrengen. Marie had zich reeds tegen dien tijd verheugd, pauline er tegen opgezien, omdat de jongens zoo drok waren; maar Mama vond het regt pleizierig, dat hare zoons eens eene uitspanning zouden hebben. Om intusschen den tijd niet nutteloos doortebrengen, werd een gedeelte van den dag aan het maken van vakantiewerk besteed, een ander gedeelte mogten zij met wat zij wilden doorbrengen, en nog een ander gedeelte werd gebruikt tot nuttige gesprekken.
Drie dezer gesprekken, waarin ook voorzeker mijne jeugdige lezeressen belang zullen stellen, wil ik hier mededeelen. Zij liepen over de ontdekking van Amerika, en hadden hunnen oorsprong te danken aan de vraag van marie, of dat werelddeel reeds ten tijde van den Zondvloed bekend was.
| |
| |
‘Neen, lieve marie!’ antwoordde haar papa, ‘eerst in 1492 is Amerika ontdekt?’
‘Eerst in 1492?’ vroeg johan, ‘hoeveel werelddeelen kende men dan toen?’
‘Slechts drie: Europa, Azië, en Afrika,’ antwoordde de heer vrede.
‘En Australië?’ vroeg pauline.
‘Is eerst in de zeventiende eeuw door abel tasman een Hollander ontdekt. Doch, als gij lust hebt om oplettend te luisteren, wil ik u wel eens iets van de ontdekking van ons werelddeel verhalen.’
‘O, zeer gaarne, papa!’ was het antwoord van alle vier.
‘Wel nu dan,’ begon de heer vrede,’ reeds in den vroegsten tijd en ten tijde der Feniciërs was Oost-Indië het land van schatten en specerijen. Men maakte echter groote omwegen, om in het bezit daarvan te geraken. Later, in de middeleeuwen, wisten de Venetianen en Genueezen eenen korteren weg tot het halen van die schatten te vinden, Met schepen bragten zij die door de Roode Zee tot aan de kust van Egypte. Dan werden zij overgeladen op kaméélen naar den Nijl, en weder met schepen over Alexandrië de Middellandsche zee ingebragt, zoo naar Genua en Venetië gevoerd, en over geheel Europa verspreid.’
‘Dat was toch een vreesselijk oponthoud,’ merkte johan aan.
‘En welke groote onkosten,’ zeide marie.
‘Juist zoo,’ hernam de heer vrede, ‘daarenboven was die weg dikwerf zeer onveilig.’
| |
| |
‘Maar waarom ging men dan niet om Afrika's zuidpunt, de kaap de goede Hoop, zooals thans?’ vroeg johan.
‘Wel om eene zeer eenvoudige reden,’ antwoordde zijn vader. ‘Omdat die weg nog niet bekend was. Wel had men van tijd tot tijd meerdere ontdekkingen van vreemde eilanden gedaan; maar zooverre was men nog niet doorgedrongen, dat men de Kaap had gevonden. Men deed echter ontdekkingen langs de westkust van Afrika, en bragt in 1442 de eerste negerslaven in Europa, en wel te Lissabon. Dit is het begin van den slavenhandel.’
‘En vonden zij toen Amerika?’ vroeg henri.
‘Maar henri! neem de kaart eens voor u,’ zeide johan, ‘en zie dan eens, of dat de weg naar Amerika is.’
‘In 1471 stevende een Portugeesch schip over de evennachtslijn, hetwelk eene groote verwondering baarde; dewijl men gedacht had, dat de schepen daar zouden verbranden, en men er geen groen meer zoude vinden.’
Welke dwaze menschen!’ riep pauline uit.
‘Dwaas?’ zeide de vader. ‘Zeg dat niet. Wanneer gij in dien tijd geleefd hadt, zoudt gij niet beter geweten hebben. Intusschen deden de gedurig verder voortgaande ontdekkingen bij de Portugeezen het denkbeeld ontstaan, om eenen weg ter zee naar Oost-Indië te vinden, en werkelijk ontdekte een Portugeesche kapitein, bartholomeus diaz, de kaap de goede Hoop, dien hij, om de stormen welke hij daar te verduren
| |
| |
had, Stormkaap noemde. De muiterij van zijn scheepsvolk noodzaakte hem echter tot omkeeren.’
‘Ik dacht, dat vasco de gama de Kaap de Goede Hoop ontdekt had,’ merkte johan aan.
‘Juist, johan,’ hervatte de vader; ‘maar eerst in 1498; dus nog zes jaren na de ontdekking van Amerika. Intusschen bleef het denkbeeld van eenen korteren weg ter zee naar Oost-Indië te vinden, bij de Portugeezen levendig. En dat denkbeeld was de oorzaak van de ontdekking van Amerika door christoffel columbus.
‘Deze ondernemende man, in Genua geboren, had zijnen leertijd goed besteed, en was vooral in de landmeet- sterre- en aardrijkskunde zeer bedreven. Reeds op zijn veertiende jaar voer hij ter zee, en begaf zich in 1470 naar Portugal, waar hij de dochter van eenen Portugeeschen scheepskapitein trouwde, die verscheidene ontdekkingsreizen had mede gemaakt, en wiens dagboeken en landkaarten hij erfde. Deze columbus nu begreep, dat hij, van Portugal altijd westwaarts zeilende, eindelijk in Oostindië moest aankomen; welke veronderstelling gegrond was op de ronde gedaante des aardbols.
‘Des te meer waarschijnlijk werd deze vooronderstelling; daar op de kusten van de Azorische eilanden vreemd riet, kunstig bearbeid hout, en eens twee lijken van geheel vreemden vorm aangespoeld waren; waardoor het vrij denkelijk was, dat in het westen ook land moest liggen.
‘Na met zekeren paul toscalenni, eenen geleerde
| |
| |
te Florence, over zijn ontwerp te hebben geraadpleegd, stelde columbus zijn plan eerst aan den raad van Genua voor; doch werd als een dwaze plannenmaker afgewezen. Nu vervoegde hij zich tot johan II, koning van Portugal; die hem uithoorde en heimelijk eenen Portugeeschen kapitein uitzond, om het plan van columbus te volgen; welke togt evenwel zonder goed gevolg afliep. Over deze trouweloosheid verstoord, ging columbus naar ferdinand van Arragon en isabella van Kastilië, koning en koningin van Spanje. Acht jaren moest hij ook hier wachten, tot hem eindelijk, door de bewerking van koningin isabella, op den 17den April 1492 de toestemming van het hof van Spanje gewierd, en hij tot groot-Admiraal van alle nieuwe zeeën en tot onderkoning van al de te ontdekken landen en eilanden werd aangesteld.
‘Met drie kleine scheepjes, de Pinta, de Nigna en de Santa Maria, met honderd en twintig koppen bemand en voor twaalf maanden van levensmiddelen voorzien, aanvaardde columbus de gevaarlijke reis naar de onbekende en nooit te voren bevaren zee.’
‘Daar zal zijn volk wel niet veel zin in gehad hebben,’ zeide johan.
‘Dat kunt gij begrijpen,’ hernam de vader, ‘en het kostte onzen ondernemenden en vastberaden man vrij wat, om de moedeloosheid van zijn volk op te beuren. Zoo verre kwam het, dat zij begonnen te muiten en eenen aanslag tegen zijn leven smeedden.
| |
| |
Zelfs verklaarden zij hem eindelijk stellig, dat zij wilden terugkeeren.’
‘En wat deed columbus toen?’ vroeg marie.
‘Hij bleef bedaard en opgeruimd, en antwoordde met vastberadenheid, dat hij niet van zijne onderneming zou afzien, eer hij met 's Hemels hulp Indië gevonden had. Gelukkig bemerkte men den volgenden dag teekenen van de nabijheid van land, en werkelijk ontdekte men op Vrijdag morgen den 12en October des morgens ten twee ure van de Pinta den lang verbeiden grond.’
‘Nu zal columbus wel blijde geweest zijn!’ zeide marie.
‘En die ondeugende muiters zullen wel op hun neus hebben gekeken,’ voegde pauline er bij.
‘De vreugde was algemeen,’ hernam de heer vrede. ‘Men viel elkander om den hals en vroeg den admiraal om vergiffenis.’
‘Nu zal hij hen toch wel ferm gestraft hebben,’ zeide henri.
‘Columbus dacht edeler dan gij, henri!’ hernam de heer vrede. ‘Hij vergaf hun alles. Prachtig gekleed en met den blooten degen in de hand, stapte de edele man het eerst aan wal, en nam het land met veel plegtigheid, in naam van den koning en de koningin van Spanje in bezit. Hij rigtte er een kruis op, en noemde het land, dat in de volkstaal Guanahani heette, San Salvador (Heilige Verlosser.) Het was een der Lucaïsche of Bahama eilanden. De inboorlingen, koperkleurig van huid, gingen geheel
| |
| |
naakt. Het waren zachtzinnige menschen, die de blanken voor mannen hielden, welke uit den hemel waren nedergedaald.
‘Van Guanahani voer columbus meer zuidwaarts, en ontdekte, behalve verscheidene kleine eilanden, nu het eiland Haiti, door hem Hispaniola en ook Sint Domingo genoemd. Van hier begaf columbus zich naar Spanje terug; nadat hij op Hispaniola een fort gebouwd had, waarin hij negen-en-dertig soldaten achterliet. Onderweg beliep hij een hevigen storm, die hem met eenen wissen ondergang bedreigde. Hij schreef nu het berigt van zijne ontdekkingen op een stuk parkement, deed dat in eene flesch, verzegelde die, en wierp ze in het water; opdat, indien die flesch hier of daar mogt aanspoelen, de ontdekking niet mogt verloren gaan.
‘Eindelijk op den 15en Maart 1493 liep columbus de haven van Palos binnen, en werd met warme geestdrift ontvangen; de klokken werden geluid, de kanonnen gelost; allen verdrongen zich, om hem te zien. Zijn geheele togt van Palos tot Barcelona, waar het hof zich ophield, was een triomftogt. De koning en de koningin, op hunnen troon gezeten en omgeven door al hunne koninklijke pracht, ontvingen hem als eenen man van den hoogsten rang.’
‘Dat doet mij regt pleizier voor den goeden columbus,’ zeide henri.
‘Dit was ook het gelukkigste tijdstip zijns levens,’ ging de vader voort. ‘Binnen korten tijd verzamelden zich vijftienhonderd gelukzoekers, die mede naar dat
| |
| |
land wilden, uit hetwelk columbus reeds zooveel goud had medegebragt, en reeds op den 25 September zeilde de vloot de haven van Cadix uit. Op deze reis ontdekte hij eenige Caraïbische eilanden, waarop hij menscheneters vond, vervolgens Portorico, en kwam op den 22en November weder op Hispaniola aan, waar hij het fort verwoest en de manschap door de inboorlingen vermoord vond. De achtergelatene Spanjaarden hadden de inwoners mishandeld en geplaagd, en dezen hadden het fort bestormd en vernield; de Spanjaarden waren deels gesneuveld, deels op de vlugt omgekomen. Hij stichtte nu op het eiland eene stad, die hij naar zijne koningin Isabella noemde, en ging op nieuwe ontdekkingen uit; terwijl hij echter eene groote menigte Spanjaarden op Hispaniola achter liet. Na Cuba en Jamaika ontdekt te hebben, kwam hij op Hispaniola terug en vond wederom alles in de war.
‘Gedurende zijne afwezigheid hadden de Spanjaarden de inboorlingen weder zoo wreed behandeld, dat dezen zich op hunne onderdrukkers gewroken hadden, en voornemens waren hen geheel en al uit te roeijen. Alle opperhoofden van het eiland op één na hadden zich tegen de Spanjaarden verbonden, en columbus was genoodzaakt, gewapenderhand dien opstand te dempen. Met twee-honderd man voetvolk en twintig ruiters trok hij tegen het leger der duizende Indianen op. De donder van het schietgeweer en een aantal groote honden, die zich op de naakte Indianen wierpen, deden hem spoedig de overwinning behalen; de
| |
| |
Indianen moesten zich onderwerpen, en werden tot eene schatting in goud en katoen gedwongen.
‘Intusschen was columbus in Spanje belasterd, en begaf hij zich te dien einde voor de tweede maal naar Europa, om zich voor het hof te verdedigen. Hij werd daar beter ontvangen dan hij verwacht had, en zeilde in 1498 met eene nieuwe vloot ten derden male naar Amerika. Thans ontdekte hij het eiland Trinidad en den mond van den Orinoco; doch was door ongesteldheid en door muiterij zijner manschap genoodzaakt naar Hispaniola terug te stevenen, waar hij de Spanjaarden in opstand vond tegen zijnen broeder bartholomeos, dien hij daar in zijne plaats had achtergelaten. Wel beteugelde columbus dien opstand; doch de muitelingen hadden reeds klagten naar Spanje gezonden, en den edelen man zóó zwart gemaakt bij den koning, dat deze zekeren frans bovadilla had afgezonden, om de zaak te onderzoeken, en naar bevind daarvan te handelen.
‘Deze bovadilla had de vermetelheid, columbus van zijne waardigheden te ontzetten en den grooten man en diens broeder, ieder op een afzonderlijk schip en in ketenen geklonken, naar Spanje te zenden.’
‘In ketenen!’ riep marie uit. ‘En was dat het loon voor zijne diensten!’
‘Ik had bovadilla geketend!’ zeide henri.
‘En ik zou columbus die ketenen afgedaan hebben, als ik kapitein van het schip geweest was,’ merkte johan aan.
‘Ja, mijne kinderen! schrikkelijk groot was de on- | |
| |
dankbaarheid van het Spaansche hof ten aanzien van columbus. Toen dan ook de kapitein van het schip, waarop onze held zich bevond, op eenigen afstand van het land, eerbiedig bij hem kwam en hem de ketenen wilde afnemen, wilde columbus dit niet toelaten: “Aan geheel Spanje zal ik toonen,” zeide hij: “hoe zijn koning den ontdekker eener nieuwe wereld beloont.” Naauwelijks echter hoorde koningin isabella de wijze, waarop bovadilla haren gunsteling behandeld had, of zij zond bevel, dat hij dadelijk op vrije voeten wierde gesteld en dat hij en zijn broeder met alle onderscheiding moesten behandeld worden. Zij zond hem tevens tweeduizend dukaten voor de reiskosten. Toen columbus aan het hof kwam, stortte hij voor de koningin neder, en, overstelpt van aandoening, bleef hij een geruimen tijd snikken en weenen, zonder een enkel woord te kunnen uitbrengen.’
‘En wat deed nu het hof van Spanje?’ vroeg pauline.
‘Het zette bovadilla af en zond don nicolaas de ovando in zijne plaats.’
‘En waarom columbus niet?’ vroeg henri.
‘Omdat de achterdochtige ferdinand hem, als vreemdeling, niet vertrouwde. Hij meende het veiligst, dat het ontdekte land, dat zoo rijk en groot was, onder verschillende opperhoofden verdeeld wierde.’
‘En deed columbus geene reizen meer?’ vroeg pauline.
‘Nog eene, en dat was ook zijne laatste,’ gaf de vader ten antwoord. ‘Op den 9den Mei 1502 zeilde
| |
| |
hij met vier tamelijk slechte vaartuigen nogmaals naar de nieuwe wereld. Aan Hispaniola gekomen, liet hem ovando zelfs niet in de haven toe, en nu zocht hij het vaste land op, ten einde nieuwe ontdekkingen te doen.
‘Deze reis was eene aaneenschakeling van ongelukken. Dagelijks hadden zij stormen, waardoor zelfs twee vaartuigen schipbreuk leden. Eindelijk bereikten zij den 14den Junij 1503 Jamaika, waar men de beide overgeblevene scheepjes, die bijna verbrijzeld waren, op het strand zette.
‘Hier was het met den ontdekker der nieuwe wereld treurig gesteld. Duidelijk blijkt die toestand uit eenen brief aan de koningin, dien men nog bewaard heeft. Ofschoon twee moedige mannen zich elk in eene kano van een uitgeholden boomstam naar Hispaniola waagden en daar half dood aanlandden, hoorde columbus in geen jaar van hen.
‘Op zijnen ver gevorderden leeftijd, door de jicht geplaagd, op het verdek van zijne gestrande schepen gehuisvest, met eene manschap, die of ziek of oproerig was, moest hij zich nog verlaten zien door de Indianen, die de mishandelingen der Spanjaarden niet langer verdragen wilden, en hun alle voedsel onthielden. Zoo zouden columbus en zijne getrouwen van honger zijn omgekomen, hadde onze held zich niet door zijne schranderheid gered. Daar hij berekend had, dat er den volgenden dag eene maansverduistering zoude plaats hebben, kondigde hij die den wilden aan als een teeken van den toorn van
| |
| |
zijnen God, omdat zij hem geen eten bragten. Toen zij werkelijk de verduistering op den aangekondigden tijd zagen, bragten zij hem den gevraagden voorraad van levensmiddelen en verzochten hem vergiffenis.’
‘En hoe liep het nu met columbus af?’ vroeg marie, met tranen in de oogen.
‘Allertreurigst,’ antwoordde de heer vrede. ‘Toen eindelijk de beide trouwe vrienden niet dan na groote moeite een schip van ovando gekregen hadden, haalden zij hem van Jamaïka af naar Hispaniola, vanwaar hij met de eerste de beste gelegenheid naar Spanje terugkeerde. Tot overmaat van ongeluk everleed weinige weken na zijne aankomst zijne koninklijke beschermster izabella.
‘Al zijne verdere pogingen tot verkrijging van regt waren vruchteloos, en hij stierf als een vergeten burger op den 20 Mei 1506 te Valladolid. Zijn lijk werd later op Hispaniola begraven, en in 1795 naar Havannah overgebragt.’
‘En waarom werd het door hem ontdekte werelddeel geen Columbia genoemd?’ vroeg johan.
‘Omdat zekere americus vespucius, een Florentijnsch edelman, den koning van Spanje deed gelooven, dat hij, en niet columbus het eigenlijke vasteland van Amerika ontdekt had. Intusschen heeft Spanje het loon voor zijne ondankbaarheid ontvangen; want van al de groote en rijke landen, die het ontdekt en in bezit gehad heeft, zijn hem nog slechts weinige eilanden overgebleven.’
|
|