voor me, deze reis! Ik begin spoken te zien! Een auto zonder een vent d'r in!’
En de Doremi reed vrolijk verder, allemaal stoppende auto's achterlatend en het was nog een wonder dat er geen ongeluk gebeurde.
‘Toch eens kijken of ik nog wel zo hard kan als vroeger’, zei de Doremi tegen zichzelf. ‘Ik heb daar zó lang in dat schuurtje gestaan!’
De auto schoot vooruit en de wijzer van de kilometerteller trilde hoe langer hoe meer naar rechts.
‘Jahoor, ik ben nog goed in vorm’, zei de Doremi.
Maar toen kwam er van de andere kant een politieauto aanrijden.
‘Kijk die wagen daar 's!’ zei de ene agent tegen de andere. ‘Die gaat veel te hard!’
‘'t Lijkt ook wel of d'r niemand inzit’, zei de andere agent.
Maar de Doremi was zo snel voorbij gesuisd, dat de agenten nauwelijks tijd hadden gehad om goed te kijken.
‘Onzin’, zei dan ook de eerste agent, ‘de bestuurder zal wat hebben laten vallen en was net bezig om 't op te rapen!’
‘Da's dan dubbel gevaarlijk’, zei de tweede agent. ‘Keren maar! We gaan 'm achterna!’
De politieauto keerde en met loeiende sirene suisde hij nu achter de Doremi aan. De Doremi merkte dat op een gegeven moment natuurlijk en hij mompelde:
‘Huh, dachten ze misschien dat ik ze niet kon kwijtraken?’
En hij vloog een landweggetje in en dwars door een weiland heen en langs een paar andere landweggetjes en ook door een paar bosjes kreupelhout - en toen reed hij op een verlaten bosweg, waar niemand, zo dacht hij, hem zou kunnen vinden. Hij reed nu ook wat langzamer en hij zong met zachte stem: ‘Waar in 't bronsgroen eikehout, 't nachtegaaltje zingt’.