woordde het boompje Jantje. ‘Hoe moet ik nou nog méér groeien?’
‘Ga eens op je tenen staan’, zei boom Piet. En boom Klaas vervolgde: ‘En rek je dan eens flink uit, twee dagen en twee nachten lang.’
Jantje ging op zijn tenen staan en rekte zich uit zo lang als hij maar kon, recht de lucht in. Dat hield hij twee dagen en twee nachten vol. Toen ging hij weer gewóón staan en vroeg gretig:
‘En? Ben ik nu langer geworden?’
‘Ja, hoor’, zei boom Klaas. ‘Je bent zeker een halve meter langer geworden.’
‘Nou, een halve meter, dat is wat overdreven’, zei boom Piet. ‘Zeg vijf en dertig centimeter, dan ben je er dichter bij.’
‘Maar wat heb ik aan vijf en dertig centimeter of zelfs een halve meter!’ riep het boompje Jantje uit. ‘Heb ik me daarvoor zo uitgesloofd? Ik wil niet een béétje langer worden, ik wil ècht lang worden, mooi groot en lang en hoog, net als jullie.’
‘Haha, dat kan niet’, lachten de bomen Piet en Klaas. ‘We willen je graag helpen, maar zo groot en lang en hoog als wij zijn, dat kan nu eenmaal niet. Daar moet je een beter soort boom voor zijn.’
‘En ik zeg dat het wèl kan’, antwoordde Jantje koppig. ‘Ik zeg dat ik zo lang kan worden dat ik met mijn kruin vlak bij de zon kom. Het is mijn grootste verlangen om heel dicht bij de zon te zijn en dat zal ik bereiken ook!’
Maar toen werden die twee hoge bomen Piet en Klaas ontzettend kwaad.
‘Wat verbeeld jij je wel, onderkruipsel’, riepen ze uit. ‘Daar doen wij ons best om hem te helpen en wat is onze dank? Dat hij durft te zeggen dat hij zó lang kan worden dat hij met zijn kruin vlak