| |
| |
| |
Hoe Valentijn tekortschoot op het gebied van de mythologie en er veel gepraat werd bij een koffiemaal
Donderdag beluisterden ze bij Carmen de uitzending van het op de band vastgelegde hoorspel. De jonge chinese landarbeider, wiens vrouw Carmen is, leidt behalve zijn landarbeidersbestaan een druk leven vol revolutionnaire activiteiten, zodat zijn schrale akker verkommert en vrouw en kind hongeren. Maar Carmen troost hem met haar lieflijke stem en zij voeren in simpele maar hartstochtelijke taal gesprekken over de toekomst van China. De landarbeider wordt gevangen genomen. Carmen weet met moeite tot hem door te dringen in de gevangenis en troost hem. Hij ontvlucht uit de gevangenis. Carmen verbergt hem in een hol bij de klaterende rivier en troost hem. Er is inmiddels een grote droogte. Het kind sterft, ondanks de opofferingen van de moeder. Carmen troost de ontroostbare echtgenoot die nu niet meer in zijn hol woont; de soldaten zijn hem elders gaan zoeken. Het revolutionnaire leger rukt op. De landarbeider voegt zich bij het leger; Carmen vergezelt hem en staat hem bij. De overwinning. De landarbeider krijgt een behoorlijk stuk land in plaats van het schriele akkertje en neemt een belangrijke positie in in de dorpsgemeenschap. Maar lang- | |
| |
zaam overweldigt hem een gevoel van teleurstelling, verbittering. Het regiem strookt niet met zijn idealen. Heeft hij daarvoor geleden en gestreden? Carmen troost hem. Ze verwacht opnieuw een kind. ‘Zolang de aarde bestaat’, zegt zij, ‘is de toekomst aan ons, die de aarde bewerken.’ ‘O jij’, zegt de landarbeider, ‘jij, mijn vrouw van aarde.’ Muziek. Een open einde.
‘Je was heel goed’, zei Valentijn. ‘Gevoelig.’
‘Vind je?’ zei Carmen verheugd. ‘Ze waren bij de radio ook allemaal enthousiast. Ik heb geprobeerd het niet zo sentimenteel te doen. Was ik niet sentimenteel?’
‘Nee, alleen maar gevoelig, precies goed’, zei Valentijn.
‘Maar ik hoop dat ze je niet altijd van die troostende rollen geven. Wanneer je stem streelt dan is hij op zijn mooist. Eén graad meer dan strelen en het is alsof je gekieteld wordt. En ik kan niet tegen kietelen.’
‘Dat vind ik een rotopmerking’, zei Carmen.
‘Zo rot bedoel ik het niet.’
‘Je hebt er de pest in’, zei Carmen, ‘omdat ze jou nog niet voor een hoorspel hebben aangewezen.’
‘Hoe kom je erbij? Alsof mij dat wat kan schelen. Ze willen me toch alleen maar om boe of bah te zeggen. Maar wanneer ze je altijd troostende rollen zouden geven, dan verpesten ze je stem, jouw stem, dat is mijn stem, jouw stem is ook mijn stem, en ik wil niet dat het een verpleegstersstem wordt, behalve wanneer ik ziek ben en je me lekkere dingen brengt.’
‘Dan was ik toch te sentimenteel?’
‘Nee!’ riep Valentijn. ‘Je was prachtig, gevoelig, precies
| |
| |
goed, maar het gevaar van een langzaam kietelende verpleegstersstem zit erin.’
‘Jij hebt anders voor de microfoon helemaal geen stem’, zei Carmen.
‘Dat is een rotopmerking’, zei Valentijn, ‘niet omdat het op zichzelf een rotopmerking is want het laat me koud maar omdat je het bedoelt als een rotopmerking.’
‘Je bent in het critische stadium gekomen’, zei Carmen.
‘Als een man iets van je gedaan heeft gekregen dan komt hij in het critische stadium.’
Ze had tranen in haar lieflijke stem.
‘Carmen’, zei Valentijn. ‘Je was heel goed en ik zei toch al dat je heel goed was en als ik zeg dat je heel goed bent dan meen ik dat ook, je was heel goed.
Carmen glimlachte dapper.
‘Wat dat het er toe’, zei ze, ‘het is maar een hoorspel. Het is alleen dat het de allereerste keer is. En het was een rothoorspel ook, een slecht hoorspel.’
‘Jij was schitterend maar het hoorspel was slecht, dat ben ik met je eens’, zei Valentijn. ‘Ik geloof nooit dat ze jonge chinese revolutionnaire landarbeiders een groot stuk land geven, want dat is eigendom, dat is landeigenaarschap en hereboer spelen en dat kan nooit in het moderne China, zoveel weet zelfs ik nog.’
‘Ik heb er geen verstand van’, zei Carmen.
‘En bovendien is er hoe dan ook, in China iets groots geschied al worden ze nu natuurlijk ook imperialisten en zo'n hoorspel is rancuneus en lullig maar jij was heel, heel goed.’
‘Heb je zoveel verstand van politiek?’
| |
| |
‘Nee’, zei Valentijn, ‘dit is alles wat ik weet over het Verre Oosten.’
‘Ik ben blij dat je me toch goed vond’, zei Carmen, ‘en als ik zo'n zacht kietelende verpleegstersstem krijg, moet je me werkelijk waarschuwen.’
‘Ik beloof het’, beloofde Valentijn.
Valentijn had in alle oprechtheid gesproken toen hij zei dat geen afgunst op Carmen zijn critische zin had gescherpt. Wat niet wegneemt dat hij het prettig vond enkele weken later bericht van de radio te ontvangen dat hij moest optreden in een luisterspel, getiteld: ‘Oscar en Elseliesje.’ Ondertussen had hij zijn contract gekregen en zijn eerste maand salaris. Carmen had eveneens een rol in ‘Oscar en Elseliesje’, een hoofdrol zelfs: zij was Elseliesje. Op de vooravond van de dag waarop de lezing van het stuk en de eerste repetitie zouden plaatsvinden, zaten ze met hun teksten tegenover elkaar in Carmen's huis, als gewoonlijk in de achterkamer, de kleine Plantentuin.
‘Een merkwaardig stuk’, zei Valentijn.
‘Ik denk dat het symbolisch is’, zei Carmen.
‘Dat denk ik ook’, zei Valentijn.
‘Hoe vind je het dat ik een hoofdrol heb?’
‘Fijn voor je. Maar waarom hebben ze van mij een portier gemaakt? Ik dacht dat ze me hadden aangenomen voor draken en geesten en dat soort dingen.’
‘Je bent portier van een nachtclub moet je niet vergeten. En je zègt een aantal keren boe en bah.’
‘Dat is zo. Maar waarom in vredesnaam heet ik Servelaat?’
| |
| |
‘Symbolisch, denk ik.’
‘Symbolisch voor wat?’
‘Weet ik niet. Vleeswaren, zou je zeggen, maar die komen in het hele stuk niet voor. En bovendien is het met een s, niet met een c. Maar vind je het niet fijn dat ik een hoofdrol heb?’
‘Heerlijk voor je’, zei Valentijn.
‘Het is jammer dat je stem zo verminkt wordt door de microfoon, anders had je Oscar kunnen zijn, mijn geliefde, dat zou helemaal fijn geweest zijn.’
‘Ik ben wel je geliefde thuis. Maar wie is die Carlos?’
‘Een soort zetbaas van die nachtclub.’
‘Maar snap jij wat dat met die nachtclub moet?’
‘Symbolisch. Laten we onze rollen maar vast gaan lezen, dat kan nooit kwaad. Morgen merken we de rest wel.’
De volgende dag reisden ze naar Hilversum. Toen ze door de ingang van de studio liepen, zei Valentijn:
‘Ah! in deze zelfde studio hebben we elkaar voor het eerst ontmoet. Op die leren bank zat jij en op die leren bank zat ik. Laten we hopen dat het allemaal precies zo blijft staan voor het nageslacht. O, wacht even.’
‘Wat ga je doen?’
‘Een vriend van mij’, zei Valentijn.
De portier van de studio was al uit zijn hokje gekomen.
‘Sympathiek dat u weer eens komt’, zei hij tegen Valentijn. ‘Mijn vrouw heeft dikwijls naar u gevraagd. Ze is nu bijna helemaal beter.’
‘Ik zei het u toch, een maand geleden’, antwoordde Valentijn. ‘Ik heb u gezegd: over een maand is ze weer volkomen opgeknapt. De benen, hè?’
| |
| |
‘De benen. Maar ze loopt al bijna weer als een kieviet.’
‘Een mooie vogel’, zei Valentijn, ‘in elk geval een aardige vogel want zó goed heb ik er nooit één van dichtbij bestudeerd. Niet dat ik bedoel dat uw vrouw niet mooi is. Wilt U mijn hartelijke groeten van mens tot mens aan uw vrouw overbrengen, juist zoals de vorige keer?’
‘Met genoegen.’
‘Ik ben nu ook portier’, zei Valentijn.
‘Ik dacht dat u voor ons kwam werken.’
‘Ik ben portier in een vreemd stuk. Symbolisch. Ik ben bij de radio aangenomen om kreten van walging en weerzin te slaken. Maar dat doet een portier toch niet?’
‘In een hoorspel misschien wel.’
‘Maar u niet?’
‘Niet dat ik me kan herinneren. Maar dat kan ook een kwestie van karakter zijn.’
‘Kom nou Valentijn’, zei Carmen, ‘anders komen we te laat.’
Valentijn nam afscheid van de portier en ze liepen de trap op, naar studio 5; Carmen kende de weg.
‘Je moet die portier niet voor de mal houden’, zei ze, ‘het is een heel lieve man.’
‘Ik houd niemand voor de mal’, zei Valentijn verontwaardigd. ‘Tussen de portier en mij bestaat een relatie van verwantschap op het eerste gezicht. Hij begrijpt wat ik bedoel en hij weet dat ik meen wat ik zeg. Een mysterieuze relatie maar daarom niet minder waardevol. En tussen zijn vrouw en mij bestaat een nog mysterieuzer relatie, die van mensen die elkaar nog nooit hebben
| |
| |
gezien en die elkaar ook nooit zullen of mogen zien. Het mysterie maakt dat het leven leeft.’
‘Je praat als een moderne dominee, zo een die voetbalt’, zei Carmen.
‘Dat wist je voordat je met me trouwde’, zei Valentijn.
‘Ik ben niet met je getrouwd.’
‘Dan heb je zelfs geen schijn van excuus. Carmen, ik ben zenuwachtig. Mijn debuut. Mijn debuut in de aethergolven. Golf op golf op golf van aether en ik daar boven op. Hu.’
Ze gingen studio 5 binnen. Daar stonden of zaten een stuk of tien hoorspelacteurs en -actrices, en de regisseur - dezelfde korte dikke regisseur, zag Valentijn - liep bedrijvig van de ene wand van de studio naar de andere.
‘Daar ben je’, zei hij tegen Carmen, met een ruk stilstaand halverwege het vertrek, ‘je bent laat, schaam je, nu al primadonna-neigingen? Maar Freek is er ook nog niet en Mia ook niet. Punctualiteit, ho maar. En je moet punc-tu-eel zijn bij de radio, dat is nu eenmaal niet anders. Dat geldt ook voor U, mijnheer Valentijn. Een slechte eerste beurt. Welkom overigens, welkom.’
‘Het spijt me’, zei Carmen.
‘Bij de radio is alles van minuut tot minuut uitgestippeld, dat moet, vat je, dat moet, de uitzendingen moeten op tijd zijn. Ik ben zelf een slordig mens, een verstrooid mens, maar hier ben ik punctueel. Het is niet anders. Bij de radio ben ik een uitgestippeld mens en datzelfde verwacht ik van jullie ook. Hier verwacht ik van iedereen dat hij een evenzeer uitgestippeld mens is als ik hier. Vat je? Vat je?’
| |
| |
‘Het is mijn schuld,’ zei Valentijn. ‘Ik heb weer staan praten. Maar die portier, ziet U ...
‘Het spijt ons heel erg’, zei Carmen. ‘Het zal niet meer voorkomen.’
‘Dag schat. Dag schat. Dag schat. Dat schat. Dag schat’, zeiden Carmen's bekenden onder de hoorspelacteurs en -actrices tegen haar.
‘Dat schat. Dag schat. Dag schat. Dag schat. Dat schat. Dag mevrouw Hunnekens-Kleystee’, zei Carmen, de laatste begroeting richtend tot een oude actrice met een stok met gouden knop in haar hand en een vijfdubbel snoer parelen, geknoopt ter hoogte van haar brede taille, vallend van haar hals in haar schoot. Ze was zo mooi als vroeger keizerinnen hadden behoren te zijn.
‘Dag liefje’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee.
‘En dit is Valentijn’, zei de dikke regisseur. ‘Hij speelt vandaag voor het eerst mee.’
Valentijn stelde zich voor en ook Carmen stelde zich voor aan die mensen die ze nog niet kende.
‘Dag lieve mooie jongen’, zei mevrouw Hunnekens- Kleystee tot Valentijn. ‘Is dat je minnaar?’ riep ze naar Carmen. ‘Hij heeft een schat van een stem, een dragende sonore stem.’
‘U heeft gelijk, mevrouw’, zei de dikke regisseur, ‘ik bedoel wat de stem betreft, maar voor de microfoon is het een geluid dat zó uit iemands graf komt. Het is tragisch. Maar daarom hebben we hem ook voor speciale rollen en daar is hij fantastisch geschikt voor. Ieder nadeel heeft zijn voordeel. Gelukkig maar. Maar waar blijven ze, Freek en Mia?’
| |
| |
‘Waarom ga je niet op de bühne, jongen?’ zei mevrouw Hunnekens-Kleystee tegen Valentijn. ‘Levend toneel en gesubsidieerd door het rijk, of de gemeente, weetikveel, dat had je niet in mijn tijd. Waarom ga je niet op de bühne, met zo'n figuur en met zo'n stem? Ik heb nu de leeftijd voor zo'n dooie microfoon maar een jonge kerel als jij? Weet je hoe Jacques Reule destijds de eerste jeune premier van Nederland is geworden? Dat was een jongen met courage, Jacques Reule. Hij ..., maar wat zegt die naam jou? Ik was nog een meisje, wat praat ik. Maar met zo'n figuur en met zo'n stem, jongen ...’
Op dat moment kwamen Freek en Mia binnen. De dikke regisseur hield zijn kleine voordracht over de uitgestippelde mens in zendtijd-verband en Freek en Mia verweerden zich met te verklaren dat hun autootje niet had willen starten.
‘Jullie met dat oude kreng’, zei de regisseur, ‘koop dan een ander op afbetaling of ga met de bus, zoals een normaal mens.’
‘Jij hebt toch ook een auto’, zei Freek, ‘en mogen wij misschien een oud autootje hebben? Wij houden van oude autootjes. Mag een mens geen hobby meer hebben?’ ‘Niet ten koste van mij’, zei de regisseur. ‘Het komt niet meer voor, begrijp je, anders blijf je maar buiten staan met je T-ford.’
‘Het is een A-Ford’, zei Mia, ‘en hij rijdt nog prima.’
Maar de regisseur negeerde haar opmerking en zei:
‘Laten we allemaal gaan zitten. We hebben vanmorgen de studio voor de lezing van dit spel, omdat ik zo gauw mogelijk met de microfoonrepetitie wil beginnen: in dit
| |
| |
spel hangt alles van de microfoon af, want het is helemaal radio. Stem en sfeer. Zoals U allemaal zult hebben begrepen, is dit spel een moderne bewerking van de oude legende van Orpheus en Eurydice. Oscar is Orpheus en Eurydice is Elseliesje. Orpheus en Eurydice, Oscar en Elseliesje. De nachtclub waar Elseliesje onder de naam Anita Ambrose als zangeres optreedt is natuurlijk de onderwereld. Charon, de veerman die de doden over de dodenrivier de Styx zet is hier Carlos, de man die de nachtclub exploiteert. De werkelijke eigenaar van de nachtclub, meneer Hajo, is vanzelfsprekend Hades, de god van de onderwereld. De portier, Servelaat genaamd, is Cerberus, de hellehond.’
‘Ha’, zei Valentijn, ‘nu begrijp ik het.’
‘Begreep je het dan niet?’ vroeg de regisseur.
‘Het spijt me, nee,’ zei Valentijn.
‘Geen gymnasiast, hè?’
‘HBS.’
‘Ik ben ook geen gymnasiast, maar een zekere kennis van de klassieken kan geen kwaad. Er bestaat een goede en goedkope pocketuitgave: “De Grieken, Hun Goden, Hun Godinnen”.’
‘Maar beste jongen’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee tegen de regisseur, ‘werd Orpheus inderdaad door Charon over de Styx gezet? Ik dacht dat het Acheron was.’
‘Styx of Acheron’, zei de regisseur, ‘wat is het verschil? Het is één pot nat. Het zijn allemaal dodenrivieren, niet?’ ‘Ik wilde het slechts weten’, zei mevrouw Hunnekens- Kleystee. ‘Het is mogelijk dat Orpheus door Charon over de Styx en toen nog eens over de Acheron werd gezet.
| |
| |
Maar waarom, vraag ik mij af, is die veerman Charon in dit stuk een exploitant van een nachtclub?’
‘Die nachtclub is symbolisch voor de onderwereld.’
‘Symbolisch’, knikte Valentijn naar Carmen. Carmen knikte terug.
‘Dat begrijp ik heel goed, maar een veerman is een veerman en een exploitant van een nachtclub is een exploitant van een nachtclub,’ zei mevrouw Hunnekens-Kleystee.
‘Toe nou, mevrouw Hunnekens-Kleystee’, zei de regisseur, ‘laten we het niet zo uiteen gaan rafelen. Het is een moderne bewerking en de schrijver heeft zich enige vrijheden veroorloofd.’
‘Ik wilde het slechts weten. Gaat U verder.’
‘Het is misschien geen hoogartistiek meesterwerk’, zei de regisseur nog, ‘maar het heeft sfeer en het is op en top radio. Om verder te gaan dan: U weet allen dat Orpheus in de onderwereld afdaalde om Eurydice aan het dodenrijk te ontrukken. En dat ze met hem mee mocht op voorwaarde dat hij niet achterom zou kijken wanneer ze hem volgde. En dat hij stom genoeg was om toch om te kijken en dat het daarom niet doorging. Dit is de plot in a nutshell, ook van deze moderne versie. Elseliesje loopt van huis weg omdat haar moeder voor de tweede keer wil trouwen, met een man die zij verafschuwt. Wat? Nee, die man wordt door Elseliesje verafschuwd, niet door haar moeder natuurlijk. Ze verliest haar geheugen en komt terecht in een nachtclub, als zangeres. Wat? Nee, niet de moeder, dat kind natuurlijk, haha, wat een lol, serieus nou, mensen. Ze is dus als het ware dood, dood wat betreft haar vroegere omgeving. Maar haar
| |
| |
verloofde, Oscar, blijft haar zoeken. Hij is jazzfluitist, ze hebben tegenwoordig fluitspelers in jazzorkesten en ik moet zeggen dat dat heel aardig klinkt. Oscar ontdekt dat Elseliesje in de “Nyktibromon” werkt, zo heet die nachtclub, want dat betekent: datgene wat gedruis maakt in de nacht, maar hij wordt eruit gesmeten door de Cerberus van de nachtclub, door Servelaat, de portier. Hij speelt het echter langs een omweg klaar een engagement bij het jazzcombo in de nachtclub te krijgen; Elseliesje herkent Oscar en haar geheugen keert terug. Maar ze wil de nachtclub niet verlaten omdat Carlos, de exploitant, haar verdovende middelen bezorgt want daar is ze aan verslaafd geraakt. Ze is boven de een en twintig dus niemand kan haar dwingen. Oscar wil niet naar de politie want hij gaat het alleen uitvechten, met Servelaat en Carlos, en op een gegeven moment zegt meneer Hajo, de eigenaar van de nachtclub: “Goed, laten we sportief zijn, als jij, Oscar, haar hier vandaan kunt krijgen zonder dat zij één keer omkijkt naar Carlos, dan heb jij gewonnen.” Nú is Carlos het symbool van de dood geworden, dat begrijpt U, vanwege die verdovende middelen. Elseliesje volgt Oscar maar kijkt om - zij kijkt om: een kleine vrijheid van de schrijver - naar Carlos. Maar op dat moment begint Oscar iets op zijn fluit te spelen zodat ze hem toch weer volgt en ze samen de straat op lopen. Daar ontsnappen ze op het nippertje aan de politie die een inval doet. In de nachtclub worden verdovende middelen gevonden en iedereen gaat achter de tralies. Maar Elseliesje raakt van de verdovende middelen af, ze trouwen en gaan op tournee met het jazzcombo naar de
| |
| |
Verenigde Staten. Néé, mevrouw Hunnekens-Kleystee, zo te horen is het geen geweldig verhaal, maar het is stem en sfeer, met een hypermodern combootje met een fluitist, allemaal jonge jongens, en met Willy Heringa, de jazzzangeres, ze komen vanmiddag, en U zult wel merken hoe 'n op en top stuk radio het wordt. Zo, U wist het allemaal al maar nu weten we precies waar we aan toe zijn - vragen? opmerkingen?’
‘Ik dacht dat Orpheus niet mocht omkijken, maar nu is het dat idiote wicht, die Elseliesje, die dat niet mag. Is dat wel verantwoord?’ vroeg Freek.
‘Ik heb al gezegd dat de schrijver zich enige vrijheid heeft veroorloofd’, zei de regisseur.
‘En ik vind het geen manier’, zei Mia, ‘die Carlos had het gewonnen want ze had omgekeken, maar ze gaat er toch met die Oscar vandoor.’
‘Overigens vind ik die meneer Oscar meer op Pan of op de Rattenvanger van Hameln lijken’, zei mevrouw Hunnekens- Kleystee. ‘Orpheus bespeelde de lier, als ik me goed herinner.’
‘Kom mensen, kom mensen’, zei de regisseur, ‘laten we nu niet gaan zeuren en spijkers op laag water zoeken en zout op slakken leggen. Er kan iets moois van gemaakt worden, geloof me, ik zit al van kindsbeen af in het vak.’
‘Dus ik ben een hellehond?’ vroeg Valentijn.
‘Dé hellehond. Cerberus. Maar hier gesymboliseerd door Servelaat, de portier. Duidelijk?’
‘Waarom Servelaat?’
‘Dat zal een associatie zijn’, zei de regisseur.
| |
| |
‘We moesten er maar een musical van maken’, zei Jantien van Hasselt, een hoorspelactrice van een jaar of vijf en dertig die zich tevens een zekere naam had verworven door het houden van voordrachtsavonden in het luchtiger genre door het gehele land.
‘We máken d'r ook een halve musical van’, zei de regisseur, ‘dat is precies mijn bedoeling, niets zwaars, niets serieus. Ik zou willen, hoe moet ik het zeggen, dat we bijna onmerkbaar tegen onze eigen stem aan spotten, vat je?’
‘Hoe vond U dat luisterspel: “Azië steekt de kop op”?’ vroeg Valentijn aan de regisseur.
‘Ik heb het niet geregisseerd.’
‘Ja, maar hoe vond U het?’
‘Ik heb het niet gehoord, heb er niet naar geluisterd. Je wilt 's avonds ook eens wat anders, vat je. Een klassiek plaatje bijvoorbeeld. Of eens helemaal niets. Het ruisen van de bomen en een vogel die in de tuin fluit. Maar genoeg gepraat, mensen. Zullen we beginnen?’
Ze begonnen. Ieder las zijn tekst en de regisseur gaf zijn aanwijzingen met de korte gebaren en de snelle stem van een man die dik is maar niet lang stil kan blijven zitten. Carmen las zachtjes en betoverend - ‘Wat een onschuld, de perfecte ingenue, ze zou ook op de bühne moeten, jongen, dertig jaar lang hebben we niet zo'n onschuld op de planken gezien’, fluisterde mevrouw Hunnekens-Kleystee tegen Valentijn -; Valentijn probeerde zo rauw en ruw mogelijk zijn tekst te zeggen maar de regisseur bracht hem tot bedaren. ‘Wacht maar tot je voor de microfoon staat, lijkt naar niks zo, je stem is veel
| |
| |
te mooi zo, Lawrence Olivier in Hendrik de Vierde’, en Mia kreeg de slappe lach toen ze als habitué van de nachtclub moest verklaren: “Er zijn ook bloemen die 's nachts bloeien”, want Freek trok weer gezichten, zei ze, en daar kon ze nooit tegen.
Een vrolijke familie, dacht Valentijn, vrolijke familie geschaard rond familietafel - en hij voelde zich onder ons. Na de lezing gingen de regisseur en degenen die in Hilversum en omgeving woonden voor een uurtje naar huis om te lunchen - om twee uur zou er weer worden begonnen -; de rest daalde af naar de cantine. Freek en Mia daalden mee hoewel ze in Blaricum woonden maar ze vertrouwden hun autootje niet. Koffie of bier, uitsmijters of slaatjes werden besteld en iedereen praatte, praatte.
‘Het is een goeie vent’, zei Mia tegen Valentijn op de regisseur doelend, ‘en hij heeft hart voor zijn werk, echt waar, radio is alles voor 'm, daarom heeft ie ook zo'n hekel aan tv, maar hij heeft een rotwijf, verbeeldt zich dat ze Charlotte Köhler is, als ze weer wat geld heeft, huurt ze de Kleine Zaal van het Concertgebouw en draagt het Hooglied voor, ontzettend, d'r komt nooit een kip, en dan is ze een maand weer niet te harden, niet dat wij wat van haar merken, maar hij is dan ook een maand niet te harden.’
‘Ze is veel te mager voor het Hooglied’, zei Henk Lieverlee, een onbenullig en zeer jeugdig uitziend hoorspelacteur die toch al tien jaar meeliep bij de Vaste Kern.
‘Een drol van een stuk dat we nu weer moeten spelen’,
| |
| |
zei Mevrouw Hunnekens-Kleystee, het woord drol zo beschaafd uitsprekend dat niemand op de gedachte kon komen dat het iets met faecaliën te maken had. ‘Inderdaad, het is een goede vent maar hij háát het theater. Dat doen ze allemaal. Ik heb hem nog als jongen van een jaar of vijf en twintig zien spelen, in ‘Spoken’. Zijn hoofd speelde uitstekend, stem, mimiek, uitstekend, maar het lichaam dat onder dat hoofd zat ..., niets deed het, helemaal niets, het lichaam sjokte volkomen zonder expressie met dat hoofd mee. Hij had het niet, die jongen, leer eerst hoe je lopen en staan moet, dat heb ik altijd de jonge mensen voorgehouden. Daarom is hij bij de radio gegaan, begrijpelijk, en hij is goed voor zijn werk, ik kan niet anders zeggen, maar wat is het feitelijk voor werk? Radio, radio, het is niets dan tweedehands toneel.’
‘Daar doet U dan toch vrolijk aan mee’, zei Elisabeth Moorman, een dikke gezellige vrouw met zinnelijke lippen en een neus die zo dun en haaks was dat ze zich daardoor wellicht tot enige agressiviteit verplicht voelde. ‘Een oude vrouw die van roem alleen niet kan leven, tenminste niet zoals ik het gewend was, het laag getij van het leven, lief kind’, sprak mevrouw Hunnekens- Kleystee, met ingehouden dramatiek en een grandioos wegwerpend gebaar dat haar parels deed trillen. Het was één moment stil: geluidloos applaus.
‘In Limburg worden ze al moe van de tv’, zei Jantien van Hasselt, ‘want daar kunnen ze Duitsland krijgen en België en Nederland en het nieuwtje is er nu wel af. Ik merk het omdat ik voor mijn voordrachtsavonden plotse- | |
| |
ling een heleboel aanvragen uit Limburg krijg.’
‘Wat draag je nu voor?’ vroeg Henk Lieverlee, ‘toch niet het Hooglied?’
‘Mijn genre niet en dat weet je ook wel’, zei Jantien van Hasselt.
‘Je hebt toch een goed figuur.’
‘Meneer Lieverlee’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee, ‘iemand die zijn eigen grappen herhaalt, zelfs met variaties, is te vergelijken met een toneelschrijver die voor zijn eigen stuk applaudisseert.’
Henk Lieverlee boog hoffelijk het bovenlichaam en glimlachte met een bijzonder wit gebit.
‘Ik draag nu Belcampo voor’, zei Jantien van Hasselt, ‘maar niet in Twente, want daar heb ik niet overal zo'n groot succes met hem, hij komt daar vandaan, zie je, in Twente draag ik een bewerking van de Pickwickpapers van Dickens voor, een vrije bewerking met niet zóveel drinken er in, ze vreten het.’
‘Maar toch geen eten én drinken voor ze’, waagde Henk Lieverlee met een blik op mevrouw Hunnekens-Kleystee.
‘De Veluwe kent prachtige spookverhalen’, sprak Justus Ducoin, een oude acteur die meestal niets zei.
‘De Veluwe ligt toch niet in Overijsel’, zei Mia.
‘O, nee? Nee, waarachtig’, zei Justus Ducoin, ‘men herinnert zich zo weinig het eigen land. Men reist altijd in bussen wanneer men op tournee is. Vanzelfsprekend, de Veluwe ligt niet in Overijsel.’
Hij zweeg half spijtig, half als besloten nooit meer zijn mond open te doen.
‘Hoe vonden jullie Mariëtte en Tim in dat stuk van Iones- | |
| |
co?’ vroeg Elisabeth Moorman. ‘Hebben jullie 't gezien?’
‘Dat gekke stuk met die doosjes lucifers? Ik begreep er niets van’, zei Mia.
‘Ik heb het niet gezien. Welke omroep deed dat?’ vroeg Henk Lieverlee.
‘Het was niet op de televisie, het was in de Stadsschouwburg, je weet wel, dat grote gebouw in het centrum van Amsterdam, waar wel eens toneelvoorstellingen worden gegeven’, zei Jantien van Hasselt. ‘Als je tenminste weet wat dat is.’
‘Wanneer stap jij nou over naar tv?’ vroeg Mia aan Henk Lieverlee. ‘Wanneer maken ze jou nou regisseur?’
‘Hij kan er niet eens een rolletje krijgen’, zei Jantien. ‘Ze zeggen dat de camera van schrik achteruit rijdt als hij in het beeld komt.’
‘Zelfs een televisieregisseur behoort een zeker gevoel voor theater en een zekere toneelervaring te bezitten’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee.
Henk Lieverlee boog licht het bovenlichaam en glimlachte met zijn bijzonder wit gebit.
‘U moet het filmische element toch niet verwaarlozen’, zei hij.
‘Ik vond het niet zo'n raar stuk’, zei Freek. ‘Die doosjes lucifers en die scene waarin ze al die lucifers uit die doosjes aan het tellen zijn, dat drukt de absurditeit van het bestaan uit, dat is duidelijk genoeg. En er zit natuurlijk ook de symboliek van het spelen met vuur in, je branden aan het leven en niemand begrijpt waarom of waartoe. Nee, ik vond het niet zo'n raar stuk. Wel moeilijk om te spelen, zo'n twee en een half uur alleen met je tweeën
| |
| |
op het toneel.’
‘Geen figuranten en geen decors, goedkoop’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee.
‘Goedkoop?’ vroeg Freek.
‘Ik bedoel het letterlijk’, zei mevrouw Hunnekens- Kleystee.
‘O, natuurlijk’, zei Freek.
‘Nou, ik vond het een gek stuk en het is gevallen’, zei Mia.
‘Dat betekent niets’, zei Freek.
‘Maar ik vond Pim reuzegoed en Mariëtte ook wel, alleen zette ze weer haar toontje op, dat eeuwige aan het eind van iedere regel de hoogte in: “Je meent het toch niehiet.” Precies een kanarie.’
‘Dat heeft ze nu eenmaal’, zei Freek. ‘Wat vond U er van, mevrouw Hunnekens-Kleystee? U heeft het gezien, meen ik?’
‘Ik mis nooit een voorstelling van betekenis’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee. ‘Niet dat ik dit nu zo belangrijk vond, maar als oud mens wil je op de hoogte blijven. Het stuk zei me niets, totaal niets, maar dat zal wel aan mijn leeftijd liggen: wij maakten ons vroeger niet zo druk over het onbegrijpelijke van het leven, wij hadden plezier - als wij konden. Maar de voorstelling: prachtig, prachtig. Tim een beetje stijfjes, maar dat staat hem wel, zo engelse lord-achtig, waarom spelen ze toch nooit meer Oscar Wilde?, en Mariëtte, nog steeds een charmante vrouw, zeer charmant. Op het toneel dan. Spelen kan ze niet, maar dat hoeft ook niet: je kijkt naar haar en je vergeet alles, zelfs in een stuk als dit. Maar
| |
| |
van het stuk zelf heb ik feitelijk veel gemist, want ik moest steeds denken aan die grote scène uit Lady Windermere's Waaier en ik stelde me voor dat ze die scène stonden te spelen in plaats van dat gedoe met die lucifers, maar zo'n stuk als dit behoef je ook niet helemaal te volgen. Ik heb er werkelijk van genoten.’
‘Dat ligt dan ondanks Uzelf aan het stuk’, zei Freek, ‘want je kunt van Ionesco zeggen wat je wilt maar het is toneel.’
‘Maar zo dunnetjes’, zei Jantien van Hasselt, ‘zo schriel. Neem nou eens Shakespeare of Molière of zelfs Pieter Langendijk of als je toch modern wilt zijn Garcia Lorca.’
‘Dat is anders’, gaf Freek toe, ‘maar dit moet er ook zijn.’
Carmen en Valentijn aten, zwegen en luisterden. De cantine was vol. Uit een hoek vol klassieke musici klonk zo nu en dan een muziekterm; een zelfs Valentijn van gezicht bekende tv-komiek kwam binnen, een reus van een man stond op en omarmde de tv-komiek in een joviale beer-achtige omhelzing met veel schouderkloppen; aan een lange tafel bij het raam zat hetzelfde dameskoor dat Valentijn al bij zijn eerste bezoek had gezien; het murmelde als een beek. Aan een tafeltje vlakbij spraken twee rustige mannen over hun kinderen:
‘Die jongen tekent en schildert alsof zijn leven er van afhangt’, zei de een, ‘abstract maar zeer talentvol, zo leren ze 't op school tegenwoordig.’
‘Gun ze hun vrijheid’, zei de tweede man. ‘Mijn dochter zegt ...’
‘Jullie zwijgen en zwijgen’, zei mevrouw Hunnekens- | |
| |
Kleystee tegen Carmen en Valentijn. Ze stak haar tong uit, een vlugge zorgeloze rose slang, en vroeg:
‘Tong verloren?’
‘Wij eten en luisteren’, zei Carmen.
‘En wij kijken’, zei Valentijn.
‘De simpele dingen der jonge dieren’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee. ‘Over een paar jaar zul je de striemende zweep van de eerzucht over je rug voelen en dan: voort, voort, voort, altijd bij de eersten moeten blijven, nooit terugvallen, net zo lang tot je zo oud wordt als ik en dan is het weer bijna hetzelfde als eerst: luisteren, kijken en praten, eten is er niet bij want ik krijg op mijn leeftijd nauwelijks een hap meer naar binnen.’
‘Luisteren wel?’ vroeg Mia.
‘Ik kan zeer wel tegelijkertijd praten en luisteren’, zei mevrouw Hunnekens-Kleystee. En tegen Carmen: ‘Maar ik zeg je kind, ga door zo, je was heel zuiver en teder en zonder aanstellerij, jij voelt de dingen en je zegt ze zoals je ze voelt, maar je moet natuurlijk weg van de radio en naar 'ttoneel en daar moet je op leren lopen en staan als je dat niet al kunt, want sommigen hebben het van nature. En jij ook, jongen, het is een schandaal dat ze je hier zulke onzin laten doen, met die stem kun je ze laten beven van stalles tot schellinkje, zelfs nu nog, in deze kille tijd, zelfs nu nog. Op naar 'ttoneel en trek je niets aan van televisie en nieuwe media en weetikalwat.’
‘Maar het heeft een opvoedkundig element’, zei Jantien van Hasselt. ‘Ik doe volgende week een uur lang mijn versie van de Piek wiek Papers voor de tv en zo breng je de grote schrijvers in alle huiskamers en dat is voor mij
| |
| |
een reden om het te doen want al mis je het directe contact, je voelt toch: twee millioen mensen kijken naar me en ik heb ze iets te brengen.’
‘Een beetje minder dan twee millioen kan ook wel’, zei Freek.
‘Je begrijpt wat ik wil zeggen’, zei Jantien van Hasselt, ‘en als privépersoon houd ik totaal niet van tv, dat staat er eens en vooral buiten.’
‘Ik vind het een medium’, zei Henk Lieverlee op een toon alsof hij het nieuws van een derde wereldoorlog bracht, ‘met ongekende mogelijkheden.’
‘Daar heb je de anderen, het is waarachtig al bij tweeën’, zei Mia.
De andere hoorspelacteurs en -actrices kwamen de cantine binnen; er werd nog snel wat gepraat; de regisseur liet zijn ronde gezicht zien door de glazen deuren; men rekende af en ging de trap op naar studio 5.
|
|