‘Goed gezegd’, zei Dik. ‘Hoe kunnen we op deze manier driestemmig oefenen? Net beginnen we met kwaken, of uit is het met kwaken.’
‘Goed gezegd’, zei Spik. ‘Net begin ik bij stem te komen, of daar heb je die vervelende Otto weer en moeten we ophouden. Zo krijg ik nooit een goede kikkerkwaakstem.’
‘Goed gezegd’, zei Kik. ‘We moeten er iets op vinden, waardoor Otto de Ooievaar voorgoed wegvliegt en nooit meer terugkomt. Wie heeft een voorstel?’
‘Hem aan het schrikken maken’, zei Dik. ‘Als hij de volgende keer weer staat te loeren, dan duiken we plotseling alle drie te voorschijn en roepen heel hard: Boe!’
‘Hihi’, giechelde Spik, ‘denk je dat hij ons voor koeien zal aanzien? Als wij “Boe” roepen, dan roept hij terug “Kiekeboe” en dan slokt hij ons allemaal op.’
‘Weet jij dan een beter plan?’ vroeg Dik een beetje boos.
‘Nee, dat niet’, zei Spik. ‘Ik kan helemaal geen plannen maken. Ik wil alleen maar een mooie kikkerkwaakstem krijgen.’
‘Aan jullie heb ik ook niets’, zei Kik. ‘Maar luister eens. Herinneren jullie je nog, dat hier verleden zomer een auto stopte, die waarschijnlijk verdwaald was? En dat er in die auto ook een paar kinderen zaten. En weet je nog waar die kinderen mee speelden?’ ‘Ik wel’, zei Dik. ‘Ik heb een reuzegoed geheugen. Die kinderen speelden met een soort kikker.’
‘Ja, maar geen echte kikker’, zei Kik. ‘Een speelgoedkikker. Hij kon wel aardig springen maar kwaken kon hij helemaal niet. Het was meer een kikker uit blik.’
‘Nu herinner ik het me ook’, zei Spik. ‘Die kinderen waren stomverbaasd toen ze ons in het echt zagen, ik bedoel, toen ze ons echte kikkers zagen.’