twisten’, zei Meester, ‘maar ik hoop van harte dat je vandaag geen last met de dingen krijgt. Ze horen het niet graag, weet je, dat iemand zegt dat ze maar dooie dingen zijn.’
Joachim haalde zijn schouders op en Meester ging naar school.
‘Wel verdraaid’, zei Joachim tegen zichzelf, ‘daar is me De Fleurige Hond weer de deur uit geglipt, die zit zeker weer bij zijn nieuwe vriendje, die hazewind van de overkant. Kan ik de boel alleen opruimen!’
En zuchtend zette hij de bordjes en schoteltjes en kopjes in elkaar om ze naar de keuken te brengen. Maar terwijl hij voorzichtig door de kamer liep, nam het bovenste kopje opeens een sprongetje, viel op het tapijt en rolde in een hoek. De andere twee kopjes, waar melk voor Joachim en water voor De Fleurige Hond in had gezeten, sprongen het eerste kopje achterna en rolden ieder een andere kant uit. En daarna glipten de bordjes en schoteltjes uit Joachims voorpoten en rolden ook overal heen, behalve één dat in vier stukken brak. ‘Hé, wat vreemd’, zei Joachim, ‘ik laat anders nooit iets vallen.’
Hij begon de kopjes op te rapen, maar het kostte een ontzettende moeite om ze te pakken te krijgen. Ze rolden onder zijn poten vandaan en wanneer hij kopje nummer twee eindelijk klemvast had, glipte het eerste weer op het kleed. Toen hij ze alledrie hàd, bracht hij ze maar gauw naar de keuken en kwam terug voor de bordjes en schoteltjes. Maar ook die lieten zich bijna niet pakken en hij sneed zich bovendien aan één van de scherven van het gebroken bordje, terwijl een vork het op de een of andere manier klaarspeelde om hem in zijn staart te prikken.
‘Ik begrijp er niets van’, mompelde Joachim toen de vuile boel eindelijk op het aanrecht stond. ‘Het lijkt wel of alles