II. De marktpositie van de literatuur
Het belangrijkste verwijt dat de literaire schrijvers de uitgevers maken is klaarblijkelijk dat zij het aanbod afleiden uit de vraag naar literaire boeken. Maar het is werkelijke onzin om iets anders te veronderstellen. Het inkomen van de literaire schrijvers is direkt afhankelijk van marktinvloeden. Als wij dus met betrekking tot het schrijversinkomen van een bedreiging of een achteruitgang willen spreken moeten wij ons bezighouden met de marktpositie van het literaire boek, dat is, per definitie en voor elk positief gewaardeerd goed geldig, met de bestaande of de voorspelbaar te kreëren behoefte. Altijd is de enige reële kategorie waaraan het inkomen van de literaire schrijvers kan refereren het literatuur lezende, of beter nog, kopende publiek. En op een abstrakter niveau is het de vraag naar literaire boeken. Elke verschuiving in het schrijversinkomen vindt noodzakelijk zijn oorsprong in een verschuiving van de vraag. Het is dus niet zonder meer een uiting van meerdere of mindere kommercialisatie van de boekenmarkt als er een verandering optreedt in dit inkomen. Een dergelijke verandering zou ook zijn opgetreden bij een gewone aanpassing van het aanbod aan de verschuivingen in de vraag.
Altijd zijn de werkelijke oorzaken van een achteruitgang in de verdiensten van de schrijvers de oorzaken van een achteruitgang van de vraag naar literaire boeken. Het zijn daarom, naast onafhankelijke faktoren, in ieder geval de schrijvers zelf die door een negatieve vraagbeïnvloeding een aanpassing van het aanbod induceren. Maar het is niet waar dat de aanpassing die schrijvers treft die de vraagvermindering veroorzaken. Het zijn de nieuwe schrijvers die getroffen worden, de mensen van wie meer dan van wie ook de vernieuwing van onze literatuur te verwachten valt. Het zijn de aankomende en de beginnende schrijvers, degenen wier pro-