nieuwe fiets gekocht, maar ik ben er nu al doorgezakt. Kunt U hem voor mij maken?’
‘Natuurlijk kan ik dat’, zei de fietsenmaker. ‘Maar dan moet ik hem wel extra sterk maken. Want U heeft nu eenmaal een extra sterke fiets nodig.’
‘Zo, vind U dat?’ vroeg de deftige en dikke heer. ‘Ja, ik ben wel wat aan de dikke kant, hè?’
‘Een tikje wel’, zei de fietsenmaker. ‘U bent haast net zo dik als onze koning. En U lijkt ook wel een beetje op hem.’
‘Ssssst!’ zei de deftige en dikke heer. ‘Niet verder over praten. Ik bèn de koning.’
‘U bent de koning?’ riep de fietsenmaker uit. ‘Neemt U mij dan niet kwalijk. Maar - als ik niet onbescheiden ben - wat doet een koning op een fiets? Een koning rijdt toch altijd in een dure auto? Of zelfs nog wel eens een keertje in een koets?’
‘Dat is het hem nu juist’, zei de koning. ‘Het komt door al dat zitten dat ik zo dik ben geworden. Ik zit altijd maar op de troon - en als ik eens naar buiten ga, dan zit ik in een dure auto of zelfs wel een keertje in een koets. Daar word je dik van, hoor! Lichaamsbeweging heb ik nooit. En omdat ik niet van wandelen hou, en toch lichaamsbeweging nodig heb, heb ik maar een fiets gekocht. Daar zit je ook wel op, maar dan span je je tenminste in. Vooral met een behoorlijke tegenwind. Zodat je toch wat magerder wordt. Maar nu ben ik de eerste dag al door die fiets gezakt.’
‘Sire’, zei de fietsenmaker, ‘ik zal die fiets voor U maken. En ik zal Uw koninklijke fiets zo sterk maken als maar enigszins mogelijk is. Komt U morgen maar terug. Of wilt U iemand anders sturen?’
‘O nee’, zei de koning. ‘Ik kom zelf wel. Ze denken nu in het