Verboden te jodelen!
(1969)–Peter Andriesse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
I.Dieren denken niet. Ik wou dat ik een dier was, of een boom, die voelt zelfs niet. In de wei stonden drie roodbonte koeien kouwelijk bij elkaar, de logge koppen gericht naar de zandweg. Ze kauwden op kauwgom of een erg taai stuk vlees. Een blaarkop, die achterin de wei wat landerig had staan grazen, liep naar de andere drie. Ze hief met een ruk haar voorpoten van de grond en liet zich neerkomen op het achterlijf van de middelste. Met haar zware uiers schurkte ze tegen de achterpoten. Het speet me dat er geen stier in de wei was. Een stier heeft een lul van een halve meter. Jongens uit het dorp hadden het wel eens gezien. Soms heeft de stier er geen zin in. Knechten hijsen het beest dan op de koe en slaan hem met stokken tussen zijn achterpoten en op zijn kloten. Mijn tante zat op de divan aardappelen te schillen. Ze keek peinzend naar de lange slierten schil die als slangen heen en weer wiegelden. Ze zweeg om me niet te storen bij het huiswerk maken, maar nu ik zonder iets uit te voeren om mij heen keek, begon de stilte me te benauwen. Waaraan zat ze te denken? Je kunt de smerigste en idiootste dingen bedenken zonder dat iemand je wat doet. Ze sneed een aardappel doormidden en wierp de helften in een pan water. De opspringende spetters vielen koud op mijn benen. Buiten stopte een witte bestelwagen voor het huis. Met rode en zwarte letters stond erop geschilderd: Jansema's wasserijen. Uw was klaar in een wip. Tel. 1395. - Daar is Ferenc. Tante schrok op en zette het aardappelmandje op tafel, bovenop mijn boeken. Ferenc gooide het portier met een klap dicht en liep met grote stappen naar het huis. Tante ging haastig de kamer uit | |
[pagina 16]
| |
en meteen daarop hoorde ik de voordeur schurend opengaan. Ze spraken luid met elkaar en toen ze de kamer binnenkwamen riep Ferenc: - Dat doe iek nie, iek verdom het nok langer... - Stil, mompelde tante. - Naar de voorkamer. Ze duwde hem voor zich uit. Hij stootte zijn hoofd tegen de lage deurstijl en vloekte. Tante sloot de deur achter zich. Ik probeerde te verstaan wat er gezegd werd, maar ving, ondanks het schreeuwen van Ferenc, slechts enkele woorden op. - ...met een kind laten zitten..., hoorde ik tante driftig zeggen. Wat is er met een kind? Wie zit er met een kind en met welk kind? Ferenc verdomt het nog langer. Wat? Van mijn huiswerk kwam niets meer. Ik gooide de boeken en schriften in m'n schooltas, trok mijn jekker aan en ging naar buiten. Uit de oude schuur achter het huis haalde ik mijn fiets en langzaam reed ik de modderige zandweg af.
Die avond ging ik vroeg naar bed. In de woonkamer zat iedereen zwijgend bij elkaar en de radio mocht niet aan. Mijn nichtje Marga zat met haar handen in haar schoot voor zich uit te kijken, of ze wachtte op een begrafenisstoet. Tante zat op de divan sokken te stoppen en mijn oom lag languit in de leunstoel naast de kachel te slapen. Uit zijn openstaande mond liep een straaltje speeksel over zijn ongeschoren kin in zijn hals. Zo nu en dan schrok hij wakker van zijn eigen gesnurk en pakte hij de krant die op zijn buik lag. Pogingen om erin te lezen deed hij echter niet en de krant zakte al gauw weer op zijn buik terug. Mijn neef zat aan de eettafel te werken aan een schriftelijke kursus. Soms krabde hij zich in zijn hoofdhaar of liet een wind. Ik zei welterusten. Alleen tante vroeg daarop of ik me goed zou wassen. Dat beloofde ik haar. | |
[pagina 17]
| |
Onder de pomp in het achterhuis stond een oude emmer op het rooster van het stinkende afvoerputje. Het putje was al jaren verstopt en volgens oom moest er een hele nieuwe zinkput gegraven worden. Daar was hij al mee begonnen, maar het gat was nog steeds niet dieper dan een halve meter. Tussen het grijze zeepschuim in de emmer dreef een sigarenpeuk. De dekbladen waren losgeraakt, zodat de peuk eruit zag als een dood vogeltje. Ik haalde de zwengel van de pomp een paar keer op en neer en poetste tenslotte alleen mijn tanden zonder tandpasta. Met het water dat in een grote ketel op het fornuis stond te zingen, vulde ik een ijzeren kruik. Op het tochtige, met hardboard van de rest van de zolder afgeschoten kamertje kleedde ik me snel uit. Ik stak m'n tong uit tegen de pin-up met roze borsten als balonnen die boven het bed van mijn neef hing en schoof rillend tussen de lakens. De hete kruik duwde ik tussen mijn benen. Mijn lid werd stijf. Terwijl ik naar de enorme borsten van het Play-boymeisje bleef kijken, ging ik met mijn hand in mijn pyamabroek en schoof de voorhuid terug. Met de handpalm streelde ik over de gezwollen top. Mijn neef kwam de trap op en ik deed het licht uit. Ik hield me slapend nadat hij het licht weer had aangedaan. Tussen mijn oogharen door keek ik hoe hij zich uitkleedde. Hij hield zijn lange onderbroek aan. Naast zijn bed stond een emmer en een ketel water met een glas. Bij een motorongeluk had hij iets aan zijn nieren gekregen, waardoor hij veel moest drinken en pissen. Het ging de hele nacht door en soms werd ik wakker door het luide geraas van zijn water in de zinken emmer. Smorgens was de emmer altijd voor driekwart gevuld. Ik verbaasde me daarover, omdat het twee keer zoveel moest zijn als in de waterketel ging. Als hij water dronk en daarna meteen ging pissen, moest ik | |
[pagina 18]
| |
steeds aan het halve paard van de baron van Münchhausen denken. Mijn neef deed het licht uit en kroop kuchend in bed. Ineens brak beneden een luid gekrakeel los. Ik herkende de stem met het vreemde aksent van Ferenc. Hij was woedend en schreeuwde boven iedereen uit. Hij verdomde het weer. Tante sprak er vlug en bits tussendoor en Marga begon ineens met lange uithalen te snikken. Op de achtergrond bromde mijn oom kalmerend, maar dat haalde niets uit.
De volgende morgen ging Marga niet naar haar werk. In het schuurtje stond haar fiets nog tegen de mijne toen ik naar school ging. Smiddags deed ik niets aan mijn huiswerk en niemand zei daar wat van. Ik luisterde naar het jeugdprogramma op de radio en bladerde wat in de ‘Margriet’. Tante liep rusteloos van de ene kamer naar de andere. Tegen vijf uur kwam er een vrouw op bezoek die met mijn tante en een bak dampend water naar de voorkamer verdween. Uit de slaapkamer van Marga, die daar achter lag, klonk soms het hese gesnik en gekreun van iemand die lang achtereen heeft gehuild. Plotseling schrok ik op door een luid geschreeuw dat pas na enkele sekonden afzwakte tot een zacht kermen. | |
2.Fluitend kwam ik de woonkamer binnen, maar brak midden in de melodie af toen ik Marga op de divan zag zitten. Haar gezicht was betraand. Ik wilde vragen wat er gebeurd was, maar ik bedacht me. Ze zou me toch iets toesnauwen wat niet waar was. - Waar is tante? vroeg ik. - Tante is overwerkt, zei ze schor. - Ze is vanmorgen naar een | |
[pagina 19]
| |
rusthuis gebracht om weer wat op krachten te komen. Ze sprak toonloos en ze vermeed het me aan te kijken. Het is niet waar, dacht ik. Tante is weg en daarom huilt ze. Maar ze is niet in een rusthuis, want om zoiets huilt niemand. Het is iets wat ik niet mag weten. Marga maakte brood klaar zonder iets te zeggen. Zwijgend zaten we tegenover elkaar te eten. Het was zo stil in het kamertje dat we elkaar hoorden kauwen. Ik wilde de radio aanzetten, maar Marga schudde haar hoofd. Ik durfde haar niet aan te kijken en verdiepte me daarom in een puistje midden op haar wang. Er zat een rode rand ter grootte van een kwartje omheen. Ze had het proberen te verbergen door er een bruinachtige crème op te smeren. Het was een onsmakelijk vulkaantje geworden. Na het eten ging ze weg met de fiets. Ik wist niet wat ik moest doen. Keihard zette ik de radio aan en liep met mijn handen in de zakken de tuin in. Tussen het grauw van de wintertuin bloeiden al enkele krokussen en uit de pollen van de vaste planten schoten groene blaadjes op. Ik schopte een hoop rottende bladeren uit elkaar. Het gras eronder was bijna wit, slijmerige draden waartussen bleke regenwormen met witte ringen in hun lijf traag een goed heenkomen zochten. Ik pakte er een die zich al half in de grond had gewerkt en trok eraan. De pier rekte zich als elastiek en bleef in de grond vastzitten. Het uiteinde, tussen mijn duim en wijsvinger, spartelde kil en week in de holte van mijn hand. Eindelijk gaf hij het verzet op en brak doormidden. Met de halve pier op mijn hand liep ik naar het kippenhok achter de schuur. Ik opende het hek op een kier en stapte vlug naar binnen. Zes kippen liepen zachtjes kakelend in de bultige aarde te krabben. - Hier! riep ik en wierp de pier vlak voor de snavel van een | |
[pagina 20]
| |
schrale hen. Met een scheve kop keek ze argwanend naar de pier, die al bezig was in de grond te kruipen. Daarna richtte ze één kraaloog op mij. Een bruine leghorn schoot toe en slokte de pier op. - Kaffer! schold ik op de magere hen die klagelijk tokkend op haar plaats bleef staan. In het konijnenhok tegen de wand van de schuur wipte een wit konijn onrustig heen en weer. Haar achterpoten bonkten op de bodemplanken. Ik tilde de klep van het hok op en greep een jonkie. Voordat ik de klep weer sloot, moest ik het snuffelende kopje van het moederdier terugduwen. Met mijn handen kon ik het kleine beestje helemaal omsluiten, alleen het kopje met de angstige ogen stak naar buiten. Ik duwde het vochtige neusje tegen mijn wang en keek naar het grote konijn dat piepende geluiden maakte en haar kop door de tralies probeerde te steken. - Rustig maar. Ik doe niets. Een jaar geleden bracht ik haar voorgangster naar de buurman. Er waren toen twee konijnen, twee mannetjes had de boer gezegd. Ik had zelf het slachtoffer uitgekozen. Toen ik de klep opende, renden ze opgewonden door het hok. Telkens als ik dacht er een te pakken te hebben, ontglipte hij me op het laatste moment weer. Na veel moeite kreeg ik er eindelijk een in de oude boodschappentas, die mijn tante me daarvoor gegeven had. - Ga jij maar even naar buiten, zei de buurman, terwijl hij het konijn uit de tas pakte. Voor de deur van het schuurtje hoorde ik het dier een ogenblik krijsen, daarna werd het stil. Ik ging weer naar binnen en zag het aan het plafond hangen, met touwtjes om zijn achterpoten. - Weet je dat het verboden is zo'n konijn te slachten? De buurman wees met zijn scherpe mesje naar de ingewanden die uit de | |
[pagina 21]
| |
opengesneden buik puilden. Vijf rooddooraderde, grijsblauwe bolletjes zo groot als een kippeëi hingen aan een gele streng. Er zaten klontertjes gestold bloed op en in ieder bolletje zat beweging. Ik wist niet wat hij bedoelde.
Ik tekende figuurtjes in de kantlijn van mijn schrift. Plotseling hoorde ik het knallen van een motor. Voor het huis klommen twee gehelmde en in leer geklede agenten van een motor met zijspan. Ze trokken traag hun grote handschoenen uit en liepen naar de voordeur. Ik doe niet open, dacht ik met kloppend hart. Ze belden twee keer vlak achter elkaar en begonnen meteen daarna met de vuist op de deur te bonsen. Ik rende naar het halletje. - Wie ben jij? vroeg de kleinste van de twee. Hij had een dik, rozig gezicht, dat me deed denken aan de borsten van de pin-up. Ik vertelde wie ik was en dat er niemand anders in huis was. De andere agent, met een zwart snorretje onder zijn spitse neus, knikte ongeduldig. - Waar is de tuin? vroeg hij. Ik liep voor ze uit. Misschien is het voor dat konijn van vorig jaar, dacht ik. De agenten liepen met zware stappen over het smalle tuinpaadje en keken onderzoekend om zich heen. De lange met de snor vroeg om een spade. Ik haalde er een uit de schuur en wachtte met de handen op de rug af. - Tja, mompelde de snor. Hij draaide de schop op de punt van zijn laars rond en zei: - Jij kunt wel naar binnen gaan. In de kamer deed ik de radio uit en beet op mijn nagels. Na een kwartier hoorde ik de motor weer aanslaan. Ik zag nog net de agenten om de hoek van het huis verdwijnen. Meteen liep ik de tuin in, naar de plek waar ik de agenten had | |
[pagina 22]
| |
achtergelaten. De laatste van een rij aalbessenstruiken was uitgegraven en lag naast de kuil. Het zand eromheen was vochtig en donkerder van kleur dan de rest. Het leek op een kleine vulkaan. Op de bodem lagen een paar vergane stukken krantenpapier. Ik pakte de struik op en stak hem in de kuil. Met mijn voet schoof ik er wat zand bij. De andere struiken hadden al groene blaadjes, deze was echter nog kaal.
In de paasvakantie kwam mijn tante weer thuis. Ik was naar het dorp geweest om een pakje sigaretten voor Marga te halen en toen ik terugkwam zat ze met een beetje gebogen rug in de leunstoel naast de kachel. Mijn grootmoeder was er ook en Marga deelde gebakjes rond. Ik gaf tante een hand en zei: - Dag tante, hoe gaat het met u? Haar hand was klam. Ze glimlachte even. - Goed jongen. En met jou? Savonds na het eten vroeg ze of ik even meeging naar de voorkamer. We gingen tegenover elkaar aan de grote eettafel zitten. Ze keek naar haar lange, magere vingers. - Je weet zeker al dat ik niet in een rusthuis ben geweest?
amsterdam, januari '68. |
|