is’, zei het meisje. ‘En als dat gebeurt, dan krijg ik gewoon haar, net als de andere mensen.’
‘O, ik zou het nooit laten afknippen’, zei de prins. ‘Het is veel te mooi zo. Ik heb nog nooit zulk mooi haar gezien.’
‘Maar hoe komt het dat U als prins toch zo arm bent’, vroeg het meisje.
‘Mijn vader is koning van een verschrikkelijk arm land’, zei de prins. ‘En ik heb tien broers die ook allemaal prinsen zijn en verschrikkelijk veel eten. Ik ben maar gaan zwerven, dan hoeft mijn vader tenminste geen geld voor me uit te geven.’
‘Heeft U misschien ook zo'n honger?’ vroeg het meisje.
‘Een beetje. Een beetje boel’, zei de prins, ‘maar daar ben ik aan gewend!’
‘O, wat verschrikkelijk’, zei het meisje. En plotseling pakte ze de dolk die de prins in zijn gordel had en sneed meer dan de helft van haar haren af.
‘Alstublieft. Echt zilver. Dan heeft U morgen tenminste geen honger meer’, zei ze tegen de prins en gaf hem al het afgesneden zilveren haar.
‘Wat doe je nou? Dat had je nooit mogen doen!’ riep de prins uit. ‘Maar wat is er met je haar: het is nu nòg mooier geworden!’
Want het meisje had gewone lichtblonde haren gekregen, maar met zo'n prachtige zilveren weerschijn, dat de maan aan de hemel er jaloers op werd.
En toen? Nu, het meisje en de prins trouwden natuurlijk en van het geld van de zilveren haren kochten ze een boerderijtje met kakelende kippen en knorrende varkens. En wanneer de prins naar de zilverblonde haren van zijn vrouw keek, zei hij: ‘Net zilver. Maar veel mooier!’