reddingsloep. En sommigen van die schipbreukelingen komen op onbewoonde eilanden terecht - en daar zijn de Reddende Flessen voor. Want als jullie dan zo'n schipbreukeling gevonden hebben, dan kan-ie een briefje in jullie buik stoppen waarop staat waar-ie zo ongeveer zit. Dan dobberen jullie zo gauw mogelijk terug en dan lezen wij dat briefje en dan gaan wij die schipbreukeling helemáál redden. Gesnopen?’
Ja, dat snapten de twee flessen wel en ze wilden met plezier Reddende Flessen worden. Zodat ze een paar dagen later in zee werden gegooid, met de kurk stevig op hun kop, anders kregen ze water binnen en zouden ze zinken. Voor de zekerheid bleven ze met z'n tweeën en ze dobberden en dobberden en dobberden, dagen en nachten en weken en maanden lang, tot ze een onbewoond eiland vonden. Maar het vervelende was, dat er op dat hele onbewoonde eiland geen schipbreukeling was te vinden.
‘Nou, dan zoeken we maar een ander onbewoond eiland’, zeiden de flessen tegen elkaar. En ze dobberden en dobberden en dobberden weer, in de zon en in het maanlicht, in regen en storm, net zo lang tot ze weer een onbewoond eiland hadden gevonden. Daar leefde wel een schipbreukeling op, maar die zei dat hij helemaal niet gered wilde worden. Hij zat hier nu al jaren en hij had een huisje gebouwd en een groentetuin aangelegd en hij had het hier lekker rustig - nee, hij blééf hier maar. Dus gingen de flessen maar weer de zee in om naar een derde onbewoond eiland te zoeken. Na lang dobberen vonden ze er weer één. Ze stapten aan land en riepen:
‘Is hier toevallig ook een schipbreukeling?’
‘Ja, ik!’ krijste een stem.
De twee flessen keken in het rond, maar zagen niemand.
‘Ik!’ krijste de stem weer. Ze keken naar boven en daar, op een