heb ik altijd een veel te poezelige poezennaam gevonden.’
Nu was er op die boerderij ook een waakhond. Prins, heette die waakhond en hij deed ook altijd net of hij een echte Prins was. Wanneer Opa's morgens wat op het erf rondwandelde, zei Prins: ‘Zozo, daar komt Opa ook aanstrompelen. En hoe gaat het vandaag met Opa?’
‘Met mij gaat het heel goed’, zei Opa dan, ‘en ik strompel helemaal niet. Ik loop nog zonder stok en ik kijk ook nog zonder bril en je mag wel eens een beetje meer eerbied hebben voor dieren die veel ouder en wijzer zijn dan jij.’
‘Moet je die oude Opa horen’, lachte Prins dan. ‘Wanneer ik me er niet veel te goed voor voelde, dan zou ik je met één hap kunnen fijnmalen tussen mijn mooie verschrikkelijk grote tanden!’
‘Dat zou ik maar uit mijn hoofd laten’, bromde Opa, ‘want mijn nagels zijn ook nog scherp en ik heb in mijn leven wel méér opschepperige waakhondjes een lesje gegeven.’
‘Hahaha, hohoho’, lachte Prins. ‘t Is maar goed dat ik medelijden met je heb.’
Maar Opa haalde zijn schouders op en zette zijn ochtendwandelingetje voort.
Op een nacht kon Opa niet slapen. Hij lag op het warmste plaatsje achter het fornuis in de grote keuken, maar hij bleef maar klaarwakker. ‘Ik begrijp niet wat me mankeert’, zei Opa tegen zichzelf. ‘Ik heb toch nooit last van slapeloosheid. Nouja, dan ga ik maar een luchtje scheppen.’ En hij klom op een stoel en sprong van de stoel naar het keukenraam en van het open keukenraam naar buiten. ‘Au’, zei Opa, ‘bijna mijn voorpoot verstuikt. Ik ben toch niet meer zo lenig als ik dacht. Maar wat is het een donkere nacht. Echt een nacht voor dieven.’
Daar had Opa gelijk in: het was echt een nacht voor dieven. Want