Amerika vlogen. Ons machientje dacht: ‘Nee, zo groot ben ik nu eenmaal niet. En ik kan ook niet in twee dagen naar Amerika vliegen. Maar wat doe ik hier dan eigenlijk?’
Het vliegmachientje kreeg er genoeg van om daar maar te staan. Op een goede morgen reed het op zijn drie wieletjes naar het kantoor van de directeur en klopte aan de deur. ‘Binnen’, riep de directeur. Maar het vliegmachientje was nu ook weer niet zó klein, dat het door de deuropening heen kon. De directeur moest dus wel naar buiten komen.
‘O, ben jij het?’ zei hij. ‘Wat wil je?’
‘Ik wil weer vliegen’, antwoordde het vliegmachientje.
‘Het spijt me, maar ik kan je niet meer gebruiken’, zei de directeur.
‘Maar wat doe ik hier dan eigenlijk?’ vroeg het vliegmachientje.
‘Ja, dat vraag ik me ook al af’, zei de directeur. ‘Ik vind je een aardig ouderwets vliegtuigje, maar van mij hoef je niet te blijven.’ ‘Dus ik mag weggaan als ik wil? Hoera!’ riep het vliegmachientje. ‘Maar mag ik dan wat benzine te drinken hebben?’
(Want ons vliegmachientje moest, net als een auto, benzine drinken, anders draaide de motor niet. En als de motor niet draaide, dan kon het niet vliegen.)
‘Drink jij maar net zoveel benzine als je kunt’, zei de directeur. Het vliegmachientje dronk een stuk of wat blikken benzine leeg en toen nam het op zijn drie wieletjes een lange aanloop en hop! daar vloog het de lucht in. Ha! wat was dat fijn om weer te vliegen. Het had nu ook geen last meer van een piloot die zei dat het naar links of naar rechts moest. Het kon vliegen waar het wilde! Het vloog boven dorpen en steden en boven rivieren en weilanden en soms vloog het hoog en dan weer laag. Het maakte buitelingetjes in de lucht en vloog ook een poosje op zijn kop,