vredesnaam tot zoiets? En dan vooral jíj, dat keurige jongetje!’
Egbert slikte een paar keer, maar daarna begon hij moedig: ‘Maar dat is 't 'm nu juist, Meester. Ik bèn helemaal niet keurig!’
‘O nee?’ vroeg Meester. ‘Dat heb je dan goed verborgen gehouden, zeg. Behalve daarnet natuurlijk. Dus je bent helemaal niet keurig?’
‘Nee, Meester’, zei Egbert. ‘Ik doe alleen keurig maar ik ben het niet.’
‘H'm’, zei Meester. ‘Ja, dat komt wel eens meer voor - vooral ook bij de grote mensen, helaas. Maar jij bent nog een jongetje en zó moeilijk maak ik 't de kinderen van mijn klas nu ook weer niet. Je mag van mij bèst eens wat uithalen. Als je niet zo keurig bènt, waarom doe je dan net alsof?’
Egbert begon te huilen.
‘'t Komt allemaal door mijn tante’, snikte hij. ‘O, ze doet alles voor me, hoor, maar ze is zelf altijd zo keurig en netjes en nou wil ze dat ik ook zo ben. En ze meent het echt goed, dus ...’
Nu herinnerde Meester zich dat Egbert tijdelijk door een tante werd opgevoed omdat zijn vader en moeder in het buitenland waren - ze werkten ergens in India voor de Verenigde Naties. ‘Aha’, zei Meester Pompelmoes. ‘Dus je hebt zo'n keurige tante. Aha. Nu begin ik er iets van te begrijpen. Ja, zo iemand kan heel lief zijn, maar ... Als ik aan m'n eigen zuster Emma denk ... Dit laatste was niet voor jouw oren bestemd, Egbert, ik praatte in mijzelf. En nu heb je al dit hele jaar je best gedaan om bijzonder keurig te zijn ... en plotseling, plotseling ... ging 't niet meer, hè?’
Egbert knikte dankbaar.
‘'t Was net of er iets in me ontplofte, Meester’, zei hij. ‘Als U