vers, degenen die nog geen enkel of slechts één enkel boek hebben kunnen publiceren. Op verschillende fronten wordt door de Nederlandse schrijversorganisatie strijd geleverd voor een verbetering van de ekonomiese positie van de literaire schrijvers. Maar het zijn de schrijvers die namens deze organisatie spreken die de ekonomiese positie van de nieuwe schrijvers nog onmogelijker maken dan hij nu al is.
Wij, de schrijvers die de toekomst willen hebben, moeten klaarblijkelijk allereerst een einde maken aan de korruptie van de schrijvers die het verleden hadden. Maar wij moeten bovenal alles in het werk stellen om een rechtvaardiger en effektiever verdeling van de overheidssubsidies tot stand te brengen. Zo er al sprake is van een kultureel belang van onze hedendaagse literatuur in het algemeen kan het niet anders of het is een belang der lezers om er kennis van te kunnen nemen. En zo er al sprake kan zijn van een sociaal belang van deze literatuur is het een maatschappelijk belang dat zij er kennis van willen nemen. Het is werkelijk een enorme kapitaalverspilling om met behulp van het overheidsgeld een eigen schrijversuitgeverij te beginnen. Niet het gedrag van de uitgevers moet gekorrigeerd worden. De marktpositie van de literaire teksten moet gekorrigeerd worden.
Het werkelijke onderwerp van de subsidies is niet de a priori vastgestelde kultureel belangwekkende inhoud van de literaire teksten, maar de verspreiding ervan. Het is niet het literaire manuskript, maar het literaire boek. Zowel de stipendia als de aanvullende honoraria hebben geen werkelijke marktinvloed en dienen geen enkel ander belang dan het sociale belang van de schrijvers. Nu al is het daarom niets dan paternalisties gelul om de subsidies volgens andere dan sociale kriteria te verdelen. Maar het is eigenlijk onzin om vanuit een kultureel standpunt de schrijvers überhaupt direkt te steunen.