| |
| |
| |
Harry Mulisch
Twee vrouwen
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Twee vrouwen van Harry Mulisch (*1927 te Haarlem) verscheen in 1975 in de reeks BB Literair van uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam. Het boek werd daarin tien maal ongewijzigd herdrukt. In 1988 verscheen als twaalfde druk een pocketuitgave. Op het ogenblik is de dertiende druk in omloop, wederom als ‘reuzenpocket’. Het totale aantal op de markt gebrachte exemplaren bedraagt 129.000.
Mulisch schreef de roman in enkele weken tijd (mei-juni 1975) in het Italiaanse dorp Lingueglietta. In het boek zelf wordt daarop gezinspeeld als de auteur van het toneelstuk Orfeus' vriend, duidelijk een alterego van Mulisch, verklaart in korte tijd een roman te hebben geschreven ‘in een geheim Italiaans bergdorp’.
De voorplaat van de reuzenpocketedities toont een detail van een fresco uit Siena: ‘De zegeningen van het goede bewind’ van Ambrogio Lorenzetti. Daarop komen drie personen voor, onder wie een zwangere vrouw. Het blijkt een zinspeling op de plot van Twee vrouwen.
De roman telt tweeëndertig ongenummerde hoofdstukjes, verdeeld over 156 bladzijden, inclusief het voorwerk. De tekst wordt voorafgegaan door een motto: ‘... weer doorsidderde mijn hart / Eros, zoals de wind op de bergen in eiken valt’; dit is een vertaling van een bekend fragment van Sappho (nr. 50 in de editie van Diehl), waarbij overigens het bijwoord ‘weer’ een toevoeging is.
| |
Inhoud
Kenmerkend voor Twee vrouwen is het voortdurende verbreken van de chronologische verhaallijn. Voor een goed begrip van de gebeurtenissen in de roman lijkt het beter de korte inhoud weer te geven in chronologische volgorde.
Centraal in de roman staat de ik-vertelster, Laura Tinhuizen. Zij is de dochter van een Leidse hoogleraar, die faam heeft ver- | |
| |
worven met een boek over Provençaalse troubadours en hun liefdeslyriek. De band met deze vader was zeer hecht, veel sterker althans dan die met haar moeder, die na het overlijden van haar man - hij ligt in ‘zijn’ Provence begraven - verpleegd wordt in een tehuis te Nice.
Laura heeft na een studie in de kunstgeschiedenis een baan verworven als conservatrice bij een klein Amsterdams museum, dat een rijke verzameling ikonen bezit. Zij is getrouwd geweest met de kunstcriticus Alfred Boeken; hun huwelijk is kinderloos gebleven en mede daarom ontbonden. Boeken is hertrouwd met Karin, met wie hij twee kinderen heeft.
Vijf jaar na de scheiding van Alfred ontmoet Laura, inmiddels vijfendertig jaar oud, op een zaterdag in februari Sylvia Nithart, een twintigjarige kapster uit Petten. Tussen de vrouwen ontstaat een relatie, die zij geheim houden voor Sylvia's ouders en Laura's moeder. Sylvia maakt zelfs tijdens een bezoek aan de dierentuin een foto van een toevallige passant, die zij voor Laura's zoon, ‘Thomas’, wil laten doorgaan: tegenover haar ouders doet zij voorkomen dat ze bij deze jongen is ingetrokken en Laura dus haar aanstaande schoonmoeder is.
In mei bezoeken de vrouwen Laura's moeder in Nice. Sylvia stelt zich, tegen de wens van Laura in, aan de moeder voor als Laura's buurmeisje. Maar de moeder van Laura doorziet wat er werkelijk aan de hand is en slaat met haar stok naar Sylvia, ‘zoals men naar een dolle hond slaat’. IJlings zoeken de vrouwen een heenkomen.
Terug in Amsterdam bezoeken zij in juni een toneelstuk, Orfeus' vriend, een bewerking van de antieke mythe, waarin Eurydice als man wordt voorgesteld. In de pauze ontmoeten zij Laura's ex-echtgenoot. Na de voorstelling praten zij met hem, de bevriende schrijver en enkele anderen uitvoerig na over de betekenis van het stuk. Alfred onderhoudt zich langdurig met Sylvia, zonder dat Laura weet waarover.
Enige tijd later is Sylvia verdwenen, zogenaamd om haar ouders te bezoeken, in feite, zoals Laura van Karin hoort, om met Alfred in een Amsterdams hotelletje haar intrek te nemen. Laura zoekt hen daar op, maar krijgt Sylvia niet mee naar huis. Zij komt alleen te weten dat het initiatief tot het aangaan van deze relatie van Sylvia zelf is uitgegaan.
Laura probeert nu haar verdriet te verwerken door de lectuur van de brieven van de ‘gemankeerde gelieven’ Abélard en Héloise. Eind juli neemt Sylvia weer contact op: zij wil haar paspoort hebben om met Alfred naar Londen te gaan, waar deze zijn lang gekoesterde voornemen wil uitvoeren een studie over het theater te schrijven.
Maar dan keert Sylvia onverwachts terug: zij deelt Laura mee
| |
| |
dat zij zwanger van Alfred is. Het blijkt dat zij hierom juist de verhouding is begonnen: zij wilde de kinderloze Laura tot ‘vader’ maken. Laura staat erop dat Sylvia aan Alfred haar beweegredenen zelf uitlegt. Bij het onderhoud dat Sylvia, op sterke aandrang van Laura, met Alfred Boeken heeft, schiet Alfred haar dood. De in shocktoestand verkerende dader wordt in hechtenis genomen.
Kort daarop, begin augustus, ontvangt Laura bericht van de dood van haar moeder. Zij reist meteen af naar het Zuiden. Onderweg ontmoet ze de uit Italië terugkerende schrijver van Orfeus' vriend, met wie ze onder meer over Sylvia praat, zonder te onthullen dat deze is vermoord. Tijdens hun gesprek, als de schrijver een typering geeft van Sylvia, valt ze flauw. Desondanks zet ze zonder zich rust te gunnen de tocht voort. Bij Avignon gekomen krijgt ze aanvallen van duizeligheid; bovendien weigert de motor van haar auto langer dienst.
Zij neemt haar intrek in een pension te Avignon, dat door een dame in het zwart wordt beheerd. Daar schrijft Laura haar belevenissen in één week op. De laatste regels van de roman suggereren dat ook zij niet langer kan of wil leven: ‘loodrecht onder mijn raam gaapt het gat [gegraven voor de aanleg van een parkeergarage] als een wachtend graf.
Ik kan eerder beneden zijn dan de echo van mijn schreeuw terug is.’
| |
Interpretatie
Titel
Twee vrouwen is geen originele titel: hij was eerder gebruikt voor de Nederlandse vertaling van een befaamde roman van Alberto Moravia, La Ciociara, die de ervaringen van een moeder en haar dochter in het door oorlog geteisterde Italië tot onderwerp heeft. Ook bij Mulisch speelt de relatie tussen moeder en dochter een belangrijke rol, maar de twee in de titel bedoelde vrouwen zijn duidelijk Laura en Sylvia.
| |
Vertelsituatie
In Laura vallen hoofdpersoon en verteller samen: Twee vrouwen is dus een ‘ik-protagonist roman’ (Friedman). Het duurt vrij lang - zelfs of misschien wel juist voor de ervaren lezer, die immers weet dat Mulisch vaak puur autobiografisch schrijft - voordat de lezer inziet dat een vrouw het woord doet in de roman. Sommige critici hebben deze ‘truc’ bekritiseerd, anderen juist als een geval van typische Mulisch-humor geprezen.
Twee vrouwen is, als al het fictionele werk van Mulisch, een boek dat vanuit diverse invalshoeken gelezen kan worden. Als wij een aantal autobiografische trekjes buiten beschouwing laten - vooral De Rover heeft gewezen op Mulisch' gebruik van
| |
| |
wat hij noemt ‘referentiële ironie’ - zijn er drie niveaus van interpretatie. In de eerste plaats is Twee vrouwen een psychologische roman over een relatie tussen twee vrouwen. Deze relatie heeft duidelijk een mythische parallel, namelijk die tussen Orpheus en Eurydice. Deze mythische laag is het tweede niveau. Een derde is het poëticale (De Rover gebruikt hiervoor ‘poëtologische’; J.H. Donner het zelf gevormde ‘seautoscopische’) niveau: Twee vrouwen valt te lezen als een allegorie over de produktie en receptie van literatuur. Overigens hangen deze niveaus nauw met elkaar samen: men kan ze wel onderscheiden, maar niet scheiden.
| |
Thematiek
Psychologisch gesproken is Twee vrouwen een novum in Mulisch' werk, omdat hij hierin voor het eerst zijn oedipale thematiek voorzien heeft van een vrouwelijke pendant: Laura vertoont een evident Electra-complex. Uit de beschrijvingen van haar meisjesjaren blijkt dat zij haar vader vereerde en jaloers was op haar moeder. Dat haar vader haar als het ware gestempeld heeft, wordt gesuggereerd door haar naam (die immers verwijst naar het prototype van de ‘princesse lointane’, over wie onder meer zijn boek handelde) en haar latere studie- en beroepskeuze. Om die vaderbinding verder te illustreren houdt Mulisch zo ongeveer uitverkoop van fallische symboliek: wortels, flessen, pennen, de stèle van Hammoerabi, de pylon op de Dam - dat alles moet een levensgrote penisnijd bij Laura indiceren.
Niet alleen de keuze van haar beroep, ook die van haar partner wijst op een vaderbinding: Alfred Boeken was de student van haar vader, voor hij kunstcriticus werd. Tot een overwinning van haar complex brengt het huwelijk Laura niet: daarvoor zou zij zelf moeder moeten worden, maar het huwelijk blijft kinderloos; dat dit niet aan Alfred ligt, blijkt uit het feit dat hij in zijn tweede huwelijk wel vader wordt. De lesbische relatie met Sylvia, die Laura ‘overkomt’ (vergelijk het motto van Sappho), is een handboekmatig uitvloeisel van haar geremde ontwikkeling.
Toch lijkt Laura via een eerst bedacht en later door Boeken verwekt kind zich van haar ouders los te maken: zij wordt eerst ‘moeder’ (van Thomas), later ook ‘vader’ van een kind. Totdat Boeken met drie schoten alles vernietigt: het leven van Sylvia, dat van het ongeboren kind en uiteindelijk ook dat van Laura zelf. Op weg naar de begrafenis van haar moeder strandt zij in Avignon, in de buurt waarvan haar vader begraven ligt (en waar trouwens de ‘literaire’ Laura in 1327 tot leven kwam). Via een sprong in het infernale gat onder het raam van haar kamer kan zij zich alsnog bij haar vader en moeder voegen, kortom naar haar oorsprong terugkeren.
| |
Opbouw
De tocht naar het Zuiden is dus een tocht naar het dodenrijk.
| |
| |
Dat gegeven, maar vooral ook het als ‘spiegeltekst’ bedoelde verslag van het toneelstuk Orfeus' vriend (geschreven door een anonieme auteur die alle uiterlijke kenmerken van Mulisch zelf heeft meegekregen) maken duidelijk dat de relatie tussen Laura en Sylvia gelijkgesteld kan worden aan die tussen Orpheus en Eurydice. (Dat het in het toneelstuk en de roman als zodanig om een homoseksuele relatie gaat, is niet zo vreemd als het op het eerste gezicht lijkt: al in Ovidius' Metamorphosen propageert Orpheus na het verlies van Eurydice de gelijkgeslachtelijke liefde.)
In dit mythische patroon kan ook de rol van Boeken ingepast worden. Deels kan hij gezien worden als een pendant van de door Vergilius (in zijn Orpheusversie, Georgica IV) ten tonele gevoerde verleider van Eurydice, Aristaeus; deels als de slang die haar naar de onderwereld helpt; deels als de vorst van de onderwereld zelf (het osbcure hotelletje, waarin Sylvia en Alfred hun intrek nemen, ligt aan de Amstel, die bij Mulisch vaker als doodsrivier verschijnt). Het gaat hier niet om strikte parallellen, meer om verwantschap dan navolging, zoals natuurlijk alleen al blijkt uit het feit dat Sylvia de ‘slangebeet’ van Boeken zelf zoekt.
Gecompliceerd wordt het mythisch patroon nog door verwijzingen naar Demeter en Persephone: de speurtocht van een moeder (Laura) naar een dochter (Sylvia). Voorts heeft Mulisch bijbelse parallellen aangebracht die trouwens in het verlengde liggen van de mythische. Laura staat voor Christus of nog juister voor de Vader èn de Zoon, Sylvia voor Maria, Boeken voor de Heilige Geest (zie voor nadere toelichting Van der Paardt (1989)). Tenslotte is er nog een parallel: de relatie tussen Laura en Sylvia weerspiegelt zich ook in de lectuur van Laura: de brieven van Abélard en Héloise, wier relatie immers evenmin vruchtbaar kon zijn.
| |
Thematiek
Het verband tussen de mythisch/bijbelse en de psychologische laag is dit: Orpheus is, net als Oedipus, iemand die, om met Mulisch zelf te spreken, ‘morrelt aan de tijd’. Hij probeert het verleden terug te halen naar het heden door de dood te overwinnen. Laura wil dat ook: zij wil het verleden en heden samen laten gaan door tegelijk vader en kind te zijn. In feite gaat Twee vrouwen dus over het gevecht tegen de Tijd. Hiermee hangt samen het frequente voorkomen van motieven als de (stilstaande) klok, de lus of acht (als symbool van de oneindigheid), het inhalen van zwarte auto's (de dood) - vormen van symboliek waarop vooral door De Rover (1976) is gewezen.
| |
Poëtica
Het derde niveau hangt met beide andere samen: de roman is ook te lezen als een verbeelding van het literaire proces. Laura/Orpheus is dan de schrijversfiguur, die zij trouwens in het
| |
| |
kader van de fictie al is: zij geldt als verantwoordelijk voor de tekst. Sylvia/Eurydice, die ‘wegloopt’, in de onderwereld verdwijnt en daaruit terugkeert, staat voor de tekst; degene bij wie ze haar toevlucht zoekt, Boeken, voor de lezer. Alleen door hem kan de tekst bevrucht worden, dat wil zeggen betekenis krijgen. Er is dus sprake van een drie-eenheid, schrijver/tekst/lezer, die gezamenlijk het kunstwerk voortbrengt. (In een van zijn ‘Manifesten’ schreef Mulisch dan ook: ‘De schrijver levert tekst - maar een artistiek werkstuk wordt het pas door het talent van de lezer.’)
Dat de geboorte identiek is aan de vernietiging lijkt vreemd, maar is in feite heel begrijpelijk. De schrijver is namelijk zelf zijn eerste lezer (Laura verzamelt ikonen, ‘leest’ beelden) en pas op het moment dat hij besluit te stoppen, dus een eind te maken aan de tekst, ontstaat die. Anders gezegd: de dood van de vertelster (de niet beschreven sprong in het gat) maakt eerst het leven van de vertelster mogelijk (het begin van de roman).
| |
Context
In een interview met Ischa Meijer, dat vlak na de verschijning van Twee vrouwen werd gepubliceerd, heeft Mulisch zelf het accent gelegd op de verschillen tussen dit boek en wat hij tevoren had geschreven: ‘Na al dat essayistische werk weer een “gewoon” verhaal. De oorlog [in Vietnam] is nu over. Gewonnen. We kunnen elkaar weer verhaaltjes gaan vertellen.’
Opvallend is inderdaad dat de oorlog, zo'n dominant motief in veel van Mulisch' romans en novellen, geen rol van betekenis speelt in Twee vrouwen. Toch lopen er vele lijnen naar ander werk, geheel overeenkomstig de eisen die Mulisch zelf stelt aan een werkelijk groot oeuvre. Dat behoort namelijk te zijn ‘een totaliteit, één groot organisme, waarin elk onderdeel met alle andere verbonden is door ontelbare draden’ (Voer voor psychologen). In genoemd interview noemt Mulisch de kleine roman Het zwarte licht (1956) als een verwante tekst. In ieder geval is het zo dat daarin de Orpheus-mythe reeds als substraat zichtbaar is. Nog beter vergelijkbaar, want mythisch èn poëticaal, is het verhaal ‘Paralipomena Orphica’, opgenomen in de gelijknamige bundel (1970). Een daarin voorkomende tekst uit de Orpheus-traditie (een fragment uit Orfeo van Monteverdi) geeft het mythisch element aan. Een poëticaal geschriftje dat Mulisch recentelijk publiceerde, Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1977), laat expliciet zien dat hij de figuur van Orpheus onmiddellijk met het schrijverschap in verband brengt. Studies over het werk van Mulisch van oudere exegeten als R.A. Cor- | |
| |
nets de Groot en J.H. Donner en van nieuwe specialisten als F. de Rover en E.G.H.J. Kuipers hebben duidelijk gemaakt dat wat de psychologische en poëtologische problematiek betreft Twee vrouwen eigenlijk met al het andere fictionele werk van Mulisch raakvlakken heeft.
Als liefdesroman verscheen Twee vrouwen in een soort golf, waarin ook romans van Hugo Claus (Het jaar van de kreeft), Adriaan van der Veen (In liefdesnaam) en Jan Wolkers (Turks fruit) meedreven (vergelijk Goedegebuure 1976).
| |
Waarderingsgeschiedenis
De synchrone receptie van Twee vrouwen was gevarieerd, maar overwegend positief. Speciaal door de critici van grote dag- en weekbladen (Kees Fens, Carel Peeters, Aad Nuis) werden compositie en stijl en vooral het verrassende slot van het boek geprezen. Op de intenties van Mulisch kon men evenwel minder vat krijgen: vrijwel niemand waagde zich aan een diepergaande interpretatie. Ditzelfde gold trouwens voor de critici van de wat minder vooraanstaande bladen. Over het algemeen waren die minder positief: Pierre Dubois, Hans Warren en Ab Visser spraken zelfs van ‘goedkoop’ en ‘drakerig’, als zij het door de anderen geroemde slot ter sprake brachten. Uiteraard werd in de kritiek het motief van de lesbische verhouding breed uitgemeten. Ook hierover bleken de meningen verdeeld. Volgens de feministische critica Hanneke van Buuren was Mulisch uitgesproken vrouw-vijandig, volgens Renate Rubinstein was hij er juist uitstekend in geslaagd ‘een vrouw neer te zetten’.
Opvallend is dat al in 1976 studieuze beschouwingen over Twee vrouwen verschenen. De Rover en Donner schreven diepgravende stukken, waarbij zowel de interne relaties binnen de roman als die met het oeuvre van Mulisch als geheel werden blootgelegd. Een goede aanvulling op hun bevindingen gaf Peter Berger in een artikel dat in het Mulisch-nummer van Bzzlletin (1977) verscheen. Uit de interpretaties van alle drie sprak grote bewondering voor de complexe structuur van de roman enerzijds en het heldere taalgebruik anderzijds. Eenzelfde houding spreidden Boll (1984), Kraaijeveld (1986) en Van der Paardt (1989) ten toon, hetgeen de conclusie wettigt dat Twee vrouwen nu vrij algemeen tot de hoogtepunten uit het werk van Mulisch en daarmee van de naoorlogse letterkunde wordt gerekend.
Voor deze bespreking is gebruikt gemaakt van:
Harry Mulisch, Twee vrouwen, 1e druk, Amsterdam 1975.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Ischa Meijer, De oorlog is over, we kunnen elkaar weer verhaaltjes vertellen. In: Haagse Post, 1-11-1975. (herdrukt in: Marita Mathijsen ed., Harry Mulisch: De mythische formule, Amsterdam, 1981, p. 175-180) |
Kees Fens, Twee vrouwen in de ban van hun geschiedenis. In: De Volkskrant, 8-11-1975. |
Carel Peeters, Glashelder proza voor onduidelijke bedoelingen. In: Vrij Nederland, 8-11-1975. |
Renate Rubinstein, Mulisch in het jaar van de vrouw. In: Hollands Diep, 8-11-1975. |
Reinjan Mulder, Drie vrouwen en een man. In: NRC Handelsblad, 14-11-1975. |
Alfred Kossmann, Virtuoze draak van Harry Mulisch. In: Het Vrije Volk, 15-11-1975. |
Aad Nuis, Vuurwerk van het meest spectaculaire soort. In: Haagse Post, 15-11-1975. (herdrukt in: Jeroen Brouwers ed., Harry Mulisch, Brussel & Den Haag 1976, p. 33-36) |
Pierre Dubois, Vier maal Harry Mulisch. In: Het Vaderland, 6-12-1975. |
Leo Geerts, Harry Mulisch over twee vrouwen. In: De Nieuwe, 12-12-1975. |
Ab Visser, Harry Mulisch mist de boot niet. In: Leeuwarder Courant, 13-12-1975. |
Hans Warren, Twee vrouwen: een moderne draak. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 13-12-1975. |
J.H. Donner, De draak achter het toneel. In: Maatstaf 4 (1976) 3, p. 11-17. (herdrukt in: Kritisch Akkoord 1977, Brussel-Den Haag 1977, p. 40-51) |
J.H. Donner, Ego en ikon. In: Maatstaf 24 (1976) 5-6, p. 100-106. |
Frans C. de Rover, Twee vrouwen over tijd. In: De Gids 139 (1976) 5-6, p. 352-465. (herdrukt in: H. Dütting ed., Kritisch Nabeeld, Baarn 1982, p. 161-185) |
Jaap Goedegebuure, Liefdesromans als leesvoer. In: Tirade 20 (1976), nr. 215/216, p. 288-302. |
Hanneke van Buuren, ‘De draak achter het toneel was de hoofdpersoon’. In: Ons Erfdeel 19 (1976), p. 428-430. |
J.H. Donner, De voortplanting van literatuur. In: Maatstaf 25 (1977) 3, p. 35-45. |
Hugo Bousset, Harry Mulisch-Cinéroman. In: id., Woord en schroom, Nijmegen-Brugge 1977, p. 332-336. |
Peter Berger, Huwen in de Hades. In: Bzzlletin nr. 48 (1977), p. 42-51. (herdrukt in: H. Dütting ed., op. cit., p. 198-228) |
Hans Werkman, Harry Mulisch: Twee vrouwen (1975). In: id., Aangekruist, Groningen 1982, p. 110-112. |
Michel Boll, Mulisch en de onderwereld. In: Bzzlletin nr. 118 (1984), p. 50-59. |
Ruud Kraaijeveld, Harry Mulisch: Twee vrouwen, Apeldoorn 1986. (Memoreeks) |
Frans C. de Rover, De weg van het lachen, Amsterdam 1987, p. 229-230. (dissertatie Leiden) |
Rudi van der Paardt, Twee vrouwen en de Orpheus-traditie. In: Literatuur 6 (1989) 1, p. 10-16. |
lexicon van literaire werken 3
oktober 1989
|
|