I. De schrijversakties
Iedereen weet dat er op het ogenblik in de bedrijfsvoering van de uitgeverijen sterke veranderingen plaatsvinden.
Er treden koncentraties op bij de bedrijven zelf, de invloed van de grootste uitgevers op de boekhandel wordt groter en het karakter van de boekwinkels wordt allengs populairder. Iedereen weet ook dat er op het ogenblik door de grootste schrijversorganisatie in Nederland, de Vereniging van Letterkundigen, een strijd gevoerd wordt voor betere ekonomiese voorzieningen van de Literaire schrijvers. Eindelijk is er een zicht dat de Nederlandse schrijvers mondig aan het worden zijn. Zij roepen luidkeels dat zij vanaf nu als vaklieden beschouwd wensen te worden. En ze tonen een duidelijke bereidheid om voor hun boterham in zakelijke termen te willen vechten.
Deze twee verschijnselen nu treden min of meer gelijktijdig op. En het is mogelijkerwijs daarom dat de literaire schrijvers het als een gewoonte hebben aangenomen om voor een verbetering van hun eigenlijke inkomen, de verdiensten uit de verkoop van hun literaire teksten, in de eerste plaats de gezamenlijke of de individuele uitgevers aan te spreken. Harde akties werden tegen hen afgekondigd. En sommige daarvan, zij het volkomen mislukt, hebben al plaatsgevonden.
Hoe verwachten de literaire schrijvers een inkomensverbetering via de uitgevers te kunnen bewerkstelligen? De belangrijkste doelstelling van het ogenblik is klaarblijkelijk om het standaardkontrakt dat al geruime tijd gebruikt wordt tussen de individuele schrijvers en de individuele uitgevers per uitgave te voorzien van een hoger minimum royaltiepercentage per uitgave. Maar het is de schrijvers er bovendien om begonnen het gedrag van de uitgevers zodanig te interpreteren dat zij als de hoofdschuldigen van het tenietgaan van elk effekt van de beoogde verhoging tevoorschijn kunnen komen,