hoor, daar was Janus de Gladde juist binnengekomen. O, hij leek helemaal niet op de Janus de Gladde die ze in de krant hadden zien afgebeeld! Deze Janus had een prachtig donkerblauw zakenmannenpak aan en een keurige boord en das om en hij had ook lang niet zo'n boevenkop als op de foto. Hij leek meer op een handelaar in het een of ander - in wasmachines bijvoorbeeld of tweedehands automobielen -; een handelaar die zijn klanten misschien niet altijd even goed behandelde, maar toch geen doorgewinterde misdadiger. Toch was het Janus, dat zag je duidelijk aan de wat kleine oogjes, de wijduitstaande oren en het litteken op zijn kin. En je merkte het aan nog iets wat je niet kon beschrijven: aan iets glads om hem heen, een sfeer van gladheid, de sfeer, kort en goed, van een zo gladde in- en uitbreker als Janus de Gladde.
‘Hij is het’, zei Jeannetje.
‘Wat is nu de door ons te volgen richtlijn?’, vroeg Jan Twee.
‘Ach, praat toch gewoon!’ zei Jeannetje zenuwachtig.
‘Hij heeft zijn hand in zijn rechterzak’, zei Jan Drie. ‘Hij zal toch niet gaan schieten?’
Maar Janus de Gladde haalde een dure, gouden sigarettenkoker uit zijn rechterzak, koos een sigaret, liet deze door de ober aansteken, en bestelde een dure drank. Deze werd onmiddellijk gebracht; hij nipte eraan, zoog aan zijn sigaret en keek vergenoegd De Vergulde Kroon rond.
‘Hij heeft toch lef’, zei Jan Een, niet zonder bewondering.
‘Jaja, alles goed en wel’, zei Jan Twee, en keek weer streng door zijn brilleglazen. ‘Maar zoals ik al eerder vroeg: wat is nu de door ons te volgen richtlijn?’