Even later kwam de echte meneer van de televisie en de proeven begonnen. Meester was het laatst aan de beurt en de meneer van de televisie keek hem aan en sprak aarzelend:
‘Ah ... Ja ... Meester Pompelmoes. U bent al eens eerder voor de televisie geweest. In een kwizz of zoiets, niet.’
‘Ik had zitting in een televisie-forum’, antwoordde Meester waardig, ‘en ik moet zeggen dat al mijn vrienden en kennissen vonden dat ik het bijzonder goed dééd op de beeldbuis.’
‘Hum’, zei de televisiemeneer. ‘Ja, maar dit soort werk ... Over het algemeen geven wij daarbij aan jongere krachten de voorkeur, omdat het publiek ...’
‘Het publiek’, sprak Meester, ‘wil ook wel eens een omroeper zien die juist door de waardigheid van zijn jaren en van zijn levenservaring vertrouwen inboezemt.’
‘Ja, hum, nou, vooruit dan maar’, zei de televisie-meneer, ‘een proef kunnen we altijd nemen.’
En Meester werd voor de camera's gezet en moest aankondigingen voorlezen met allemaal vreemde woorden er in - en alle mensen van de televisie, ook de cameramannen en de andere technici, waren enthousiast. Ze hadden nog nooit zulk mooi Nederlands gehoord, zeiden ze, en wanneer Meester bijvoorbeeld de naam van een Japanse popzanger moest uitspreken, dan deed hij dat met zó'n mooi slissende echt Japanse uitspraak dat ze dachten dat hij wel twintig jaar in Japan had gewoond. De televisie-meneer zei na afloop dat Meester nog bericht zou krijgen, maar iedereen wist al zeker dat hij zou worden aangenomen - en zo was het ook. Meester Pompelmoes werd aangenomen als televisie-omroeper, ook - zoals er in de brief stond - omdat men eens wilde zien welke indruk een wat rijper persoon als omroeper op de kijkers zou maken.
Meester was natuurlijk bijzonder trots.