was. ‘Jij?’ riep hij tegen een flink uit de kluiten gewassen schildpad.
‘Ik wil best’, antwoordde deze, ‘maar ik ben nu eenmaal een echte schildpad. Als ik naar het stadje aan de andere kant van het bos loop, dan ben ik er morgenochtend nog niet. En dan is ons hele dorp al lang afgebrand.’
De oudste schildpad keek wanhopig rond en merkte toen onze hardlopende schildpad op, die voor één keer niet hard liep, maar rustig onder zijn schild uit lag te kijken.
‘Jij moet naar de brandweer! Jij moet de brandweer halen!’ riep de oudste schildpad, die ook de burgemeester van het dorp was.
‘O ja?’ zei onze schildpad. ‘Nu ben ik wel goed genoeg, hè? Maar vroeger wou nooit iemand tegen me praten. Ik weet nog niet of ik er wel zin in heb om de brandweer te gaan halen.’
‘Alsjeblieft, alsjeblieft’, smeekte de oudste schildpad. En: ‘Alsjeblief, alsjeblieft’, smeekten alle andere schildpadden.
‘Dan moeten jullie eerst een keer Goedenmorgen tegen me zeggen’, zei onze schildpad.
‘Goedenmorgen’, riepen alle schildpadden van het dorp.