V. De subsidies
Altijd hebben de Nederlandse georganiseerde literaire schrijvers de overheidssubsidies zowel tegenover het publiek als tegenover zichzelf uiteindelijk gerechtvaardigd met de bewering dat het kulturele belang dat onze bevolking of een bepaalde groep daarvan zou hebben bij een kontinue Nederlandse literatuurproduktie dusdanig is dat de Nederlandse schrijvers bij gebrek aan voldoende inkomen uit de literatuurverkoop zelf met behulp van een aanvullend inkomen in staat gesteld moeten worden om zich volledig aan het schrijven te kunnen wijden. Het is de feitelijke strekking van het nieuwe vakmanschap en alle daarvan afgeleide rechten. En het is de inspiratie van de strijd die de georganiseerde schrijvers op het ogenblik voeren om een uitbreiding van het zogeheten ‘Fonds voor de Letteren’ te verkrijgen.
Altijd dus hebben de georganiseerde schrijvers een korrektie op hun eigenlijke inkomen gerechtvaardigd met een ekstraekonomies argument, het kulturele belang. En zij hebben daarmee een waarlijk los van elke onderlinge konkurrentiestrijd staand kollektief belang gevonden. Welnu, de ideologie achter de fondsen is in dezelfde orde onzin als de windmolenretoriek tegen de grote en middelgrote Nederlandse uitgevers het is. Het kultureel belang dat de hedendaagse Nederlandse literatuur vandaag de dag nog immer wordt verondersteld te dienen is geen kollektief belang van schrijvers, maar van lezers. De fondsen hebben evenwel geen invloed op de publikatiekansen van de literaire manuskripten en daarmee op de kansen van de lezers om hen te kunnen lezen. En zij hebben evenmin een invloed op de prijs van literaire boeken en daarmee op de kans om hen te kunnen kopen. Nog steeds is het kultureel effekt van de overheidssubsidies afhankelijk van het gedrag van de uitgevers. Zij korrigeren daarom in geen enkel opzicht de kommercialisatie van de boekenmarkt.