| |
| |
| |
Koning Willem de Tweede.
I. Quatrebras.
De Prins van Oranje was zijn Papa onder den naam van Willem den Tweeden opgevolgd. Er was echter, vóor hij koning werd, een heele boel met hem gebeurd, en dat moet ik u nu eens vertellen. Hij was een riddelijk vorst en een dapper soldaat. Toen hij nog jong was, had hij met den Engelsche generaal Wellington in Spanje gevochten, en zich zoo dapper gedragen, dat iedereen tot lof van hem sprak. Toen nu zijn papa hier in 't land terug gekomen was, zei de prins tegen de Engelschen: ‘Nu hebben de Nederlanders mijn hulp noodig; dus moet je me niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en mijn eigen land ga helpen.’
Hier te landen was men heel blij, dat de dappere prins terugkwam; want als er eens een vijand aanviel, dan kon hij aan 't hoofd van ons leger te velde trekken. En 't was wat gelukkig, dat hij teruggekomen was; want, zooals ik u reeds verteld heb, Napoleon trok met een groot leger op ons land af. Dezelfde Wellington, onder wien de prins in Spanje gediend had, was bevelhebber van het Engelsche en Nederlandsche leger, en de prins generaal over de eerste afdeeling.
Op den avond van den 15den Juni 1815 kreeg Wellington de tijding, dat de vijand zich bij Qutrebras vertoond had. De prins, die gezorgd had, dat zijn volk in orde was, vliegt te paard en snelt naar Quatrebras, waar hij met een klein hoopje volks een heel Fransch leger tegenhoudt, totdat Wellington hem te hulp kan komen. Ziet hem daar maar op ons plaatje, dien dapperen prins, hoe hij 't volk aanvuurt en niet bang is, om zijn leven te wagen. En 't was wat gelukkig, dat hij de Franschen bij Quatrebras had tegengehouden. Waren ze daar doorgedrongen, dan hadden ze Brussel ingenomen en waren heel gauw in ons land geweest. En dan zouden we er van gelust hebben!
| |
II. De slag bij Waterloo.
Wellington prees onzen prins zeer, en hier te lande deed men 't niet minder. Maar al was 't leger van Napoleon nu tegengehouden; 't was daarom nog heel magtig. Doch Wellington had nu tijd gehad, om zijn troepen te verzamelen. Twee dagen na 't gevecht bij Quatrebras had de slag bij Waterloo plaats. Den heelen dag had onze prins hier dapper gevochten.
Maar 's avonds om half acht werd hij door een geweerkogel in zijn arm gewond, terwijl zijn paard door een anderen kogel gestroffen werd. Hij kon dus 't eind van den slag niet bijwonen, waarin Napoleon geheel en al overwonnen werd. Gelukkig genas de prins van zijne wond. Maar het dankbare volk prees den dapperen prins, die zijn bloed had gestort voor 't behoud van onze vrijheid, en uit naam van dat volk gaven de Statengeneraal hem het lustlot Soestdijk present. Ge hebt immers wel eens van Soestdijk gehoord, niet waar?
Het volgende jaar trouwde de prins met een Russische prinses Anna Paulowna genaamd, een heel brave, lieve vrouw, die zich hier te lande zeer bemind gemaakt heeft, en 't volgend jaar kreeg hij een zoon, Willem Alexander Paul Frederik genaamd, onzen tegenwoordigen koning Willem de Derde. Kunt ge nu wel uitrekenen, hoe oud onze koning dit jaar op den 19den Februari is geweest? Dan zult ge ook even goed kunnen berekenen, hoe oud hij was, toen hij vóor vijtentwintig jaren koning werd.
| |
| |
| |
III. De Prins van Oranje te Brussel.
Toen ik u van de regeering van Willem den Eersten vertelde, heb ik u gezegd, hoe de Belgen, in 't jaar 1830 zeiden: ‘Weg met Willem den Eersten! We willen van hem en de Noord-Nederlanders niets weten!’ Onze koning, die dat maar niet zoo kon aanzien, zeide tegen zijn beide zoons, den prins van Oranje en prins Frederik: ‘Je moet met het leger naar Brussel gaan, en dat ondeugende volk eens tot bedaren brengen. Maar bedenkt, dat het mijn onderdanen zijn; en dus wat zachtjes aan, hoor!’
En de prinsen hadden aan dat bevel gehoorzaamd, en lagen met hun volk te Vilvoorden, niet ver van Brussel. Daar kwamen eenige heeren uit Brussel, die den prins van Oranje verzochten, alleen, zonder soldaten in de stad te komen; dan zou 't volk wel weer heel zoet wezen en zeggen: ‘leve de koning!’ De prins, die daar nu wel niet heel veel van geloofde, maar toch vond, dat hij alles moest doen, om menschenbloed te sparen, ging alleen in de oproerige stad. Nauwelijks echter was hij binnen de poort, of hij hoorde al roepen: ‘Weg met den prins!’ En overal dreigde men hem met bijlen en messen, ja zelfs wou er een een geweer op hem afschieten. Denk evenwel niet dat onze prins bang werd! Jongens neen! Dat leek er niet naar. Op een oogenblik maakte men het hem toch al te erg. Maar de prins springt over een barricade (dat is een dam die van den eenen kant der straat naar den anderen wordt opgericht. Zie maar op ons plaatje, dan kunt ge begrijpen, wat een barricade is.) Zoo komt hij zonder eenig letsel in zijn paleis, en een paar dagen later uit Brussel. Hij had zijn best gedaan, om de zaken te schikken; 't was zijn schuld niet, dat de Belgen niet wilden.
| |
IV. Van Speyk.
Nu kreeg prins Frederik bevel, om met zijn troepen in de oproerige stad te trekken. Maar die arme soldaten kregen het daar ongemakkelijk te kwaad. Uit de ramen der huizen en der kelders schoten de Belgen op hen, ja, ze spoten ze met vitriool in de oogen, zoodat er verscheidene blind teruggekomen zijn. Kwaadheid had dus evenmin geholpen als goedheid, en nu trok prins Frederik België maar uit, waar men overal het voorbeeld van Brussel gevolgd en ‘Weg met koning Willem den Eersten!’ geroepen had. Wel bombardeerde generaal Chassé de oproerige stad Antwerpen uit zijn citadel, waarbij onze Amsterdamsche luitenant ter zee Jan Carel Josephus Van Speyk uit zijn kanonneerboot het eerste schot loste; maar 't hielp niet veel. Ze durfden wel in de stad Antwerpen niet veel beginnen; doch in België wilden ze maar niets van onzen koning weten. En toen den 5den Februari 1831 de kanonneerboot van denzelfden luitenant van Speyk door een harden wind tegen den wal van Antwerpen werd gedreven; toen kwamen er een heele troep Belgen op de boot en haalden de Nederlandsche vlag naar beneden. Dat kon Van Speyk niet aanzien. Eerst had hij wel zijn best gedaan, om de Belgen van zijn schip te houden; maar toen hij zag, dat het hem toch niet hielp en dat ze onze vlag afhaalden, ging hij naar beneden, stak het kruit in den brand en vloog met het schip en al in de lucht. Nu waren de Belgen wel een beetje bang voor de Nederlandsche zeelui geworden en durfden ze hen niet meer aan. Want daar waren met Van Speyk een heele troep Belgen in de lucht gesprongen - dat kunt ge begrijpen.
| |
| |
| |
V. Bautersum.
Eindelijk zei koning Willem de Eerste tot de Nederlanders: ‘Hoort eens, jongens! zoo kan het niet langer gaan. Jelui moet me helpen, om die Belgen-te dwingen, een fatsoenlijken vrede met ons te sluiten.’ - En ieder Nederlander, die de wapens kon dragen, was soldaat geworden. Toen er nu soldaten genoeg waren, zei de koning tot den prins van Oranje: ‘Nu maak ik u veldmaarschalk of opperste over 't geheele leger. Zorg nu maar, dat die Belgen een eerlijken vrede met ons maken.’ En onze dappere kroonprins ging naar 't leger, en zei tot zijn volk: ‘Voorwaarts!’ - Toen trok men den 2den Augustus 1831 de grenzen over. Het duurde niet lang, of onze troepen ontmoetten de Belgen bij Hasselt, en daar had een veldslag plaats, waarin de Belgen heel gauw aan 't loopen gingen. De prins trok al verder voort. Bij Bautersum trof een vijandelijke kanonskogel's prinsen geliefd paard, Allice genaamd; de linkervoorpoot van 't arme dier wordt afgeschoten. De prins valt naar beneden, en allen vreezen dat hij gewond is. Maar de prins is gelukkig niet gewond, hij staat dadelijk op, houd zijn steek met de witte pluim in de hoogte, en roept uit: ‘'t Is niets, volstrekt niets, mijne heeren! Ik ben in 't geheel niet gekwetst!’ Daarop behaalde hij nog een overwinning op de Belgen bij Leuven.
Maar de Belgen, die wel zagen, dat ze het tegen onzen prins en zijn dappere Nederlanders niet houden konden, hadden een boodschap aan de Franschen gezonden, of ze hen toch wilden komen helpen. En de Franschen, die veel van de Belgen hielden, hadden gezegd: ‘Met alle pleizier!’ En juist toen onze prins de overwinning bij Leuven had behaald, kwamen de Franschen aan en zeiden: ‘Als je niet weer naar uw land terugtrekt, prins van Oranje, dan moet je met ons vechten.’ Dat wou de prins niet; want hij wou geen oorlog met Frankrijk maken, en hij trok dus met zijn leger naar ons land terug. En omdat die veldtocht juist tien dagen geduurd had, noemt men dien den Tiendaagschen veldtocht.
| |
VI. Willem de Tweede als koning.
Nu heb ik u al zooveel verteld van Willem den Tweeden, vóor hij koning was. Maar dat moest ik wel doen, om u hem te leeren kennen als een heel dapper vorst.
Toen hij nu in het jaar 1840 koning werd, behoefde hij niet meer te vechten; want we hadden vrede gesloten met België. 't Volk hield dol veel van hem; want hij was een heel lief, vriendelijk man, die zelfs tegen 't kleinste kind zou spreken. En voor de arme menschen was hij ook heel goed. Toen hij koning werd, had ons land een heelen boel geld te betalen, waaraan de oorlog met België de schuld was. Maar onder zijne regeering is die schuld betaald geworden.
Koning Willem de Tweede hield veel van schilderijen, en daar gaf hij veel geld voor uit. Hij had bij zijn paleis een prachtige zaal laten bouwen, en die zaal hing vol van de prachtigste schilderstukken. Het was de moeite waard om ze te zien. De knappe schilders vonden dat wel heel pleizierig, en die deden hun best om heel mooie schilderijen te maken; want koning Willem de Tweede betaalde er hun goed voor.
Koning Willem de Tweede was nu ruim zeven jaren koning geweest, en 't volk had al meer dan eens gezegd, dat het graag een andere grondwet wou hebben. In 't begin van 't jaar 1848 zei de koning tot de Statengeneraal: ‘Weet je wat, maakt nu maar eens een andere grondwet.’ En 't volk was daar heel blij om, vooral omdat de koning 't zoo uit zich zelf gezegd had.
| |
| |
| |
VII. De dood van Willem den Tweeden.
Die nieuwe grondwet was in de maand October van dat jaar aangenomen; maar koning Willem de Tweede zou niet lang naar die grondwet regeeren. Zie uw plaatje maar eens, en ge zult wel begrijpen, wat ik u nu vertellen zal.
Koning Willem de Tweede was, zoo als ik u reeds vertelde, getrouwd met een Russische Prinses, Anna Paulowna genoemd. Nu zei hij op Dinsdag den 13den Maart tot zijn vrouw: ‘Ik ga van daag eens naar Tilburg; ik moet toch eens zien, hoe het staat met het nieuwe paleis, dat ik er laat bouwen.’ En koningin Anna Paulowna vond het wel goed, dat haar man zich eens uitspande van al die drukte van 't regeeren. Toen hij dien namiddag in Tilburgkwam, gevoelde hij zich al niet heel pleizierig, en 's avonds wat koortsig. Dat ging zoo voort tot Vrijdag den 16den Maart, toen er eenige hoop op beterschap kwam. Intusschen was zijn zoon, prins Hendrik, te Tilburg gekomen, die zijn vader tamelijk wel vond. 's Avonds tusschen 6 en 7 ure kwam ook koningin Anna Paulowna, die natuurlijk heel ongerust was en 't in den Haag niet had kunnen uithouden.
't Was 's nachts tegen drie ure, den 17den Maart 1849, dat de koning eensklaps doodsbenauwd werd. Dadelijk werd dokter Everard geroepen, die met 's koning kamerdienaar den zieke naar zijn stoel bracht. ‘Mijn krachten ontzinken mij!’ roept de koning eensklaps, en blaast den laatsten adem uit. Toen Prins Hendrik binnenkwam, vond hij zijn vader reeds dood. Koningin Anna Paulowna, die ook niet bij het sterven geweest was, viel bitter schreiende naast haar man op de knieën en riep uit: ‘O, wat ben ik ongelukkig!’
En zoo stierf de goede Willem de Tweede, nadat hij nog geen acht en een half jaar koning over Nederland was geweest. Het heele volk was erg bedroefd over zijn dood.
| |
VIII. Wie er koning moest worden.
En zoo waren er nu al twee koningen over Nederland geweest; koning Willem de Eerste, die zijn kroon aan zijn oudsten zoon had afgestaan, en koning Willem de Tweede, die te Tilburg gestorven was. Nu hebben wij in ons land een wet, waaraan zoowel de koning als het volk moet gehoorzamen, en die heet de grondwet. Ik heb u al verteld, hoe koning Willem de Eerste geen souverein vorst wilde worden, zonder dat het volk eerst een grondwet gemaakt had, en hoe die grondwet onder Koning Willem den Tweeden was veranderd. Wat er echter in die grondwet niet veranderd was en ook niet mocht veranderd worden, was dit: ‘Als de koning sterft, moet zijn oudste zoon hem opvolgen.’ - Welnu, toen koning Willem de Tweede den 17den Maart 1849 te Tilburg gestorven was, toen moest zijn oudste zoon, de Prins van Oranje, hem dadelijk opvolgen, dat is, koning worden in zijn plaats. Die oudste zoon, die getrouwd was met prinses Sophia Frederika Mathilda van Wurtemberg, onze tegenwoordige geëerbiedigde koningin, was op dat oogenblik in Engeland. Toen lieten de Ministers een groot stuk papier drukken, en dat in 't heele land aanplakken, en op dat stuk papier, hetwelk men ‘proclamatie’ noemt, zeiden ze: ‘Nederlanders, koning Willem de Tweede is gestorven, en volgens de grondwet is nu Willem de Derde onze koning.’ En toen stuurden ze iemand naar Engeland, om koning Willem den Derden te verzoeken, terstond in 't land te komen. En dat deed hij ook, en toen liet ook hij zoo'n ‘proclamatie’ aanplakken, waarin hij zei, dat hij 't koningschap aannam, en hoopte, dat de Nederlanders trouw zouden blijven aan de spreuk hunner vaderen: ‘Eendracht maakt macht.’ Dat was op den 21sten Maart 1849.
| |
| |
|
|