met hun rustige bestaan en hadden geen verlangen naar bijzondere dingen.
Tot op een dag Grrr zei:
‘Hebben jullie - grrr - wel eens van honing gehoord?’
‘Wat is dat? Brrr,’ vroeg Brrr.
‘Honing? Prrr. Nooit van gehoord’, zei Prrr.
‘Het moet iets wezen waar alle beren dol op zijn’, zei Grrr. ‘Het moet iets heerlijks en zaligs zijn. Om je lippen erbij af te likken en in te slikken. Die oude wijze poolvos heeft me er van verteld. Hij had het weer gehoord van een bruine beer die hij op één van z'n reizen was tegengekomen. Echt waar. Grrr.’
‘Zo, zijn alle beren daar dol op?’ vroeg Brrr. ‘Maar ijsberen - brrr - ook?’
‘Dat zal wel’, antwoordde Grrr. ‘Alle beren zijn beren. En ijsberen zijn ook beren. Dus dat kan niet anders.’
‘En waar kun je dat heerlijks en zaligs - prrr - vinden?’ vroeg Prrr.
‘In het zuiden. Waar geen sneeuw en ijs meer is.’
‘Waarom zouden we dan niet eens op zoek gaan naar die heerlijke zalige honing?’ vroeg Prrr. ‘Elke dag vis wordt ook vervelend.’
En zo gebeurde het. Grrr, Brrr en Prrr trokken naar het zuiden. Ze liepen over eindeloze ijsvelden en zwommen een groot stuk zee over en liepen toen weer dagenlang over sneeuwvlakten, maar eindelijk kwamen ze in een land waar geen sneeuw meer lag. In dat land stond de zon warm aan de hemel, bloeiden overal bloemen, fladderden vlinders rond en zongen de vogels.
‘Een mooi land. Een beetje veel kleuren’, zei Grrr.
‘Een mooi land. Een beetje veel lawaai’, zei Brrr, terwijl hij omhoog naar de bomen vol vogels keek.
‘Een mooi land. Maar een beetje warm’, zei Prrr, terwijl hij zich