‘O, o’, zei de andere schoen in zichzelf, ‘waarom zijn we niet bij elkaar gebleven? Een schoen alleen is maar een schoen alleen!’
En de ene schoen vroeg aan de voorbijgangers:
‘Heeft U ook een oude schoen gezien? Hij lijkt heel erg op mij, alleen is hij de linkerschoen.’
En de andere schoen vroeg aan de voorbijgangers:
‘Heeft U misschien toevallig een oude schoen gezien? Hij heeft een heleboel van mij weg, alleen is hij de rechterschoen.’
Maar de voorbijgangers schudden haastig het hoofd en liepen door, of ze werden boos en riepen:
‘Oude schoenen! Oude schoenen! Wat denkt U wel dat ik ben? Een voddenman?’
Gelukkig merkte een ijverige politieagent een van de schoenen op, de rechterschoen om precies te zijn.
‘Wat doet U hier?’ vroeg hij. ‘Weet U niet dat de stad geen plaats is voor een oude schoen?’
De oude schoen begon te huilen en zei:
‘Ze hebben ons weggegooid. In de sloot. En toen zijn we gaan zwerven en we wilden de stad zien. Maar ik vind er niks aan, aan die stad, en nu ben ik mijn andere helft, de linkerschoen, ook al kwijtgeraakt.’
‘Zo’, zei de agent. En hij pakte de schoen onder zijn arm en ging op zoek naar de andere schoen, want hij was een ijverige agent met een goed hart.
Het duurde wel een uur voor hij de andere schoen vond, die doodsbang op een vluchtheuvel stond en daar niet meer vanaf durfde te komen.
‘Zo,’ zei de agent, ‘en jij wacht zeker op de tram? Maar kom maar mee.’ En hij nam de andere schoen ook onder de arm en de twee schoenen lachten van plezier omdat ze elkaar terugzagen.