Sprookjes. Werelduitgave. Deel 1
(1928)–Hans Christian Andersen– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
[pagina 103]
| |
ER was eens een man, die nieuwe versjes had geschreven voor het A B C boek; bij iedere letter twee regels, juist zooals in het oude A B C boek, dat wij allemaal kennen. Hij had gevonden, dat er eens wat nieuws moest zijn; die oude rijmpjes waren zoo afgezaagd, en ook vond hij zijn eigen werk altijd zoo bijzonder mooi. Het nieuwe A B C was nog alléén maar geschreven, niet gedrukt, en het lag naast het oude in de groote boekenkast, waar een heeleboel geleerde boeken in stonden, maar grappige boeken ook. Maar het oude A B C wou niets van het nieuwe weten en daarom was het van de plank gesprongen, en het nieuwe had daarbij een duw gekregen, en was ook naar beneden komen vallen en al de losse bladen lagen verspreid over den vloer. Het oude A B C boek lag met de eerste bladzij boven, en die is juist de belangrijkste, want daar staan alle letters op, de groote en de kleine. Op dat ééne blad staat alles waar de andere boeken van leven: Het Alfabet, de letters; zij, die toch eigenlijk regeeren in de wereld. Een geweldige macht hebben zij: het komt er alleen maar op aan hoe zij gecommandeerd worden. Zij kunnen leven brengen en doodslaan, geluk geven en droefenis. Als zij op zichzelf staan beduiden zij niets, maar in 't gelid gesteld - ja, dan zijn zij almachtig. Daar lagen zij nu buiten op, en de Haan in de groote A schitterde met roode, blauwe en groene veeren; hij zette een hooge borst, want hij wist wat de letters beduidden, en dat hij de eenige levende onder hen was. Toen het oude A B C boek op den grond viel, sloeg hij met zijn vleugels en vloog op tot boven op de boekenkast. Daar stond hij pal, streek zijn vleugels op, en kraaide dat het schalde. Alle boeken in de kast, die anders nacht en dag stonden te dommelen, als zij niet gebruikt werden, schrikten op door dien trompetstoot. En toen sprak de haan met luide stem over het onrecht, dat het oude A B C boek was aangedaan. ‘Alles moet nu nieuw zijn, en al het oude verandert!’ zei hij. ‘Alles moet vooruit zijn: De kinderen zijn tegenwoordig zoo knap, dat ze kunnen lezen voordat zij de letters kennen. ‘Zij moeten wat nieuws hebben!’ zei de man, die de nieuwe A B C verzen geschreven had, die | |
[pagina 104]
| |
daar op den grond lagen. Ik ken ze: meer dan tienmaal heb ik ze hem harop hooren lezen, voor zich zelf! ‘Neen, mag ik asjeblieft mijn eigen, goede oude, met ‘Xanthus’ hebben en de prentjes, die er bij hooren! Dáár wil ik voor strijden! dáár wil ik voor kraaien! Ieder boek in deze kast kent ze. Nu zal ik die geschreven nieuwe eens lezen; met groote gemoedsrust zal ik ze lezen. En dan zullen wij het er over eens zijn, dat zij niet deugen:A - Aarde
Aarde is onze moeder, zoo rond en zoo groot,
Tot haar gaan terug wij weer, na onzen dood.
‘Grof!’ zei de haan. B - Boer
De Boer was vroeger niet geteld,
Nu is men erg op hem gesteld.
‘Flauw,’ zei de haan, ‘maar ik lees verder!’ | |
[pagina 105]
| |
C - Columbus
Columbus voer naar verre stranden
Om in Amerika te landen.
D - Denemarken
Denemarken! 't oude lied
Zegt: ‘de Heer verlaat u niet!’
‘Dat zullen er een heeleboel mooi vinden,’ zei de haan, ‘maar dat doe ik niet, ik vind nu éénmaal niets mooi hierin! - verder!’ E - Ezel
Een Ezel in een leeuwenhuid,
Die komt wel eens bedrogen uit.
| |
[pagina 106]
| |
F - Fat
Hier zit een Fat met een lorgnon,
Men noemt zoo'n kwiebes ook ‘lion’
G - Goeden morgen
‘Goeden Morgen!’ kraait de haan,
Zou dáárom soms de zon opgaan?!
‘Nu krijg ík grofheden!’ zei de haan, ‘maar ik ben in goed gezelschap, in gezelschap met de zon. Verder maar weer!’ H - Hoera
Men roept ‘Hoera’ en schreeuwt als dol,
't Is veel geschreeuw en weinig wol.
| |
[pagina 107]
| |
‘Hoe moet een kind dat nu begrijpen,’ zei de haan. ‘Er staat wel op het titelblad: “A B C boek voor groot en klein,” maar de grooten hebben wel wat anders te doen, en de kleinen kunnen het niet begrijpen. Alles heeft zijn grenzen! Verder!’ J - Jammer
Jammer, dat die twee er zijn,
Borrel-flesch en brandewijn.
K - Koe - Kalf
Koe is Ma, en Stier is Pa
Kalf wordt naderhand ook Ma.
‘Hoe kon men nu aan kinderen die familiebetrekking uitleggen!’ | |
[pagina 108]
| |
L - Luiaard
Een Luiaard ligt hier als een zwijn,
In 't varkenshok, daar moest hij zijn!
M - Maan
Hoe kleedt de Maaneclips de Maan!
Ziet hem met een kalotje gaan.
N - Neger
Wie een Neger wit wil wasschen
Moet wel op zijn tellen passen.
| |
[pagina 109]
| |
O - Olifant
Olifanten log en zwaar
Trappen alles in elkaar.
P - Ploert
Men gaf dien ploert een varkenssnoet,
Daaruit blijkt duid'lijk wat hij doet
R - Rondetoren van kopenhagen
Die man lijkt veel op Rondetoren,
Hij staat daar even plomp verloren.
| |
[pagina 110]
| |
S - Saartje
Saartje wandelt hier naar buiten
Met een drietal lieve spruiten.
T - Theeketel
Theeketel stoomt hier op het vuur,
Nu komt met thee 't gezellig uur.
U - Uren
Uren wijst de klok ons aan,
Wie kan d'Eeuwigheid verstaan!
‘Dat moet diep verbeelden!’ zei de haan, ‘en ik kan er den bodem ook niet van peilen.’ | |
[pagina 111]
| |
V - Varkens
Varkens, kind'ren! kijkt eens aan,
Hoe ze in 't bosch uit kuieren gaan!
‘Neem mij niet kwalijk!’ zei de haan, ‘maar nu moet ik even kraaien, het is een heel ding zoolang achter elkaar te lezen, dat pakt je aan! Men moet eens diep ademhalen!’ - En hij kraaide, dat het schalde als een koperen hoorn, en het was heerlijk om te hooren, - voor den haan altijd. ‘Verder!’ W - Winter - Wind
Winter brengt ons fellen Wind!
Oude heer! naar huis gezwind!
X - Xanthippe
De vrouw van Socrates - Xanthip
Was in zijn huw'lijkszee de klip.
| |
[pagina 112]
| |
‘Hij heeft toch niets nieuws kunnen vinden!’ ‘Hij moest toch “Xanthip” nemen, Xanthus is beter!’ Y - Ygdrasil
Goden en Nornen, hun tijd ging voorbij!
Daarom staat Ygdrasil dood op de heî.
‘Nu zijn wij er haast!’ zei de haan, ‘dat is altijd een troost. Kom dan maar!’ Z - Zondvloed
Met den Zondvloed is 't gedaan,
't Duifje brengt een takje aan.
‘Zie zoo, 't is er geweest! Maar nu is nog niet alles overbracht! nu moet het nog gedrukt worden, en dan gelezen! En dat wordt nu gegeven in plaats van de waardige, oude letters in míjn boek! Wat zegt de vergadering, geleerd en ongeleerd? De enkele en verzamelde geschriften? Wat zegt de boekenkast? Ik heb gesproken - nu kunnen de anderen handelen. En de boeken stonden, en de kast stond, maar de haan vloog weer in zijn groote A en keek trotsch om zich heen: ‘Ik heb goed gesproken, en goed gekraaid! - Dat doet het nieuwe A B C boek mij niet na! Het gaat te niet! Het is al dood! Het heeft geen Haan!’ |
|