| |
| |
| |
Arnon Grunberg
De man zonder ziekte
door Rick Honings
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De man zonder ziekte, de negende roman van Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971), verscheen in mei 2012 bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Met het oog op het architectonische thema werd het boek gepresenteerd in het Materia Inspiration Centre in Amsterdam. Aanvankelijk was het werk aangekondigd als een novelle, maar bij verschijning prijkte er ‘Roman’ op de titelpagina. Naar eigen zeggen had Grunberg er voor zijn doen lang over nagedacht.
Met de Arabische Lente, de opstanden in diverse islamitische landen sinds 2010, heeft De man zonder ziekte volgens Grunberg weinig te maken. Het idee voor het boek werd geboren in maart 2010, toen hij een reis naar Bagdad ondernam. In Irak verbleef hij in een beveiligde villa of safe house, beschermd door bewakers die hij zelf had ingehuurd. Het doordringende gevoel van paranoia, dat in zijn roman gethematiseerd wordt, had Grunberg in Bagdad aan den lijve ervaren: ‘Iedereen kon iemand anders zijn dan hij beweerde te zijn, iedereen leek een dubbele agenda te hebben. Doorgewinterde oorlogsjournalisten hadden me trouwens gewaarschuwd: zorg dat je altijd dingen bij je hebt die bewijzen dat je geen spion bent: artikels die je geschreven hebt, foto's van vrouw en kinderen. Ik had foto's van mijn petekind mee.’
De roman werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, de Gouden Boekenuil en de Libris Literatuurprijs, maar bleef onbekroond. Grunberg werd wel de ‘Zwarte Bladzij 2013’ toegekend, van het Amsterdamse studentenblad Propria Cures, voor het meest overschatte boek. De jury noemde het boek ‘een tussenpaus die pretendeert er echt toe te doen’. Grunberg had zich er in de ogen van de jury te gemakkelijk van afgemaakt.
De roman telt 221 bladzijden en bestaat uit twee delen, I en II, die weer onderverdeeld zijn in respectievelijk zeven en eenendertig ongenummerde hoofdstukken van ongelijke lengte. Achterin verantwoordt Grunberg zijn bronnen, zoals gegevens over de moord op Hamas-wapenhandelaar Mahmoud al-Mabhouh
| |
| |
in Dubai door de Mossad, in 2010. Tot slot volgt een dankwoord.
Dat de auteur zich voorafgaand aan het schrijven verdiept heeft in de architectuur blijkt uit het feit dat hij ook Rem Koolhaas bedankt. In een interview merkte hij hierover op: ‘Ik merkte dat iemand als Rem Koolhaas voor jonge architecten echt een god is, zonder enige ironie. [...] De hoogmoed die daarmee samenhangt, is heel aantrekkelijk om over te schrijven: wie zich boven de mensen verheven kan wanen en de wereld kan waarnemen vanuit het perspectief van de goden, kan ook een ontzettend diepe val maken. De ambitie van architecten reikt veel verder dan het functioneel willen neerzetten van een gebouw, ze zien zich als vormgevers van de mens.’ Inmiddels beleefde De man zonder ziekte zijn achtste herdruk (als midprice-editie).
| |
Inhoud
De architect Samarendra (Sam) Ambani, een Zwitser met Indiase wortels, staat op het punt op reis te gaan. Met zijn vriendin Nina begeeft hij zich naar het vliegveld van Zürich.
Zijn Indiase vader, een chemicus, is in eerdere jaren naar Zwitserland geëmigreerd. Hij is alleen maar ‘veelbelovend’ gebleven. Om zich aan te passen aan de Zwitserse cultuur ging hij bergbeklimmen, maar bij een afdaling kwam hij om. Samarendra's moeder is een Zwitserse van geboorte. Verder heeft hij nog een gehandicapt zusje: Aida. Zij lijdt aan een zeldzame spierziekte en wordt thuis, in Küsnacht, verzorgd. Soms gaat hij samen met Aida onder de douche om haar te wassen. Haar genezen is Sams voornaamste levensdoel.
Zijn eindbestemming is Arbil, in Irak. Tijdens zijn studie liep Sam stage bij het architectenbureau Fehmer & Geverelli. Max Fehmer is zijn idool. Na zijn studie richtte Sam met studiegenoot Dave Luscombe een eigen bureautje op. Enkele maanden tevoren was zijn oog gevallen op een ontwerpwedstrijd voor een operagebouw in Bagdad, van het World Wide Design Consortium te Londen. Eén van de oprichters, Hamid Shakir Mahmoud, voorzag hem van informatie. Hij vertelde Sam over zijn liefde voor Puccini en over zijn droom om opera naar Irak te brengen, om de democratie dichterbij te brengen. Sam stortte zich op het ontwerp. Per e-mail kreeg hij te horen dat hij bij de beste drie architecten hoorde en dat hij werd uitgenodigd om de bouwlocatie te bezoeken.
In Irak gaat het meteen al mis: zijn bagage blijkt onvindbaar. Na een korte zoektocht vindt hij zijn koffer terug. Hij
| |
| |
wordt opgehaald door Bill en Hassan, die belast zijn met zijn veiligheid. Omdat het al laat is, brengt Sam de nacht door in een hotel. In de kamer naast de zijne hoort hij geschreeuw. De volgende morgen staat Hassan op hem te wachten. Sam maakt kennis met twee andere bewakers: Heavy en Honey. Een lange reis begint.
Laat in de middag arriveren ze in Bagdad. Sam wordt ondergebracht in een vervallen gebouw, bewaakt door gewapende mannen. Zijn kamer heeft geen ramen. De badkamer wordt bevolkt door hagedissen. Dan ontdekt hij dat de spullen in zijn koffer niet van hem zijn. Walgend merkt hij dat er gedragen kleding in zit. Zijn gsm heeft geen bereik, met het internet kan hij geen verbinding maken. In het huis zitten enkele mannen televisie te kijken. Van de overige architecten is geen spoor te bekennen. Als Sam vraagt wanneer hij Hamid Shakir Mahmoud zal ontmoeten, vraagt Hassan Sam of hij dé architect is.
De volgende ochtend vertelt Hassan hem dat de ‘atheïst’ Hamid Shakir Mahmoud dood is. Na het eten verlaten de mannen het huis. Behalve Sam is er alleen een kokkin aanwezig. Een dag later is ook zij verdwenen. Sam besluit zich te gaan melden bij de Zwitserse ambassade. Paniekerig struint hij door Bagdad. Een chauffeur wil hem wel tot de rand van de Groene Zone brengen. Bij een checkpoint vraagt een gemaskerde militair om Sams paspoort. Tot zijn schrik ontdekt hij dat hij het document niet bezit; vermoedelijk hebben zijn beveiligers het nog. Hij wordt verdacht van spionage en in een auto gesleurd. Geblinddoekt en met de handen op zijn rug gebonden wordt hij in een cel gegooid. Een gewelddadige ondervraging begint, waarbij Sam wordt uitgemaakt voor ‘spion’ en ‘hond’. Hij wordt geslagen en zes mannen urineren op hem. Sam ligt op de grond van de morsige cel, bloedend en met een gebroken neus, in zijn eigen uitwerpselen. Uiteindelijk, besef van tijd heeft hij niet meer, komt het Rode Kruis hem te hulp.
Hoewel Sam sinds zijn terugkeer concentratieproblemen heeft en pillen slikt, richt hij zich vol overgave op zijn werk. Toch is hij niet ongeschonden gebleven: als hij met Nina onder de douche staat, vraagt hij haar of ze op hem wil plassen en of ze hem ‘hond’ wil noemen. Na enig tegenstribbelen stemt ze hiermee in - het begin van een nieuw ritueel. Twee maanden na zijn terugkeer ziet Sam in Zürich plotseling Heavy. Diens aanwezigheid verontrust hem, maar als hij hem wil aanspreken is hij verdwenen.
Dan krijgen Sam en Dave, dankzij de bemiddeling van Max Fehmer, de prestigieuze opdracht om de Nationale Bibliotheek in Dubai te per autobouwen, met een bijbehorende bunker. Wederom tijgt Sam aan het werk; hij is vastbesloten
| |
| |
om naar Dubai af te reizen. Voor het zover is krijgt hij een mail van John Brady, wiens naam hem niets zegt. De man wil met hem afspreken. Ze gebruiken enige tijd later in Zürich samen de lunch en praten over ‘risk assessment’ en hun ‘gemeenschappelijke vriend’ Hamid Shakir Mahmoud.
Nadat Sam met Dave wekenlang aan het ontwerp heeft gewerkt, reizen ze samen naar Dubai. De volgende dag presenteren ze hun ontwerp. Weer in Zwitserland krijgen ze het bericht dat hun opdrachtgevers enkele wijzigingen wensen. Omdat Dave een kind heeft en zijn vrouw opnieuw zwanger is, reist Sam andermaal naar Dubai. In het appartement heerst een kakkerlakkenplaag. De volgende dag bezichtigt hij het gebouw in wording. Tot zijn verbazing spreekt niemand over de bibliotheek, maar wél over de bunker.
Een dag later wordt Sam uitgenodigd voor een pokeravondje. Het is de bedoeling dat de gasten zelf drank meenemen. Op Facebook ziet hij dat Hamid Shakir Mahmoud hem een berichtje gestuurd heeft. Omdat drank in Dubai verboden is, koopt Sam bij een bar ‘onder de tafel’ enkele flessen. Tijdens de pokeravond drinkt hij whisky. Rond één uur 's nachts neemt hij afscheid en rijdt per auto naar huis. Vlak voordat hij bij zijn appartement arriveert, wordt hij gesneden door een zwarte jeep. Blikschade. De verkeerspolitie neemt de zaak hoog op, zeker als ze een fles whisky in zijn kofferbak vindt, en als Sam probeert een agent om te kopen. Wederom wordt hij afgevoerd.
Hij wordt ondervraagd door zes mannen. Sam houdt vol dat hij een architect is en dat hij in Dubai is in verband met de bouw van de bibliotheek. Ten slotte wordt hij opgesloten in een donkere cel vol kakkerlakken. Hij wordt kaalgeschoren en onderworpen aan opeenvolgende verhoren. Men verdenkt hem ervan een ontmoeting te hebben gehad met een obscure wapenhandelaar met de naam Mahmoud al-Mabhouh. Ze tonen hem foto's waarop hij te zien is samen met John Brady tijdens hun lunch in Zürich.
Ongeveer een week later krijgt Sam bezoek van een medewerkster van de Zwitserse ambassade. Intussen gaan de verhoren door. Vlak daarna bezoeken zijn moeder en Nina hem in de gevangenis. De rechtszaak begint. Tijdens de behandeling van de zaak zit Sam in een kooi. Pas tijdens de zitting krijgt hij te horen waarvan hij wordt verdacht. Hij zou als lid van een zevenentwintig agenten tellende eenheid van de Mossad - de Israëlische geheime dienst - de dood van Mahmoud al-Mabhouh op zijn geweten hebben. Sam wordt ervan beschuldigd de achtentwintigste man van de Mossad te zijn, alias ‘de man
| |
| |
zonder ziekte’. ‘Mister Khalil’, Sams advocaat, kan helaas niet veel voor zijn cliënt betekenen.
Zijn moeder en Nina nemen afscheid van hem; ze gaan terug naar Zwitserland. Op de zesde dag van het proces wordt Sam ter dood veroordeeld. In afwachting van de voltrekking komen zijn moeder, Aida, Nina en zijn collega Dave nog een laatste keer naar Dubai. Het blijkt dat ze niet helemaal in zijn onschuld geloven. ‘Hoe heb je het al die tijd zo goed verborgen gehouden?’ vraagt Dave, en Nina bijt hem toe dat hij gevoelloos is: ‘Misschien was je daarom zo'n goede spion.’ Geestelijke bijstand wijst Sam af. Tot aan het einde blijft hij zijn ontwerp van de opera in Bagdad perfectioneren. Het laatste gratieverzoek wordt afgewezen. Ondanks alles blijft Sam behulpzaam: ‘Als de bewakers thuiskomen en hun vrouwen vragen: “Hoe ging het?” dan zullen de bewakers antwoorden: “Prima. De gevangene heeft meegewerkt. Een sympathieke man.”’
| |
Interpretatie
Thematiek en personages
Samarendra Ambani is een jonge, slimme en ambitieuze jongeman, het prototype van de Zwitser: ‘Hygiënisch, betrouwbaar, neutraal, gedisciplineerd en ook gewillig.’ Zijn hybride achtergrond - hij is de zoon van een Indiër en een Zwitserse -, onderstreept het thema ‘identiteit’. Assimilatie is voor Samarendra geen scheldwoord; hij voelt zich Zwitser, de reden dat hij zich ‘Sam’ noemt. Het voornaamste kenmerk van zijn identiteit is dat hij niet ziek is, in tegenstelling tot zijn zusje Aida. In de omgang met andere mensen lijkt Sam steeds een rol te spelen. Alleen als hij met Aida onder de douche staat ervaart hij ‘momenten van ongecompliceerde intitimiteit’.
Sam is overtuigd van het belang onopvallend te leven. Hij vertoont het gedrag dat door zijn omgeving wordt verwacht. Nina heeft hij niet uit liefde of hartstocht gekozen, maar uit berekening, omdat ze perfect is: ‘Ze was de beschaafdste vrouw die hij ooit had ontmoet en hij zocht beschaving in de liefde. Het gecontroleerde. Het betrouwbare.’ Sams verlangen naar controle komt ook tot uiting in zijn obsessie met perfectie en hygiëne. Ook daarin is Nina een ideale partner: ‘Voor ze zijn geslachtsdeel in haar mond nam, veegde ze het af met een vochtig billendoekje, dezelfde billendoekjes die de familie Ambani gebruikte om Aida mee schoon te maken.’ Zonder te protesteren doet Sam alles om Nina te behagen: ‘Hij wil zijn vriendin niet teleurstellen, ze heeft de neiging boos te worden als ze teleurgesteld is.’
| |
| |
Samarendra's passie is de architectuur. Zijn katholieke geloof heeft hij vervangen door zijn geloof in Max Fehmer, de architect die hij verafgoodt. Fehmer is ‘een gids, een profeet, een halfgod’. Zelf wil Sam net zo worden als zijn leermeester. Toch is Sam ook als architect enigszins behaagziek: ‘Zo was hij: een toegewijd en dienend architect, vanuit alle perspectieven kon hij naar de wereld kijken, moeiteloos verplaatste hij zich in al zijn opdrachtgevers.’ Van de architectuur heeft Sam een idealistische opvatting; hij ziet zichzelf als de ‘grote, anonieme beinvloeder van andermans geluk’. Uit dit idealisme komt zijn onstilbare verlangen voort om een operagebouw in Irak te ontwerpen.
Gaandeweg realiseert hij zich echter dat de wereld geen groot Zwitserland is, en dat het niet goed mogelijk is je westerse ideeën in een vreemde cultuur te implementeren. In het Westen leven we, overtuigd van de kracht van onze eigen waarden en normen, in een illusie van veiligheid. Maar wat zijn zulke ideeën waard in een (islamitisch) land waar deze niet zo vanzelfsprekend zijn? Sam wordt het slachtoffer van zijn naïviteit. Net zoals het naïef is om te denken dat een therapie in de VS Aida zal helpen, zo is Sam ook als architect naïef. Na Irak lijkt hij een ander mens te zijn geworden - volgens Nina heeft hij zijn ‘lesje geleerd’. Uiteindelijk gaat het weer mis. In dat opzicht voldoet hij allerminst aan de regel van Max Fehmer: ‘De kracht van een architect is zijn talent, waarvan je zijn naïviteit moet aftrekken. Je kunt er een vergelijking voor opstellen: k = t-n.’
Uiteindelijk is de mens nergens veilig - een gevolg van de globalisering van de wereld. Dat ondervindt Samarendra aan den lijve. En of je nu in Irak of Zwitserland bent, er bestaat nergens gerechtigheid. Tijdens het feestje dat Nina voor Sam geeft, vraagt één van de aanwezigen: ‘Bestaat er dan geen gerechtigheid?’ De crux is dat er inderdaad niet zoiets bestaat als rechtvaardigheid - dat is de absurditeit van het bestaan. Net zoals het pech was dat Sams vader bij een afdaling neerstortte en Aida er zelf niets aan kan doen dat ze aan een spierziekte lijdt, zo is het Sams noodlot dat hij schuldig wordt bevonden.
In de roman wordt verder de interpretatie van de werkelijkheid gethematiseerd. ‘Dé’ werkelijkheid blijkt onkenbaar. Sam beschouwt zichzelf als een architect, maar in Irak geldt hij als dé architect. Het slot van de roman bevat een spiegelscène, als Sam in zijn cel in gedachten het woord tot Fehmer richt: ‘Je bent begonnen als profeet, maar jouw ideeën over architectuur zijn krankzinnig geworden. We kunnen de gebruiker niet onze interpretatie van de ruimte opdringen. Het is zíjn interpretatie. We staan machteloos tegenover zijn interpretatie.’ Dat idee
| |
| |
ondervindt Sam ook persoonlijk: in zijn ogen is hij onschuldig, maar anderen beschouwen hem als een spion en als een agent van de Mossad.
Ten slotte rest de vraag: is Samarendra Ambani schuldig of niet? Die vraag blijkt niet eenduidig te beantwoorden. Aanvankelijk is de lezer geneigd om in Sams onschuld te geloven. Maar er zijn verdachte omstandigheden. Waarom mailt Sam met John Brady en gaat hij met hem lunchen? Wat is het gestommel dat we tot twee keer toe in de kamer naast die van Sam horen? Waarom houdt hij in Dubai de beveiligingscamera's zo goed in de gaten? En hoezo geloven Nina en Dave niet in Sams onschuld? Hoewel we op basis van de informatie die de roman verschaft niet kunnen vaststellen dat Sam inderdaad een spion is, kunnen we dit evenmin uitsluiten, omdat we niet over alle gegevens beschikken. Zo komen in het personage van Samarendra zowel het slachtoffer als de dader samen.
| |
Titel
De titel, die twee keer expliciet wordt genoemd (op pagina 8 en 198), heeft een tweeledige betekenis. Op pagina 8 heet Sam de ‘man zonder ziekte’ vanwege zijn relatie tot Aida. Hij heeft geen rolstoel nodig, geen permanente verzorging, hij is heer en meester over zijn eigen lichaam. Zo was hij eerst het kind geweest, vervolgens de jongen en nu de man zonder ziekte. Die titel - wellicht een allusie op Robert Musils roman Der Mann ohne Eigenschaften - is ironisch. Uiteindelijk is het niet zijn zieke zusje Aida dat aan haar einde komt, iets waar ze overigens naar verlangt, maar Sam, de gezonde kerel. Op die manier komt in de titel de absurditeit van het menselijk bestaan tot uitdrukking. Op pagina 198 verwijst de titel naar Sams schuilnaam. Hij wordt er, zoals gezegd, van verdacht de achtentwintigste agent te zijn van een geheime eenheid van de Mossad, die in Dubai een zekere Mahmoud al-Mabhouh zou hebben vermoord. Tijdens de rechtszaak wordt hij als verdachte door de rechter aangesproken als ‘De man zonder ziekte’.
| |
Opbouw
De man zonder ziekte is opgebouwd uit twee delen, die chronologisch op elkaar volgen, en die inhoudelijk sterk op elkaar lijken. Daarbinnen maakt Grunberg gebruik van korte flashbacks om de geschiedenis van Sam te beschrijven en hem te typeren. Het eerste deel van de roman geeft Sams verblijf in Irak weer, waar hij gevangen wordt genomen en gemarteld. Het eindigt met zijn redding en zijn terugkeer in Zwitserland. In het tweede deel reist Sam opnieuw naar het Midden-Oosten, nu naar Dubai, wederom om een ambitieus project te presenteren. Ditmaal zal hij niet vrijkomen, maar wordt hij ter dood veroordeeld wegens spionage. Zowel in Irak als in Dubai verliest Sam de controle. In Irak bevindt hij zich in een smerig safe house met salamanders in de badkamer. De woning in
| |
| |
Dubai is evenmin schoon, maar ditmaal wordt Sam geteisterd door kakkerlakken.
Beide keren komt Sam onder abominabele omstandigheden in een buitenlandse cel terecht. Tijdens de eerste helft van het boek laat Grunberg Sam nog bungelen, en laat hij hem hopen op redding, om die illusie in het tweede deel keihard door te prikken. Op het moment dat hij voor de tweede maal op reis gaat, voelt de lezer al dat het mis zal gaan. Het is daarbij frappant dat Sam Irak overleeft, waar zich explosies voordoen, gewapende mannen rondlopen en de maatschappelijke orde volledig verstoord is. Vervolgens wordt hij ter dood veroordeeld in het welvarende en toeristische Dubai, dat als veel ‘westerser’ geldt. Daarmee lijkt de auteur te onderstrepen dat de mens nergens veilig is.
| |
Vertelperspectief
Opvallend is verder het gekozen vertelperspectief. We hebben te maken met een niet-gedramatiseerde, auctoriële vertelinstantie die boven het verhaal staat en op de hoogte is van Sams gevoelens en gedachten. Deze instantie is echter selectief in de informatie die hij de lezer voorschotelt. Op cruciale momenten wordt de lezer informatie onthouden. Zo neemt Sam het geluid in de hotelkamer naast hem wel waar, maar lezen we er verder niets over. Tijdens de lunch met Brady lezen we alleen over de koetjes en kalfjes die ze bespreken. Dat heeft tot gevolg dat de lezer niet kan bepalen of Sam schuldig is of niet.
| |
Motieven
De roman bevat tal van motieven, zoals schaamte, dienstbaarheid, het spelen van een rol, seksualiteit, de economie van de liefde en geweld, die al eerder in het werk van Grunberg voorkwamen. Cultuurverschillen tussen het Westen en Midden-Oosten komen op verschillende niveaus aan de orde: hygienisch versus onhygiënisch, controle versus verlies aan controle, communicatie versus taalverwarring. Een ander belangrijk motief in De man zonder ziekte is geld. In de kapitalistische landen bestaat het idee dat met geld alles te koop is. Ook Sam is hiervan overtuigd: ‘Wie bereid is te betalen, kan daar genezen.’ De roman illustreert dat dit een westerse illusie is. Geld zal Aida's spierziekte niet verhelpen (ook al gelooft Sam in zijn naïviteit van wel). De poging tot het omkopen van de agenten in Dubai heeft zelfs een averechts effect - er gelden andere regels. Met geld kan de mens zich niet beschermen, lijkt Grunberg te willen beklemtonen.
Een ander motief is urine. In Irak plassen zes mannen op Sam, de ultieme vernedering: ‘Zoals er mannen zijn die in het urinoir op de vlieg in de pot mikken, zo mikken zij op zijn gezicht. Hij is de vlieg.’ Na zijn terugkeer in Zürich vraagt hij Nina of ze onder de douche over hem heen wil plassen en hem ‘hond’ wil noemen: ‘Urine is een medicijn.’ In Irak heeft Sam
| |
| |
pijn en (doods)angst ervaren en de ware aard van het bestaan gezien, in al zijn kille naaktheid, zonder het vernis der beschaving: ‘De Irakezen die dachten dat hij een spion was, waren intiem met hem, intiemer dan Nina ooit met hem is geweest.’ Zoals Puccini symbool staat voor de beschaving, zo staat urine symbool voor het verlies daarvan. Uiteindelijk is de mens nooit veilig. Niet voor niets noemt Nina Sam meermalen ‘slakje’ - het slakkenhuis biedt een illusie van bescherming, net als de architectuur.
In de roman speelt ook religie een rol. Er is sprake van een botsing tussen geloof en ongeloof. Hamid Shakir Mahmoud wordt vermoord omdat hij een atheïst is. In Irak beweert Sam tegenover de mannen dat hij een gelovig mens is: ‘Maar de waarheid is dat hij net zoveel aan God twijfelt als aan het internet hier.’ In het leven van Samarendra speelt de godsdienst geen rol van betekenis. Tot zijn veertiende is hij misdienaar geweest. Daarna is hij de katholieke kerk geleidelijk aan vergeten. Zijn geloof in God is vervangen door zijn geloof in de architectuur, met Max Fehmer als God. Fehmer doet profetische uitspraken over het wezen van de architectuur: ‘Architectuur moet meer willen zijn dan de tomaat op de hamburger, architectuur moet de keuken zijn waar de hamburger wordt gebakken.’ Zijn idool Fehmer laat hem in de steek; hij schrijft Sam dat hij geen tijd heeft om naar Dubai te komen. In de roman krijgt ook Sam zelf goddelijke trekjes: een Messias-motief. In Irak wordt hij aangesproken als ‘dé’ architect. Aan het slot legt hij zich, net als Jezus, bij de situatie neer: ‘Dit is mijn lot.’ Voor hij sterft, wil hij zich tot Fehmer richten, zoals Christus aan het kruis tot Zijn Vader: ‘Fehmer, zou hij willen roepen, kijk naar mij, als je durft.’ Daarmee verwoordt Sam iets algemeen menselijks - een echo van Pilatus' uitspraak ‘ecce homo’. Sam staat voor de mens die nergens houvast vindt.
| |
Intertekstualiteit en verwijzingen
De man zonder ziekte bevat impliciete intertekstuele verwijzingen naar andere werken uit de wereldliteratuur. Als Sam in Irak op de grond van de cel ligt en met de handen op zijn rug als een insect van de grond moet eten, lijkt hij op Gregor Samsa uit Kafka's Die Verwandlung / De gedaanteverwisseling (1912). Als Gregor op een dag ontwaakt, ontdekt hij tot zijn schrik dat hij is veranderd in een kever. Op dezelfde impliciete manier verwijst de roman veelvuldig naar Kafka's roman Der Prozess / Het proces (1925). De beginzin van deze roman luidt: ‘Iemand moest Jozef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads had gedaan, werd hij op een morgen gearresteerd.’ Dat is precies wat Samarendra in de roman tot tweemaal toe overkomt. Jozef K., die er niet in slaagt te ontdekken waarvan hij wordt beschuldigd, laat staan om zijn onschuld te bewijzen, en
| |
| |
steeds dieper wegzinkt in een bureaucratisch moeras, wordt aan het einde van Het proces door gerechtsdienaren ‘als een hond’ afgemaakt. Het kan geen toeval zijn dat ook Sam ‘hond’ wordt genoemd. Grunbergs boek bevat meer knipogen naar Kafka, zoals: ‘Ze houden hem verantwoordelijk voor iets waarvoor hij niet verantwoordelijk was’ en de letterlijk aan Het proces ontleende verzuchting: ‘Zijn alle mogelijkheden uitgeput?’
Het is bekend dat Grunberg grote belangstelling en waardering heeft voor Kafka. Tijdens een gesprek met studenten Nederlands aan de Universiteit Leiden in het voorjaar van 2013 verklaarde hij dat hij met De man zonder ziekte had willen laten zien dat Kafka, anders dan algemeen wordt gedacht, een realistische auteur is. Wat de personages Jozef K. en Samarendra Ambani overkomt, is niet surrealistisch of allegorisch bedoeld, maar kan ieder mens op ieder moment treffen. Grunberg gaat daarbij sadistischer te werk dan Kafka, want hij geeft Sam en dus de lezer de eerste keer nog de hoop dat het goed zal komen en dat hij gered zal worden. De tweede keer zal hij echter niet ontsnappen.
Tijdens het verhoor in Bagdad wordt Sams neus gebroken, waardoor die scheef komt te staan. Na zijn terugkeer heeft Sam voortdurend het onbehaaglijke gevoel dat iedereen aan hem kan zien wat hij in Irak heeft meegemaakt. Tijdens het feestje zegt zijn collega Dave tegen hem dat hij het knap vindt hoe Sam met zijn trauma omgaat: ‘“Met wat er met jou is gebeurd. Met je neus.” “Mijn neus?” Sam wrijft over zijn neus. Het was een onbewust gebaar, maar nu twee vingers van zijn linkerhand op zijn neus rusten voelt hij zich betrapt.’ Dit gegeven doet sterk denken aan de roman Uno, nessuno e centomila / Iemand, niemand en honderdduizend (1926) van de Italiaanse schrijver Luigi Pirandello, over een man die na een opmerking van zijn vrouw over zijn scheve neus aan zijn identiteit begint te twijfelen. Zo komt hij tot het inzicht dat hij zichzelf niet werkelijk kent. Die problematiek sluit aan bij de vraag die Grunberg de lezer in De man zonder ziekte laat stellen: is het personage Samarendra Ambani wel wie we denken dat hij is?
Tot slot wordt enkele malen expliciet verwezen naar de bestseller A Thousand Splendid Suns / Duizend schitterende zonnen (2007) van Khaled Hosseini. Sam krijgt van Nina een exemplaar van dit boek cadeau als hij naar Irak afreist. Grunberg lijkt hier te spotten met de westerlingen die de boeken van Hosseini verslinden en op basis daarvan de illusie hebben dat ze enig inzicht hebben in hoe het er in de islamitische wereld aan toegaat.
| |
Stijl
De roman is geschreven in de ‘kale’ stijl zonder franje die ook Grunbergs andere romans typeert, met een ironische on- | |
| |
dertoon. De zinnen en dialogen lijken ditmaal echter nog puntiger en bondiger dan in eerder werk. De stijl van Grunberg staat bekend om zijn aforismen of oneliners, die ook in deze roman niet ontbreken, zoals: ‘Wat hem betreft doodt het woord het gevoel’ en ‘Niet liefde, wraak is blind’. Grunberg maakt bij de beschrijving van zijn personages veelvuldig gebruik van het principe ‘Show, don't tell’. De verteller zegt bijvoorbeeld niet steeds expliciet hoe perfect Nina is volgens Sam, maar laat het zien met behulp van ironische zinnetjes: ‘Als ze is uitgespeeld eten ze op de bank sinaasappelcake waarop ze olijfolie heeft gesprenkeld om hem minder droog te maken.’
| |
Context
In veel kritieken wordt een verband gelegd met Grunbergs eerdere werk. Waar hij in Onze oom (2008) probeerde om zo dicht mogelijk bij de oorlog te komen, speelt deze in De man zonder ziekte slechts op de achtergrond een rol, als het decor voor de ondergang van het personage. Samarendra Ambani lijkt echter wel op eerdere Grunberg-personages, zoals Christiaan Beek uit De asielzoeker (2003), Jörgen Hofmeester uit Tirza (2006) en Ronald Oberstein uit Huid en haar (2010). Net als zij is hij gefixeerd op zijn werk en probeert hij krampachtig de controle over zijn eigen leven te behouden. Door omstandigheden die hij niet in de hand heeft is dat streven echter gedoemd te mislukken.
Opvallend is dat er bijna tegelijkertijd met De man zonder ziekte nog een architectuurroman verscheen: Euforie (2012) van Christiaan Weijts. Hoewel de werken wat betreft de inhoud onvergelijkbaar zijn, vervult de architectuur in beide werken een thematische functie: het creëren van (schijn)veiligheid en het vormgeven en interpreteren van de werkelijkheid. Net als Weijts lijkt Grunberg zich bij het schrijven te hebben laten inspireren door The Submission / De inzending (2011) van Amy Waldman. In die roman wordt, jaren na de aanslagen op de Twin Towers in New York, een ontwerpwedstrijd georganiseerd voor een monument op Ground Zero. Deelnemers sturen anoniem hun plannen in. Er ontstaat een rel op het moment dat blijkt dat de winnaar een moslim is.
Ten slotte kan De man zonder ziekte worden gelezen als een exemplarisch werk. Het bevat een verhaal dat zich afspeelt in een realistisch decor, maar het wil tegelijkertijd een algemene, filosofische, existentialistische moraal verkondigen. In dat opzicht doet het denken aan De donkere kamer van Damokles (1958) van Willem Frederik Hermans. Net als Osewoudt raakt
| |
| |
Sam verstrikt in de werkelijkheid die hij niet kan overzien en wordt hij van iets beschuldigd zonder dat hij in staat is om zijn onschuld te bewijzen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De komst van een nieuwe roman van Arnon Grunberg geldt in het literaire leven steevast als een gebeurtenis van belang. Er werd dan ook veel aandacht aan besteed. Vrijwel alle recensies refereren aan Grunbergs enorme productie: romans, essays, verhalen, brieven, reportages en ‘voetnoten’. In de meeste kritieken werd De man zonder ziekte positief besproken. Vooral de beknoptheid en de heldere, aforistische stijl werden geprezen. Volgens Rob Schouten in Trouw lijkt Grunberg de Nederlandse literatuur ontgroeid, wat blijkt uit het feit dat hij zich spiegelt aan grote buitenlandse auteurs als Musil en Kafka en hun thematiek: ‘De kwestie is intussen allang niet meer of Grunberg grote en mooie literatuur schrijft maar hoe diep en pijnlijk hij in onze humanistische gemeenplaatsen boort. Na De man zonder ziekte ben ik geneigd te zeggen: dieper dan ooit.’ In Het Parool wordt het werk geprezen als ‘hilarisch en schrijnend, kortom: superieur absurdisme’. Volgens de Leeuwarder Courant ontstijgt Grunberg thans de vaderlandse literatuur.
Ook Arjen Fortuin in NRC Handselsblad uitte zich lovend. Vergeleken met eerdere romans, die te veel onnodige rafelrandjes bevatten, vormt De man zonder ziekte volgens hem een geheel: ‘een schrijver wordt ouder en ervarener en zijn techniek wordt steeds volmaakter. Hij laat beter zien waar het hem met zijn werk om te doen is, weet wat zijn lezers wel en niet begrijpen, schrapt overbodige uitweidingen, hoe geestig ze misschien ook zijn. En zo nadert hij de perfectie, die van de weeromstuit voorspelbaar kan worden’. Dat laatste verwijt keert in meer recensies terug. Zo is Jaap Goedegebuure in Het Financieele Dagblad welwillend over de roman, hoewel hij inmiddels gewend is geraakt aan Grunbergs ‘trucs’. En op de website van De Groene Amsterdammer schreef Marja Pruis: ‘Het lijkt alsof hij iedere keer hetzelfde schrijft, maar dan met andere namen.’
Enkele kritieken zijn negatiever van toon. Joost de Vries in De Groene Amsterdammer verklaart dat het lezen hem een ‘frustrerende, halfslachtige leeservaring’ had bezorgd; Sam is geen realistisch personage, maar veeleer een ‘concept dat voor een personage door moet gaan’, waardoor je niet de behoefte voelt mee te leven. Diezelfde kritiek werd verwoord door Johan Bakker in het Nederlands Dagblad, die Sam een lege huls, en het verhaal voorspelbaar noemt. Het meest negatief is Marc Holt- | |
| |
hof in De Tijd, die De man zonder ziekte ‘niet meteen een meesterwerk’ noemt en van mening is dat de ‘Nederlandse wonderboy’ te veel produceert: ‘Je kan je nooit van de indruk ontdoen dit allemaal wel eens eerder, én beter verteld, gelezen te hebben.’ Over het algemeen werd de roman evenwel beschouwd als een tamelijk geslaagde exercitie van de ‘Grote Een’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arnon Grunberg, De man zonder ziekte, eerste druk, Amsterdam/Antwerpen 2012.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
M.V., De man zonder ziekte. In: Knack Focus, 16-5-2012. |
Karin Overmars, Puccini naar Bagdad brengen. In: Het Parool, 23-5-2012. |
Joost van Velzen, Arnon Grunberg: Is hij nu de Grote Eén? In: Trouw, 23-5-2012. |
Marc Cloostermans, Een beetje Irak in huis. In: De Standaard, 25-5-2012. |
Arjen Fortuin, Wegkijken is de wet. In: NRC Handelsblad, 25-5-2012. |
Gerry van der List, Arnon Grunberg: ‘De man zonder ziekte’. In: Elsevier, 26-5-2012. |
Arjan Peters, Irak is nog niet klaar voor de opera. In: de Volkskrant, 26-5-2012. |
Rob Schouten, Een Zwitser kan niets gebeuren. In: Trouw, 26-5-2012. |
Stefanie de Jonge, ‘De man zonder ziekte’ de nieuwe roman van Arnon Grunberg. In: Humo, 29-5-2012. |
Marc Holthof, Arnon Grunbergs jongste roman slachtoffer van veelschrijverij. In: De Tijd, 31-5-2012. |
Joost de Vries, De man en zijn mythe. In: De Groene Amsterdammer, 31-5-2012. |
Maarten Dessing, Familie van overlevers. In: Boek, 1-6-2012. |
André Keikes, Eersterangs burger. In: Leeuwarder Courant, 1-6-2012. |
Dirk Leyman, Kafka in het Midden-Oosten. In: De Morgen, 2-6-2012. |
Koen Eykhout, Holle mannen en hun beschaving. In: Dagblad De Limburger, 5-6-2012. |
Frank Heinen, Je bent een slak, Sam. En jij ook, lezer. Een slak. In: 8 Weekly, 6-6-2012. |
Sonja de Jong, Hoofdpersoon mist gelaagdheid. In: Haarlems Dagblad, 6-6-2012. |
Ronnie Weessies, ‘Niet alleen architecten maken vuile handen’. In: Architectuurweb, 6-6-2012. |
Jaap Goedegebuure, Antiheld wordt valselijk beschuldigd van terrorisme. In: Het Financieele Dagblad, 9-6-2012. |
Joost van Velzen, ‘In zekere zin ben ik een zwakkeling’. In: Trouw, 9-6-2012. |
Marja Pruis, Marja Pruis leest... ‘De man zonder ziekte’. Op: [de website van] De Groene Amsterdammer, 15-6-2012. |
Johan Bakker, Typisch Grunberg, en toch een lege huls. In: Nederlands Dagblad, 22-6-2012. |
Wilke Martens, Arnon Grunberg over Irak, naïviteit en schoonmaken van penissen. In: Metro, 28-6-2012. |
[Anoniem], Luchtkastelen in woestijnzand. In: Metro, 3-7-2012. |
Annet de Jong, Spel met identiteit. In: De Telegraaf, 7-7-2012. |
[Anoniem], Man met psychiatrische ziektes. In: Medisch Contact, 31-8-2012. |
| |
| |
Maarten Dessing, Arnon Grunberg over reizen, schrijven en de angst voor afwijzing. In: Boek, 1-11-2012. |
Delphine Seghers, De zwakke plek in de constructie. Over ‘De man zonder ziekte’ van Arnon Grunberg. In: Ons Erfdeel, nr. 4, 2012, p. 165-166. |
Mark Schaevers, De man zonder ziekte. In: Humo, 2-4-2013. |
lexicon van literaire werken 100
november 2013
|
|