| |
| |
| |
Koning Willem de Derde.
I. Inhuldiging van koning Willem den Derden.
‘Dat is nu eens een mooie plaat!’ hoor ik u zeggen. ‘Dat lijkt wel een koning op zijn troon! En wat zijn dat voor heeren met roode rokken aan, en hun steken onder den arm?’ Die plaat stelt voor de inhuldiging van koning Willem den derden, op den 12den Mei 1849, in de Nieuwe kerk te Amsterdam, en die vier heeren met hun roode rokken zijn pages van den koning. Dat zijn jongeheeren uit heel aanzienlijke families, die bij al zuike plechtige gelegenheden tegenwoordig zijn.
‘Maar wat is inhuldiging? Dat is, wanneer het heele volk zegt, dat ze iemand tot hun koning nemen. Nu kan het heele volk dat slecht zeggen, en daarom kiest het enkele personen, en die noemt men Statengeneraal, en die zeggen dat dan uit zijn naam. Maar dan moet eerst de koning beloven, dat hij volgens de grondwet zal regeeren en dat hij een goed koning zal zijn.
Nu, die inhuldiging had, alweer volgens de grondwet, plaats te Amsterdam, dat de hoofdstad van Nederland is, en ik zal u eens vertellen, hoe dat in zijn werk ging. Maar kijk eerst nog eens naar den koning. Wat een mooien mantel heeft die om! Dat is fluweel, met hermelijn gevoerd, en de degen, welken hij op zij heeft, heeft hij dien morgen van onze edele koningin present gekregen. En de stoel, waarop hij gezeten heeft, is een present van zijn mama, de koningin weduwe Anna Paulowna.
| |
II. Hoe die inhuldiging in zijn werk ging.
De Nieuwe kerk was op den 12den Mei 1849 heel prachtig versierd. In die kerk nu kwam allerlei rijkdom en grootheid. Vooreerst de koningin met haar twee zoontjes, prins Willem en prins Maurits, prinses Frederik en haar dochter, prinses Louise, en een heele boel heeren en dames van 't hof. Dan de leden van de eerste en tweede kamer der Statengeneraal, de ministers, hooge officieren en allerlei prachtig gekleede dames. Toen die nu allemaal op hun plaats zaten, begon men de kanonnen af te schieten, de klokken te luiden; en het blazen van de trompetters verkondigde, dat de koning uit zijn paleis ging. Kort daarna kwam hij, vergezeld van prins Frederik en prins Hendrik, de kerk binnen en nam plaats op den troon. Daarop zei hij tot de Statengeneraal, dat hij heel graag koning wou zijn over zoo'n braaf en goed volk als de Nederlanders, en deed hij den eed op de grondwet. En toen zei de president van de Statengeneraal, dat ze hem in naam van 't Nederlandsche volk als koning huldigden, en deden al de leden hem den eed van getrouwheid.
Nu riep een heer, die dien dag wapenkoning was, heel hard in de kerk: ‘Zijne Majesteit koning Willem de Derde is ingehuldigd!’ en begon de muziek Wilhelmus van Nassouwen te spelen. En toen ging de wapenkoning met nog twee andere wapenkoningen de kerk uit, en strooiden zij op verschillende plaatsen onder 't volk penningen uit; waarop stond, dat Willem de Derde nu koning der Nederlanden was.
Dat is nu vijf-en-twintig jaren geleden, en al dien tijd is koning Willem de Derde een heel goed koning voor de Nederlanders geweest. Onder zijn regeering is al heel wat gebeurd, dat heel gelukkig voor ons land was. En daarom vieren nu de Nederlanders den 12den Mei 1874, en daarom hebben ook de kinderen op school geld bij elkander gebracht, om dien goeden koning, van wien ze zooveel houden, een mooi present te geven.
| |
| |
| |
III. De Watersnood van 1861.
Weet je, wat watersnood is? Ik zal 't u vertellen. In ons land zijn een heeleboel rivieren. Aan allebei de kanten van die rivieren zijn hooge, stevige aarden wallen, en die noemt men dijken. Als nu 't water van die rivieren wat hoog wordt, dan houden die dijken het tegen en het kan niet op 't land komen.
Als het des winters hard gevroren heeft, zijn die rivieren ook bevroren en kan men er schaatsen op rijden. Maar als het gaat dooien, dan komt er uit Duitschland, waar die rivieren hun oorsprong hebben, veel water en ijs opzetten. Als nu 't ijs in onze rivieren los is, is dat niemendal; want dan spoelt al dat water met het ijs in zee. Maar dat gebeurt niet altijd. Soms zet het ijs zich tot een dam midden in de rivier, en dan komt het water wel eens tot boven aan den dijk. Als nu zoo 'n dijk breekt, dan stroomt al het water met al die brokken ijs in het lager gelegen land, en de bewoners van dat land moeten op hun zolders, ja op hun daken vluchten en verdrinkensoms jammerlijk.
In 't begin van 1861 was dat het geval met den Bommelerwaard en den Tielerwaard; honderden menschen waren hun woningen ontvlucht en hadden hun toevlucht genomen in die woningen, welke door 't water gespaard waren gebleven. Sommigen waren door moedige mannen van de daken hunner woningen gered; anderen waren verdronken. Een achtjarig kindje, onder anderen, Hanna van Beek, had zes dagen lang op een stuk van het dak harer ouders rondgedreven, eer ze gered werd. Maar ze had haar vader, haar moeder en haar vier broertjes en zusjes verloren. Die waren allen verdronken!
| |
IV. Onze koning in den watersnood.
Onze koning Willem de Derde had het gehoord, hoe ongelukkig die menschen door den watersnood geworden waren. En hijverliet den Haag en ging er naar toe. Hij had al heel veel geld gestuurd en de Nederlanders ook; want de arme menschen hadden niets kunnen redden, en ze moesten toch eten en drinken, en ze moesten toch wat hebben om zich te kleeden en om 's nachts op te kunnen slapen.
Koning Willem de Derde ging overal rond, om te zien of die meuschen 't wel goed hadden. Eens moest hij over de rivier de Waal bij Tiel. Toen zeiden zijn vrienden tot hem: ‘Ik zou 't niet wagen, Sire! 't Is zoo gevaarlijk.’ - Toen vroeg hij aan den veerman, die hem moest overzetten: ‘Durf jij het te doen?’ - Ja Uwe Majesteit,’ antwoordde de veerman. - ‘Nou dan durf ik het ook!’ - En toen zijn vrienden zeiden: ‘En als uwe Majesteit nu eens van nacht op den dijk moet blijven!’ antwoordde hij: ‘Dan kan ik het daar ook wel een nacht uithouden. Er zijn er zooveel die 't moeten doen!’ - En toen een van zijn adjudants zei: ‘Sire, ons geld raakt op!’ want overal gaf de koning maar geld; toen zei hij: ‘Weet je wat, dan moeten wij ons maar wat behelpen; die arme bloeden hebben 't meer noodig dan wij.’ Eens kwam hij in een huis, waar driehonderd van die arme menschen bij elkander waren, toen sprak hij tegen allen een vriendelijk woord, en zei, toen hij heenging: ‘Houdt je maar goed, vrienden! Ik zal wel zorgen, dat het je aan niets ontbreekt.’ Op een andere plaats proefde hij zelf de soep, die voor die arme zielen werd opgeschept. ‘Wel, dat is een lekker soepje,’ zei hij. ‘Dat zal dien menschen goed doen.’
Dat deed koning Willem de Derde, en 't volk gaf geld met hoopen, net als zijn koning. Want je weet wel, wat het spreekwoord zegt: ‘Goed voorgaan doet goed volgen.’
| |
[pagina t.o. X]
[p. t.o. X] | |
| |
| |
| |
V. Het feest van Nederlands herstelling.
‘Nu, dat is prettiger plaat dan die van den watersnood! Daar zou men 's nachts wel eens van kunnen droomen! Vooral van die arme Hanneke van Beek, die zes dagen op 't water ronddreef en vader, moeder, zusjes en broertjes in éen dag verloor. Dat vond ik toch zoo akelig!’ - Geen wonder! Maar je vondt het toch niet zoo akelig, dat koning Willem de Derde zich daar zoo vriendelijk en goed toonde. Die watersnood was nu alweer ruim twee jaren geleden en door 't vele geld dat er van alle kanten gekomen was, was de schade hersteld. Ook de dijken waren weer stevig gemaakt, en sedert dien tijd heeft er zulk een ramp niet plaats gehad. 't Was de 17de November van 't jaar 1863, en net vijftig jaren geleden, sedert ons volk de Franschen het land uitjoeg en koning Willem den Eersten terugriep. Dat wilde men graag eens vieren. 's Maandags den 16den had men dat te Amsterdam gedaan, en toen had daar een groote optocht plaats gehad, een optocht van zesduizend menschen, en waarbij wat mooie zegewagens waren. En 's avonds was er een groote illuminatie geweest. O, dat was zoo'n prettige dag! Maar nu zou het den 17den in den Haag feest zijn, en dan zou koning Willem de Derde den eersten steen leggen tot een gedenkteeken, dat daar in 't Willemspark moest worden opgericht, opdat men altijd aan die dagen zou kunnen denken. Als je te 's Hage woont, dan kent ge 't monument in 't Willemspark wel, en anders moet je niet vergeten, wanneer je in de Hofstad komt, dat eens te gaan kijken. Want het is der moeite wel waard, dat durf ik zeggen. En daarom willen we eens zien, wat er gebeurde, toen koning Willem de Derde den eersten steen voor dat monument legde.
| |
VI. Het leggen van den eersten steen voor 't monument te 's Gravenhage.
Daar waren op den 17den November 1863 in 't Willemspark te 's Gravenhage groote houten loodsen opgericht met banken er in. Men noemt ze tribunes. Een der mooiste was voor den koning en zijn familie. En daar waren heel wat groote lui en ook menschen uit alle deelen van ons land bijeengekomen. Want uit ons geheele land had men geld bij elkander gebracht, om in 't Willemspark een mooi monument te bouwen. Daar kwam ook koning Willem de Derde en de koningin, de kroonprins en prins Alexander, prins en prinses Frederik met hun dochter, prinses Marie, en prins en prinses Hendrik. En daar werd mooi gezongen, en toen hield professor Oosterzee een toespraak. Toen ging de koning met de prinsen en met prinses Marie naar de plaats, waar het monument moest komen te staan. Daar gaf men hem een looden bos, waarin hij een perkament stopte en al de munten van ons koninkrijk deed, en die bos legde hij in een gleuf van den steen. Nu gaf prinses Marie hem een zilveren troffel, en toen schepte hij wat kalk uit een mahoniehouten kalkbak en gooide die kalk op den steen. Daarop werd een andere steen neergelaten en gaf de koning er een slag op met een prachtigen hamer - en zoo was de eerste steen voor het monument gelegd.
Toen liet zich 't kanongebulder hooren, daarna sprak professor Oosterzee en zong men weer, en koning Willem de Derde zei, dat hij heel blij was, dat hij dien eersten steen gelegd had. Dien avond was er in den Haag groote illuminatie, en reed de koning met de koningin in een open rijtuig door de stad, en waar zij kwamen, riep het volk: ‘Leven de koning en de koningin! Oranje boven!’
| |
| |
| |
VII. Koning Willem de Derde bij een braaf man.
Wat is dat een eerwaardig grijsaard, niet waar? Ja dat is hij, en aan zijn geheele houding, hoe gebogen die ook is, kunt ge zien, dat hij een oud-militair is. Die man heet Köhler en de beide knapen, welke je bij hem ziet staan, zijn zijn twee kleinzonen. Die jongens zijn ook al hun vader kwijt. Waaraan of die gestorven is? Ik zal het u zeggen: door de kogels der Atchineezen. Toen verleden jaar de eerste tocht tegen Atchin plaats had, was hun papa opperbevelhebber van de troepen, die daar heengezonden werden om den sultan te straffen voor 't kwaad hetwelk hij bedreven had. Misschien hebt ge wel gehoord, dat die tocht slecht afliep en de generaal-majoor Köhler bij den aanval op den kraton sneuvelde.
Toen nu onze koning Willem de Derde verleden jaar in Groningen was, liet de oude heer Köhler hem vragen, of hij hem eens spreken mocht. ‘Hoe,’ zei de koning, ‘zou die oude man bij mij komen? dat gaat niet; zeg hem, dat ik hem over een uur of wat zelf een bezoek kom brengen.’ Dat was spoedig in de geheele stad verbreid, en nu liep er veel volk samen voor de woning van mijnheer Köhler, die in een afgelegen straat woonde. Toen nu de koning met zijn koets dicht bij die straat kwam, konden de paarden niet door 't volk heen en moest hij uit zijn rijtuig stappen en te voet naar het huis van mijnheer Köhler gaan.
Daar ziet gij nu onzen edelen Vorst in het huis van den ouden man, wiens brave zoon in 's Lands dienst is gestorven. Hoe mooi van hem, dat hij dien grijsaard zelf opzocht, niet waar?
En toen hij heenging, gaf hij den ouden man en den jongens vriendelijk de hand. En weet ge, wat men in Groningen zei: ‘Nu dat is een braaf Koning, die Willem de Derde!’ En dat zeggen we ook. En daarom willen we ten slotte nog zien:
| |
VIII. Waarom de Nederlanders zooveel van koning Willem den Derden houden.
‘Ja, waarom houden de Nederlanders zooveel van Koning Willem den derden?’ Vooreerst, omdat hij een vorst is uit het Huis van Oranje-Nassau, en de Nederlanders zijn heel Oranjegezind. Ten tweede, omdat koning Willem de Derde zulk een goed koning is, en dat hebben we gezien in den watersnood van 1861 en door zijn bezoek bij den ouden heer Köhler. En ten derde, omdat er onder zijn regeering zooveel goeds gebeurd is. Ik zal u daarvan eens 't een en ander opnoemen, hetwelk gij begrijpen kunt. Onder koning Willem den Derden zijn er overal spoorwegen gekomen, zoodat men nu naar Friesland, Groningen, Zeeland en Noord-Braband, ja, naar den Helder per spoortrein kan komen. Door 't heele land zijn onder zijn regeering telegrafen aangelegd, waardoor men heel gauw tijding van elkander kan krijgen. De Haarlemmermeer is droog gemaakt en daardoor is er veel land gekomen. Vroeger had men in Westindië slaven, en die zijn alle onder koning Willem den Derden vrijgemaakt. En ik zou u nog zooveel kunnen noemen; doch gij zoudt dat alles niet begrijpen. In één woord, gedurende de vijfentwintig jaren van Konings regeering is ons Land veel vooruitgegaan.
En daarom hebben we alle reden, om den 12den Mei te vieren. Op dien twaalfden Mei moeten we vooral onze edele en brave koningin niet vergeten, die zooveel goed doet aan armen en ongelukkigen! Jongens, neen! Dus, lieven! Veel pleizier op den 12den Mei! Roept dan eens ferm: ‘Oranje boven! Lang leve Koning Willem de Derde! Lang leve onze geliefde Koningin!’
| |
[pagina t.o. XII]
[p. t.o. XII] | |
|
|