katten en katers slapen hier achter. Kan ik iets voor U doen?’
‘Dat hoop ik maar’, zuchtte de kukelkater. En hij vertelde hoe hij het huis was uitgezet en hoe de zwerfkatten en -katers ook niet met hem wilden omgaan en dat een kukelkater toch geen echte kater was en dat hij gehoord had dat Opa Willemsen toveren kon.
‘U wilt natuurlijk dat ik dat kukelen wegtover’, zei Opa Willemsen. ‘Maar het is al zolang geleden dat ik een beetje toverde, ik weet niet of ik het nog kan. Misschien vergis ik me wel met de toverformules.’
‘Dat kan me niet schelen, als er maar iets gebeurt. Zo is het ook geen leven.’
‘Goed, ik zal het proberen’, zei Opa Willemsen. Hij mompelde een paar toverformules - en wat gebeurde er toen? Niet wat de kater had gehoopt, want hij veranderde heel langzaam in een grote haan met een rode kam.
‘Hé, dat is gek’, zei Opa Willemsen, ‘daar heb ik me toch vergist. Maar waarom blijf je geen haan? Het is natuurlijk fijn om een kater te zijn, maar een mooie haan, dat is toch ook niet zo gek?’
‘Ik wil een kater zijn, miauw, miauw’, miauwde de haan. Want nu was hij een haan geworden die miauwde in plaats van kukelde. Opa Willemsen moest op de grond gaan zitten van het lachen.
‘Hihihi’, lachte hij, ‘wat heb ik daar nu uitgehaald? Ik heb van een kukelkater een miauwhaan gemaakt! Hihihi!’
Maar toen werd de kukelkater, ik bedoel de miauwhaan, ontzettend boos.
‘Miauw, miauw, maaaauw!’ schreeuwde hij. ‘Als je niet weer gauw een kater van me maakt, dan pik ik je de ogen uit!’
‘Een beetje beleefder tegen een oude man kan ook wel’, giechelde Opa Willemsen. ‘Ik heb je tenslotte gewaarschuwd. Hihihi, je