langer aan die kale tak van die kale boom zit.’
‘Mooi zo’, zei de kraai en hij knipte met zijn snavel het blaadje los, pakte het voorzichtig in zijn rechterklauw en vloog ermee naar de stad. Daar daalde hij in een brede straat en kraste:
‘Nou moet ik je weer alleen laten, want mijn familie wacht op me in het bos. Ik hoop dat je het hier een beetje leuker hebt.’
‘Ik hoop het ook’, antwoordde het blaadje. ‘In elk geval bedankt.’ ‘Het was me een genoegen want ik ben een hulpvaardige kraai’, zei de kraai en hij vloog krassend weg.
Daar lag het blaadje nu, in die brede straat van de grote stad. Een tram kwam voorbij en plotseling reden er een heleboel auto's en fietsen langs en het blaadje schrok zo, dat het maar gauw naar de kant van de straat schoof.
‘Zeg es’, hoorde hij een hoog stemmetje, ‘zou je niet eens uitkijken! De straat is niet voor jou alleen.’
Het blaadje keek om zich heen en bemerkte een ander blaadje dat vlak bij hem in de buurt lag.
‘O, neemt U me niet kwalijk’, zei het tegen het andere blaadje.