| |
| |
| |
Anne Frank
Het Achterhuis
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Voor haar dertiende verjaardag kreeg Anne Frank (* 1929 te Frankfurt am Main, † 1945 te Bergen-Belsen) een dagboek cadeau, waarin zij regelmatig over haar leven begon te schrijven. Zij woonde destijds in het door de Duitse bezetting geteisterde Amsterdam en was de tweede dochter van Duits-joodse emigranten. Nog geen maand later, in juli 1942, zagen haar ouders zich genoodzaakt met het gezin onder te duiken in de hoop vervolging en deportatie te voorkomen. Daartoe was in het achterste gedeelte van het kantoorpand van het bedrijf van Annes vader aan de Prinsengracht een schuilplaats ingericht. Begin augustus 1944 werd de familie na verraad ontdekt en vervolgens gearresteerd en weggevoerd naar Duitsland.
De volgende zomer keerde vader Otto Frank als overlevende van het Duitse vernietigingskamp te Auschwitz terug in Amsterdam. Toen na een maand duidelijk was dat zijn vrouw en kinderen de oorlog niet hadden overleefd, ontving hij het dagboek en andere papieren van dochter Anne uit handen van zijn secretaresse Miep Gies. Zij had dit materiaal na de arrestatie van het gezin op de vloer van hun schuilplaats gevonden en bewaard. Nog datzelfde jaar liet Otto Frank een licht geredigeerd afschrift van het manuscript aan vrienden en bekenden lezen, waarna publicatie werd overwogen. Verschillende uitgevers, zoals Querido en Meulenhoff, bleken echter niet geïnteresseerd, mede omdat de stof zo kort na de oorlog niet interessant zou zijn voor lezers. Historicus Jan Romein kreeg het manuscript eveneens onder ogen en wijdde er een column aan, afgedrukt op de voorpagina van Het Parool van 3 april 1946. Twee maanden later verscheen er een kleine selectie uit het dagboek in het mede door hem geredigeerde literaire tijdschrift De Nieuwe Stem (jrg. 1, aflevering 6, pp. 432-442).
Uitgeverij Contact besloot het dagboek vervolgens uit te geven. Het verscheen in het voorjaar van 1947 als Het Achterhuis. De ondertitel luidt Dagboekbrieven 14 juni 1942 - 1 augustus 1944, het voorwoord is van de hand van Annie Romein-Verschoor en het korte slotwoord werd geschreven door Albert
| |
| |
Cauvern. Tot 1990 zijn er bij Contact ongeveer tachtig drukken van deze editie verschenen. Vooral in de tweede helft van de jaren vijftig nam de belangstelling sterk toe: de tiende druk is van 1956, de vijfentwintigste van 1958, gevolgd door de vijftigste in 1973.
In 1991 verscheen bij uitgeverij Bert Bakker een herziene en vermeerderde editie, samengesteld door Otto Frank en Mirjam Pressler. De ondertitel onderging een kleine wijziging in de datering: Dagboekbrieven 12 juni 1942 - 1 augustus 1944. Deze editie bevat eerder geschrapte passages over seksualiteit en met kritiek van Anne op haar moeder. Bovendien zijn het oorspronkelijke voorwoord en slotwoord weggelaten en vervangen door een korte inleidende tekst, een nawoord en een verantwoording. Van deze zogenaamde ‘lees-editie’ verscheen in 2001 de vijfentwintigste druk.
Uitgeverij Bert Bakker heeft in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie De dagboeken van Anne Frank uitgebracht, de zogenaamde ‘wetenschappelijke editie’ van Het Achterhuis. De eerste druk hiervan verscheen in 1986, de vijfde, verbeterde en uitgebreide druk in 2001. Behalve beschouwingen over diverse historische aspecten van het dagboek zijn in deze uitgave drie versies van het dagboek integraal opgenomen. Het gaat om het oorspronkelijke manuscript van Anne Frank, de door haar zelf omgewerkte versie ervan en de door haar vader samengestelde en in 1947 gepubliceerde tekst. De wetenschappelijke editie bevat ook een gedetailleerde rapportage van het in de jaren tachtig uitgevoerde onderzoek naar de echtheid van het dagboek. Sinds het overlijden van Otto Frank in 1980 bevindt het manuscript zich in de collectie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.
Het dagboek verscheen in 1950 in Duitsland (als Das Tagebuch der Anne Frank) en Frankrijk (Le Journal de Anne Frank), en in 1952 in Engeland, de Verenigde Staten (als The Diary of a Young Girl), Japan, Noorwegen en Denemarken. Binnen tien jaar was het in vertaling in een kleine twintig landen beschikbaar, al gaan niet alle vertalingen op exact hetzelfde tekstmateriaal terug. De populariteit van het dagboek nam sterk toe na de Amerikaanse toneelbewerking van Frances Goodrich en Albert Hackett, die in 1955 op Broadway en een jaar later ook in Duitsland en Nederland te zien was, en na de verfilming door George Stevens uit 1959. Inmiddels zijn van de belangrijkste vertalingen tientallen herdrukken verschenen, terwijl de wetenschappelijke editie in het Duits, Frans, Engels en Japans voorhanden is. Wereldwijd is het dagboek in ruim vijftig talen uitgebracht met een totale oplage van ruim vijfentwintig mil- | |
| |
joen exemplaren, en daarmee laat het qua internationale uitstraling alle andere Nederlandstalige literaire werken ver achter zich.
Vanwege de bijzondere ontstaans- en publicatiegeschiedenis verwijst Het Achterhuis overigens eerder naar een verzameling versies en tekstmateriaal dan naar één specifieke, afgeronde tekst. Het is in de moderne zin van het woord een ‘open’ tekst. Omwille van de duidelijkheid zal hier echter worden uitgegaan van de leeseditie uit 1991. Die bestaat uit zo'n 190 brieven en telt inclusief inleiding, nawoord en verantwoording 304 bladzijden. De periode van juni tot en met december 1942 is beschreven in 42 brieven, 1943 in 50 brieven, terwijl het aantal brieven uit de beschreven zeven maanden van 1944 ongeveer 100 bedraagt. Er is een enkele zeer korte brief tussen van niet meer dan drie zinnetjes en één van ongeveer negen bladzijden, maar de gemiddelde brief heeft een lengte van een tot twee bladzijden. Met uitzondering van de eerste paar brieven, die geen aanhef hebben, zijn ze gericht aan ‘Lieve Kitty’ (soms ‘Liefste Kitty’ of ‘Lieve schat’), een gefingeerde persoon, en ze zijn allemaal gedateerd, waarbij ook de dag van de week is aangegeven en soms eveneens het dagdeel. De brieven worden doorgaans afgesloten met ‘je Anne’, maar varianten, zoals ‘je dankbare en blijde Anne’ en ‘je toegenegen Anne’, komen ook voor. Veel brieven uit de laatste maanden worden afgesloten met ‘je Anne M. Frank’. Een enkele keer volgt er een ‘P.S.’
De eerste negen dagboekbrieven heeft Anne vermoedelijk thuis geschreven, aan het Merwedeplein 37 te Amsterdam. De overige tekst heeft zij tussen 8 juli 1942 en 1 augustus 1944 in het achterhuis van Prinsengracht 263 op schrift gesteld. Sinds 1960 is dit pand opengesteld als museum ter herinnering aan het leven van de auteur.
| |
Inhoud
Het eind van het schooljaar nadert, de vakantie staat voor de deur en met alleen een vijf voor algebra gaat Anne Frank met gemak over naar de tweede klas van het Amsterdamse Joods Lyceum. Het is de vroege zomer van 1942 en Nederland leeft ruim twee jaar onder Duitse bezetting. Steeds vaker zijn in de afgelopen maanden mensen met een joodse achtergrond opgepakt om naar Duitsland te worden gebracht. Om dit lot voor te zijn duikt de familie Frank in de tweede week van juli onder. Samen met een ander bedreigd gezin, de familie Van Daan, heeft Otto Frank het achterste gedeelte van zijn midden in de stad gelegen kantoor als schuilplaats ingericht. Het is naar om- | |
| |
standigheden een gerieflijke plek, ook al benauwt het Anne dat ze niet naar buiten kan. De hele dag moeten de onderduikers muisstil zijn en alleen na sluitingstijd van het kantoor kunnen zij in de rest van het pand terecht. Miep en Bep, werkzaam op het in het voorhuis gelegen kantoor, voorzien de onderduikers dagelijks van voedsel, boeken en nieuws uit de buitenwereld.
De eerste weken leest Anne veel. Zij kan goed overweg met haar zus Margot, al vindt zij haar wel iets te braaf. De twee gezinnen moeten erg aan elkaar wennen. Anne heeft aanvankelijk weinig op met Peter, de wat saaie drie jaar oudere zoon van de familie Van Daan. In het najaar richt zij zich zo goed en kwaad als het gaat op haar scholing: ze maakt sommen, leert talen en oefent steno. Met oog voor de verschillende karakters van haar medebewoners doet zij verslag van de dagelijkse karweitjes en rituelen, zoals opstaan, schoonmaken, koken en eten. De onderduikers lopen voortdurend het gevaar ontdekt te worden en dat zou desastreus kunnen zijn, want op de Engelse radio horen zij dat opgepakte joden vermoedelijk in Duitsland worden vergast. In november komt er nog een onderduiker bij, tandarts Dussel, met wie Anne in het vervolg haar kamer moet delen.
De eigenzinnige, praatgrage Anne wordt soms gek van de anderen en het gevoel opgesloten te zijn, maar ze beseft dat er geen alternatief is. Begin 1943 is ze klaar met de cursus stenografie en leest ze vooral over mythologie. De kwetsbaarheid van de onderduikers blijkt steeds weer uit kleinigheden, bijvoorbeeld wanneer er iemand ziek is en er misschien doktershulp nodig is of als hun aanwezigheid dreigt te worden ontdekt, zoals bij een inbraak in het kantoorpand. De relatie tussen Anne en haar moeder wordt er niet beter op en op 7 april ‘dendert’ het hele huis van ruzie. Het oorlogsnieuws stemt evenmin hoopvol; met de invasie van Engelsen en Amerikanen wil het maar niet vlotten, wat betekent dat de Duitse bezetter ongestoord zijn greep kan versterken. Zo worden alle studenten die weigeren hun sympathie met Duitsland te betuigen naar werkkampen afgevoerd. Dit alles kan niet verhinderen dat het leven in het Achterhuis doorgaat en dat Anne er op 12 juni haar veertiende verjaardag viert. Elke middag tussen halfdrie en vier uur schrijft ze in haar dagboek, terwijl mijnheer Dussel in dezelfde kamer een dutje doet. Een enkele keer, zoals op 25 juli, worden de bewoners opgeschrikt door bombardementen in de buurt. In de loop van 1943 verslechteren de onderlinge verhoudingen in het Achterhuis; er heerst een drukkende sfeer en irritaties over en weer leiden steeds vaker tot woede-uitbarstingen. Anne zou niets liever doen dan naar buiten gaan. De hoop op een goede afloop maakt geregeld plaats voor vertwijfeling.
| |
| |
Rond de jaarwisseling trekt Anne zich meer terug in zichzelf. Zij stelt zichzelf meer vragen over de dingen, ontwikkelt meer belangstelling voor genealogie en geschiedenis, en denkt na over haar eigen wezen, mede onder invloed van de veranderingen die zich in haar lichaam voltrekken. De slechte band met haar moeder begint zij op een analytische manier te beschouwen. In een droom bemerkt ze voor het eerst seksuele verlangens bij zichzelf. En in de eerste weken van 1944 voelt zij zich meer aangetrokken tot de bescheiden Peter, bij wie ze vaker op de kamer gaat zitten om te praten. In februari worden de geruchten over een invasie steeds sterker, maar tegen het einde van die maand denkt Anne de hele dag aan niets anders dan aan Peter. Zij ziet een band met hem omdat ze allebei niet genoeg liefde van hun moeder ontvangen: die van hem is te oppervlakkig en met zichzelf bezig, terwijl die van haar het vermogen mist haar dochter werkelijk aan te voelen. Hoewel Anne haar zus nog altijd graag mag, bemerkt zij steeds vaker dat zij niet op dezelfde golflengte zitten; haar gevoelens voor Peter worden intussen zelfs sterker. Een radio-oproep van een van de Nederlandse ministers op 28 maart over het verzamelen van brieven en dagboeken na de oorlog, maakt bij Anne de gedachte los dat het aardig zou zijn een roman over het Achterhuis te schrijven. Zij ontdekt dat zij zich in haar leven hoe dan ook met schrijven wil bezighouden, als de beste manier om haar gedachten en idealen vast te leggen.
Het einde van de oorlog lijkt dichterbij te komen, al gaan de dagelijkse ongemakken van het samenleven in het Achterhuis gewoon door, zeker nu ook in de buitenwereld het voedsel schaarser wordt. Zo zijn er kleine ruzies over de boterverdeling. Na de kwakkelwinter is het voorjaar van 1944 prachtig. Opnieuw zijn er op een avond inbrekers in het kantoorpand geweest, maar de onderduikers werden niet ontdekt. Anne voelt zich onafhankelijker dan voorheen; ze ziet zichzelf als een vrouw met moed, iemand met een doel en een eigen mening. Op 15 april krijgt ze van Peter haar eerste zoen. Hun band schenkt haar grote innerlijke rust, maar blijft niet onzichtbaar voor de anderen en Annes vader maant haar rustig aan te doen. Blijdschap om het veilige verborgen leven maakt steeds plaats voor wanhoop om het mogelijke verlies ervan. De invasie op 6 juni in Frankrijk doet de gedachte aan vrijheid herleven. In die periode taant haar liefde voor Peter vanwege zijn geslotenheid en zijn meningen over bepaalde onderwerpen, en zelfs haar innig geliefde vader beziet ze in een kritischer daglicht. Eind juli zijn er weer een paar berichten die wijzen op het naderende einde van de oorlog.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek / Opbouw
Het Achterhuis brengt in beeld hoe Anne Frank een eigen identiteit en een ontluikend bewustzijn als schrijver/kunstenaar ontwikkelt. De eerste negen brieven schetsen haar leven in de Amsterdamse Rivierenbuurt en hebben de status van inleiding. De eerste in het Achterhuis geschreven brieven behandelen het overhaaste vertrek naar het een paar kilometer verderop gelegen nieuwe onderkomen in de binnenstad, een vertrek dat een week eerder kwam dan gepland door de acute dreiging van arrestatie. Gedurende de zomer van 1942 produceert de auteur vervolgens slechts een paar brieven, om pas eind september regelmatiger te gaan berichten over haar wel en wee. Vanaf die tijd schrijft ze meestal een keer per week een brief en soms iets vaker, al zijn er ook stille periodes; zo grijpt zij in januari, februari, juni en oktober 1943 slechts twee keer naar de pen. In de winter en lente van 1944 neemt haar gretigheid om te schrijven echter enorm toe en is zij met de dag openhartiger over wie zij is. Haar verhaal over de laatste zeven maanden in het Achterhuis beslaat meer dan de helft van het totale dagboek. Deze verhevigde concentratie hangt niet zozeer samen met de oorlog of gebeurtenissen in haar directe omgeving, maar met concrete veranderingen in de auteur zelf. In een van haar laatste brieven komt zij tot het moderne zelfbesef dat haar persoonlijkheid op tegenstrijdigheden berust. Het dagboek thematiseert aldus de ingrijpende veranderingen die zich tijdens de puberteitsjaren in haar voltrekken, een periode waarin zij zich gaandeweg laat kennen als een doortastende en verbeeldingsrijke jonge vrouw.
| |
Thematiek
Vanaf het begin speelt Annes gerichtheid op studie en scholing een prominente rol. Zo goed en zo kwaad als het gaat probeert zij zichzelf wijzer te maken door romans en historische boeken te lezen. Van haar vader krijgt ze les in vreemde talen en hij draagt via tussenpersonen ook zorg voor een constante aanvoer van boeken uit de bibliotheek. Maar de leergierigheid van Anne wordt niet helemaal bevredigd: ‘Ik kan de dag haast niet afwachten’, schrijft zij op 6 april 1944, ‘dat ik in de Openbare Bibliotheek alles na kan pluizen.’ Haar hobby's - het schrijven en de studie - gaan voortdurend in elkaar over. Veel dagen in het Achterhuis verlopen alsof ze naar school gaat, zoals bijvoorbeeld blijkt uit wat zij allemaal leest en doet op een dag als 27 april 1944. Op de vraag wat haar medebewoners als eerste zouden willen doen zodra zij weer naar buiten kunnen, noemen zij concrete zaken als koffie drinken, taartjes eten, naar de bioscoop gaan of een heet bad nemen, maar Anne verlangt het meest naar ‘een eigen woning, vrije beweging en eindelijk weer hulp bij het werk’. Ze wil gewoon naar school.
| |
| |
Naar het einde toe wordt haar behoefte om kennis te vergaren alleen maar groter en reageert ze ook kritischer op wat ze leest.
Een tweede aspect van haar rijping heeft betrekking op haar omgang met de medebewoners. Tijdens haar verblijf leest Anne onder meer het vuistdikke De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker, dat zij vooral waardeert als familieroman; haar eigen dagboek kan eveneens gelezen worden als een roman over de ongewone groep van acht mensen met wie zij als in familieverband samenleeft. Er doen zich bijvoorbeeld radicale ontwikkelingen voor in de relaties met haar moeder en Peter, maar ook de relatie met haar zus is voortdurend in beweging. In haar commentaren streeft ze steeds naar oprechtheid en nuchter inzicht (vergelijk bijvoorbeeld haar opmerkingen over de relatie met haar moeder van 2-4-1943). Schrijft zij aanvankelijk vooral neerbuigend over de anderen, gaandeweg reageert zij rustiger en heeft ze meer oog voor hun problemen en complexiteit. Haar geliefde vader, die aanvankelijk boven alle kritiek verheven lijkt, beziet zij aan het einde in een genuanceerder en minder positief daglicht.
Hiermee verbonden is de manier waarop de huisgenoten haar zien: als kind, als puber of als volwassene? Anne is ‘de Benjamin van de duikfamilie’ en daarmee is ze niet helemaal gelukkig. Door die positie wordt ze namelijk voortdurend in de rol van kind gedrukt, iets waarvan ze zich juist aan het losmaken is. Dit motief van haar rol en precieze identiteit binnen de Achterhuisgemeenschap komt veelvuldig aan de orde; al weet Anne dat ze meer bereikt door te huichelen en het aardige meisje te spelen, toch kan ze ‘bij onrechtvaardigheden’ haar woede niet verkroppen, ‘zodat er weer vier weken lang over het brutaalste meisje ter wereld gekletst wordt’ (11-7-1943). In een van de laatste brieven heeft ze het over ‘wij jongeren’ en dit lijkt een goede en tevens moderne verwijzing naar wie zij is: zij laat zich in het dagboek niet kennen als meisje, puber of volwassene, maar als een uiterst mondige jongere die een steeds vastere greep krijgt op zichzelf en haar omgeving. Of, zoals ze schrijft: ‘ik voel me meer mens, veel meer dan kind’.
Behalve een intellectuele en sociale kant, heeft haar ontwikkeling ook een zuiver lichamelijk-emotionele dimensie. Onomwonden schrijft Anne over de ontdekking van het seksuele aspect van haar wezen. Opmerkelijk is bijvoorbeeld de manier waarop ze haar geslachtsorgaan beschrijft in de brief van 24 maart 1944. Dergelijke passages maken duidelijk hoe zij de veranderingen ondergaat die te maken hebben met haar rijping als vrouw. Nauw hiermee samen hangt de ontdekking van de gevoelens rond liefde en seksualiteit, die ze specifiek op Peter richt. Op zeker moment maakt ze onderscheid tussen gericht- | |
| |
heid op jongens en op meisjes, en bekent ze zich tot het verlangen naar een ‘jongensvriend’ in plaats van naar een ‘meisjesvriendin’ (7-3-1944). Ze is dan ook blij dat de Van Daans een zoon hebben: ‘Nooit zou mijn verovering zo moeilijk, mooi, en zo fijn kunnen zijn als niet juist het andere geslacht zou trekken!’ (6-3-1944).
Een vierde, hieraan gekoppeld aspect is haar groeiende besef van gender. Ze wordt zich bewuster van de verschillen tussen mannen en vrouwen, alsmede van het feit dat ze zelf vrouw is en dat dit voor haar toekomst bepaalde maatschappelijke beperkingen kan inhouden. Zij zet zich bijvoorbeeld krachtig af tegen een zuiver verzorgende taak. Ze wil ‘geen bekrompen leventje’ zoals haar moeder of zus (die verpleegster wil worden) en streeft naar een zelfstandiger en onafhankelijker leven. Dat bij zo veel volkeren de vrouw altijd een ondergeschikte plaats heeft ingenomen en dat dit nog steeds het geval is, beschouwt ze als een ‘groot onrecht’ waarvan ze graag de oorzaak zou willen weten.
Hiermee verbonden is de ontluiking van haar professionele identiteit: diverse malen maakt ze gewag van haar ambities om journalist of schrijver te worden. Een van de eerste signalen hiervan is haar strijd met kamergenoot Dussel om meer tijd aan haar tafeltje te mogen doorbrengen, om zich aldus meer op het schrijven te kunnen concentreren (13-7-1943). Schrijven heeft voor haar niet louter met de realiteit te maken, maar ook met kunst en verbeelding. In de loop van haar verblijf begint zij naast haar dagboek verhaaltjes te schrijven, gebaseerd op anekdotes maar ook op verzonnen, veelal sprookjesachtige gebeurtenissen. Een belangrijke impuls is verder de radio-oproep van de minister om oorlogsdagboeken bij te houden, met het doel die na de oorlog te verzamelen en uit te geven. Dit stimuleert Anne te gaan nadenken over een roman over het Achterhuis. Als aanzet hiertoe maakt ze een begin met de redactie van haar dagboek. Haar aandacht voor de materiële aspecten van het schrijven, zoals in de anekdote over het verlies van haar vulpen en haar mededeling dat de brief van 11 mei 1944 door omstandigheden met potlood is geschreven, is in dit verband veelbetekenend. Deze laatste brief laat bovendien goed zien hoezeer ze werkt aan haar Bildung en hoe zelfbewust ze bezig is met een toekomst als journalist of schrijver. Haar droom een beroemd schrijver te worden is niet meer dan dat, maar tegelijkertijd heeft ze een scherp oog voor de praktische voorwaarden die de realisering ervan mogelijk kunnen maken (zoals de eenvoudige noodzaak te beschikken over onderwerpen).
Een zesde dimensie in de ontwikkeling van de hoofdpersoon van Het Achterhuis heeft te maken met een toenemend
| |
| |
besef van nationale of culturele identiteit. Doordat Anne Frank opgroeit in een emigrantengezin is allerminst duidelijk tot welk land, welke groep of cultuur ze behoort. Is ze vooral joods, Duits of Nederlands? Ze neigt ertoe zichzelf in toenemende mate als Nederlandse te zien, terwijl ze ook weet dat ze haar joodse achtergrond nooit zal verloochenen. Op 11 april 1944, in een fragment over haar onduidelijke culturele positie, schrijft ze: ‘Maak me Nederlander!’ En ze voegt hieraan toe: ‘Ik houd van de taal en wil hier werken. En als ik aan de koningin zelf moet schrijven, ik zal niet wijken voor mijn doel bereikt is!’ Dit verlangen hangt deels samen met de oorlog en de Duitse bezetter, die haar weinig reden geven om haar Duitse achtergrond te cultiveren; mede door haar gerichtheid op taal en schrijven ontwikkelt ze steeds meer een besef van Nederlandse identiteit. Naar aanleiding van het gerucht dat de reeds weggevoerde Duits-joodse emigranten met asielrecht in Nederland na afloop van de oorlog terug moeten naar hun eigen land, houdt ze een vurig pleidooi om te mogen blijven: ‘Ik houd van Nederland, ik heb eenmaal gehoopt dat het mij, vaderlandsloze, als vaderland mag dienen, ik hoop het nog!’ (22 mei 1944).
Ten slotte, op een overkoepelend, moreel niveau laat het dagboek zien hoe Anne inzicht verwerft in meer abstracte zaken als God, de eigen wil, de natuur, psychologie en identiteit. Op dit algemene niveau komen alle hiervoor genoemde aspecten van haar ontplooiing samen. Zo analyseert ze tegen het einde steeds vaker haar eigen verleden en karakter, waarbij ze niet schroomt om harde zelfkritiek te spuien. In een van haar laatste brieven schrijft ze dat iedereen die haar kent zal beamen dat ten minste één eigenschap haar kenmerkt en wel het hebben van zelfkennis. Ze heeft geleerd afstand te nemen van zichzelf: ‘Ik kan me bij al m'n handelingen bekijken, alsof ik een vreemde was.’ Ze heeft bovendien oog gekregen voor de vreemdheid van het historische moment waarin ze leeft, een moment waarin de wereld ‘op z'n kop staat’, alsmede voor de vreemdheid van het bestaan zelf, het niet weten ‘waarom en waarvoor’ wij leven. Ze formuleert ook steeds scherper omlijnde ethische idealen. Zo is het volgens haar van belang nooit voor de waarheid terug te deinzen en je eigen denkbeelden altijd ‘hoog en droog te houden’: al zijn ze nu niet uitvoerbaar, misschien zijn ze dat later wel.
| |
Stijl
De morele, emotionele en intellectuele ontwikkeling van Anne is ook terug te zien in stilistische verschuivingen. De meisjesdagboektaal verdwijnt gaandeweg naar de achtergrond om plaats te maken voor een meer volwassen taal en stijl van reflectie. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de zinsbouw, het vocabulaire, de keuze van onderwerpen en de geformuleer- | |
| |
de inzichten in zichzelf en anderen. In plaats van uitroeptekens ziet de lezer naar het einde toe vaker vraagtekens verschijnen. Verder is het dagboek vanaf het begin rijk aan retorische technieken die helpen om afstand te nemen, zoals ironie, humor, zelfrelativering en understatement. Voorbeelden hiervan zijn commentaren als: ‘(...) ontdekt worden en dan de kogel krijgen’ is ‘natuurlijk een minder prettig vooruitzicht’ (11-7-1942); ‘Mag ik je voorstellen: mama Frank, voorvechtster der kinderen!’ (12-3-1943); en ‘Wie wil vermageren logere in het Achterhuis!’ (7-4-1943). Ook maakt de auteur regelmatig op effectvolle wijze gebruik van eenvoudige beeldspraak en getuigt ze op het niveau van de taal zelf van inventiviteit. Het Achterhuis wordt een keer het ‘Achterfort’ genoemd en om uitdrukking te geven aan de geringe intimiteit in de band met haar moeder noemt ze haar vaak ‘mansa’ of ‘mans’ in plaats van ‘mams’. Haar zelfverzonnen woord verwijst naar ‘de onvolkomen mams, die ik zo graag met nog een pootje aan de “n” zou vereren’ (24-12-1943).
| |
Vertelwijze
Zoals in bijna alle dagboeken vallen in Het Achterhuis ikfiguur en verteller samen. Net zomin als Anne weet de lezer wat er precies in de andere personages omgaat. Zij schroomt overigens niet om haar macht als verteller te gebruiken, vooral in de passages waarin ze negatieve oordelen uitspreekt over medebewoners zoals haar moeder, mevrouw Van Daan en mijnheer Dussel. Tegen het einde nuanceert ze een aantal van haar veroordelingen. In de brief van 2 januari 1944 gaat zij bijvoorbeeld uitgebreid in op het wederzijdse onbegrip tussen haar moeder en haarzelf en schrijft ze dat de periode waarin ze haar moeder in tranen kan afwijzen voorbij is.
Hoewel het gaat om een ondubbelzinnig ikverhaal is Het Achterhuis in twee opzichten opvallend. Ten eerste door de beslissing om de aantekeningen in briefvorm aan een gefingeerd personage, Kitty, te richten. Zij komt niet alleen in de aanhef voor, maar wordt ook wel in de brieven met ‘je’ aangesproken. Anne heeft haar verzonnen uit gebrek aan de vriendin bij wie ze alles kwijt kan. Door het gedwongen verblijf in het Achterhuis krijgt deze kunstgreep een extra dimensie: Kitty wordt de buitenstaander, degene aan wie de belevenissen worden gerapporteerd. Overigens wordt Kitty verder als ‘personage’ niet of nauwelijks ingevuld en zij krijgt daardoor de rol van de alles begrijpende, ideale lezer. Dit geeft het dagboek op natuurlijke wijze een dialogisch, naar buiten gericht karakter. In de tweede plaats is het dagboek geen doorsnee ikverhaal, omdat de ikfiguur zo'n sterke innerlijke ontwikkeling doormaakt; als gevolg hiervan is de denkende en handelende ik aan het begin een ander dan die aan het eind. De afwisseling van passages gewijd
| |
| |
aan innerlijke ontwikkelingen, met passages over alledaagse taferelen, is eveneens een effectieve verteltechniek. Het verhaal krijgt hierdoor een zekere achteloosheid, die de lading ervan alleen maar groter maakt.
| |
Titel / Ruimte
De bijzondere omstandigheid van het onderduiken, het gedwongen samenleven van een kleine groep lotgenoten in een beperkte ruimte, markeert de grenzen van de zelfontplooiing van Anne Frank. Met uitzondering van de eerste paar brieven speelt het verhaal zich af in het achterste gedeelte van het kantoorpand van het bedrijf van Annes vader. De titel wordt Anne ingegeven op grond van haar overweging een roman over het Achterhuis te gaan schrijven (29-3-1944). En op 11 mei 1944 schrijft ze: ‘Na de oorlog wil ik in ieder geval een boek getiteld Het Achterhuis uitgeven.’ Een ‘achterhuis’ is de gewone naam voor een aan de achterkant gelegen aanbouw, een verschijnsel dat veel voorkomt bij Amsterdamse grachtenpanden. Met betrekking tot het dagboek is die benaming overigens wel bijzonder evocatief. Zoals Anne schrijft: ‘Aan de titel alleen al zouden de mensen denken dat het een detectiveroman is.’ (29-3-1944) Door het metaforische gehalte ervan verwijst deze titel rechtstreeks naar het verborgen, geheime leven dat zich daar tijdens de oorlogsjaren afspeelt en waarvan zij verslag doet.
Het Achterhuis is als een oase midden in de grote stad die alleen in volstrekte verborgenheid - en, gezien de duur van het verblijf, met hulp van buitenaf - kan blijven voortbestaan. Een met de specifieke ruimte verbonden motief is dan ook de noodzaak tot stilte en onzichtbaarheid. In eerste instantie beschouwt Anne haar nieuwe omgeving als een ‘eigenaardig pension’ dat als schuilplaats ‘ideaal’ is: ‘Hoewel het vochtig is en scheefgetrokken zal men nergens in Amsterdam zo iets gerieflijks voor onderduikers hebben ingericht, ja misschien zelfs nergens in heel Nederland’ (11-7-1942). In de gehele periode passeert zij slechts één keer de drempel van de voordeur: om het pand binnen te komen. Al kunnen de bewoners zich 's avonds en op zondagen ook elders in het pand begeven (het kantoor in het voorhuis is dan niet in gebruik, terwijl ook de panden ernaast verlaten zijn), het grootste deel van de tijd is ieder geluid taboe en moeten de bewoners handelen alsof ze niet bestaan.
De voortdurende dreiging van de Tweede Wereldoorlog speelt uiteraard een centrale rol in het verhaal, maar alleen op de achtergrond. Het is voor Anne een vrijwel onzichtbare en ongrijpbare werkelijkheid, die alleen af en toe een concrete vorm aanneemt als nieuwsbericht.
| |
Genre
Het dagboek geldt als het genre dat het meest rechtstreeks aan de beleefde werkelijkheid verbonden is, voor zover het re- | |
| |
laas doorgaans bestaat uit een door de tijd gedicteerde reeks feitelijke gebeurtenissen. Het Achterhuis wijkt hier niet wezenlijk van af, maar door de toegepaste kunstgrepen, zoals de keuze voor de briefvorm en de fingeerde namen van de beschreven personen, gaat het toch nadrukkelijk om een literair dagboek. Dit karakter wordt onderstreept door de levendige beschrijvingen van het dagelijkse reilen en zeilen, de stilistische wijzigingen die zij zelf heeft aangebracht bij het herschrijven van het grootste gedeelte van haar dagboek (waarmee zij op het moment van het verraad was gevorderd tot eind maart 1944) en de authentieke manier waarop de innerlijke groei van de ikfiguur gestalte krijgt: het leest als een openhartige ontwikkelingsroman. Dit is mede een gevolg van de specifieke functie die het dagboek als kunstvorm voor haar heeft: het dient als een vrije ruimte waarin ze zichzelf ongeremd en volledig kan uiten.
| |
Thematiek
Uiteindelijk ontleent het dagboek niet primair zijn waarde aan het beschreven onderduikavontuur, maar aan de beschrijving van het innerlijke groeiproces van de hoofdfiguur, alsmede haar levensinzichten en ongewone verbeeldingskracht. Over haar ontwikkeling merkt Anne op: ‘Als men zelf verandert merkt men dat pas als men veranderd is. Ik ben veranderd, en grondig ook, helemaal en alles. Mijn meningen, opvattingen, kritische blik, mijn uiterlijk, innerlijk, alles is veranderd.’ (25-3-1944) Juist ten aanzien van allerlei kleine, alledaagse problemen die voor iedereen herkenbaar zijn, blijkt zij een doortastende jonge vrouw en draagt ze verrassende oplossingen aan, die onder de gegeven omstandigheden ook overlevingsstrategieën zijn. Wanneer bijvoorbeeld de maaltijd van de onderduikers er niet bepaald smakelijk uitziet, zet zij als volgt haar verbeelding aan het werk: ‘Ik neem het bord voor me, verbeeld me dat het iets heel lekkers is, kijk er zo weinig mogelijk naar en voordat ik het weet is het op.’ En bij het opstaan iedere ochtend, ‘ook zo iets dat zeer onaangenaam is, spring ik uit bed, denk bij mezelf “je gaat er dadelijk weer in”, loop naar het raam, ontduister, snuffel zo lang aan de kier tot ik een beetje lucht voel en ben wakker.’ (10-8-1943) Haar moeder noemt haar om dit soort inventiviteit genereus een ‘levenskunstenaar’. Ook het dagelijkse schrijven van Anne Frank moeten we zien als een vorm van ontduisteren, als het snuffelen aan een beetje lucht - als het werk van een levenskunstenaar.
| |
Context
De thematiek van de innerlijke groei en rijping van een jong hoofdpersonage komt in talloze ontwikkelingsromans en auto- | |
| |
biografische verhalen uit de moderne Nederlandse literatuur aan de orde, maar zelden of nooit op even indringende wijze. Toch staat Het Achterhuis in de eerste plaats bekend als een van de meest aangrijpende getuigenissen over het leven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Andere gepubliceerde dagboeken die in meer of mindere mate direct verbonden zijn met de ervaring van bezetting, onderdrukking of vervolging tijdens die periode zijn Doortocht. Een oorlogsdagboek 1940-1945 (1946) van Bert Voeten, Dagboek uit een kamp (1946) van Loden Vogel, Tweestromenland (1950) van Abel Herzberg, Dagboek uit Bergen-Belsen (1965) van Renata Laqueur, Dagboek geschreven in Vught (1977) van David Koker en Het verstoorde leven (1981) van Etty Hillesum. Het eerste deel uit de reeks van Hans Warren, Geheim Dagboek 1942-1944 (1981), speelt zich eveneens af tijdens de oorlog.
In de naoorlogse jaren hebben veel joods-Nederlandse auteurs ook in meer of minder gefictionaliseerde vorm geschreven over oorlogservaringen. Gedacht kan worden aan werk van Marga Minco, zoals Het bittere kruid (1957) en Een leeg huis (1966), De nacht der Girondijnen (1957) van Jacques Presser, Kinderjaren (1978) van Jona Oberski, werk van G.L. Durlacher, zoals Strepen aan de hemel (1985) en Quarantaine (1993), en Het lied en de waarheid (1997) van Helga Ruebsamen. Veel van deze werken zijn geschreven vanuit een kinderperspectief, terwijl een gedeelte van laatstgenoemde roman specifiek gewijd is aan de ervaring van het onderduiken.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het allereerste artikel over Het Achterhuis verscheen binnen een jaar na de bevrijding en nog voor de publicatie van het dagboek. De schrijver, Jan Romein, plaatst het in een breed literair-historisch kader. Hij prijst de zuiverheid en soberheid van de taal van Anne Frank, alsmede haar relativerende inzicht in anderen en zichzelf. Haar gewelddadige dood betekent volgens hem ‘dat wij den slag tegen het beest in den mensch verloren hebben’. In haar voorwoord bij de eerste editie van het dagboek legt zijn vrouw Annie Romein-Verschoor de nadruk op het bijzondere beeld dat het dagboek geeft van de snelle innerlijke ontwikkeling van de hoofdpersoon.
De ontvangst in de Nederlandse pers was vervolgens zonder voorbehoud positief. De recensenten hebben oog voor het belang van het dagboek als document humain, het eerlijke stemgeluid van de auteur en het tragische karakter van haar verhaal. Jeanne van Schaik-Willing leest het dagboek als ‘het zelfportret
| |
| |
van de ontluikende jonge vrouw’ en ziet haar als een symbool van de holocaust. In een emotionele beschouwing noemt Jacques Presser het boek ‘een wonder’, met name vanwege ‘de tinteling, de reinheid, de oorspronkelijkheid’ van het proza. Anna Blaman spreekt van een ‘moreel testament’: ‘Hier wordt gaaf een puberteit doorstreden, hier wordt de liefde ontdekt, hier bloeit een leven schoon en volkomen.’ En Dirk Coster schrijft: ‘Dit boekje helpt ons weer een weinig aan de mensheid te geloven.’ Vooral de vrouwelijke recensenten onderkennen de meer algemene betekenis van het dagboek als een indringend ontwikkelingsverhaal van een meisje in haar puberteitsjaren.
In de tweede helft van de jaren vijftig groeide Het Achterhuis uit tot een internationaal bekend werk dankzij de vele vertalingen en de Amerikaanse toneelbewerking. De toneelopvoering ontlokte aan sommige recensenten heftige kritiek, met name vanwege de onvermijdelijke vereenvoudigingen, maar uiteindelijk overheerste toch waardering. In de jaren zestig en zeventig zijn er ook publicaties geweest waarin de echtheid van het dagboek in twijfel is getrokken. Het gaat veelal om obscure pogingen om vanuit neonazistische invalshoek de heersende beeldvorming rond de Tweede Wereldoorlog en de holocaust te ondermijnen. De kwestie heeft geleid tot diverse rechtszaken en was in 1981 aanleiding voor het Nederlandse Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie een onderzoek door het Gerechtelijk Laboratorium te laten uitvoeren. De uitkomst hiervan maakt duidelijk dat er geen reden bestaat om aan de authenticiteit van het dagboek te twijfelen.
De publicatie van de wetenschappelijke editie met de manuscriptversies van het dagboek in 1986 gaf een belangrijke onderzoeksimpuls. De sindsdien verschenen studies beschouwen het werk in het licht van biografische aspecten (ook van andere Achterhuisbewoners), tekstuele aspecten, de historische context, joodse identiteit, gender (feminisme, vrouwelijke identiteit), en - zij het in mindere mate - literaire aspecten. Ook zijn de wereldwijde populariteit van het dagboek en de receptie ervan steeds vaker onderwerp van onderzoek.
Door de jaren heen is het dagboek talloze keren bewerkt voor film, theater, televisie en kinderliteratuur in vele talen en landen. Joods-Amerikaanse auteurs als Meyer Levin (in The Obsession, 1973), Philip Roth (in het derde deel van The Ghostwriter, 1979) en Paul Auster (in het tweede deel van The Invention of Solitude, 1982) hebben zich direct door Het Achterhuis laten inspireren. De Amerikaanse dichter John Berryman beklemtoont in een beschouwing het ongewone talent van Anne Frank en wijst erop dat de meeste volwassenen nooit zullen toekomen aan de kwaliteit van haar levensinzichten. Haar dag- | |
| |
boek geeft volgens hem op niet eerder vertoonde wijze een beeld van de omslag van kind naar volwassene: ‘It took, I believe, a special pressure forcing the child-adult conversion, and exceptional self-awareness and exceptional candor and exceptional power of expression, to bring that strange or normal change into view.’ Harry Mulisch leest het dagboek pas voor het eerst in de jaren tachtig (nadat hem is gevraagd er een lezing over te houden) en gedurende een paar dagen richt het ‘een soort verwoestende ontroering’ in hem aan, ‘soms op het snikken af, vermengd met een stevige dosis haat en moordzucht’. Het boek heeft volgens Mulisch zo'n krachtige uitwerking op de lezer door het gebruik van de briefconventie, de eenheid van tijd en plaats en de catastrofe die volgt op de laatste zin. Als een objet trouvé is Het Achterhuis volgens hem een ‘kunstwerk van de werkelijkheid zelf’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Anne Frank, Het Achterhuis. Dagboekbrieven 12 juni 1942 - 1 augustus 1944. Herziene en vermeerderde editie onder redactie van Otto Frank en Mirjam Pressler, 25ste druk, Amsterdam 2001.
David Barnouw en Gerrald van der Stroom (tekstverzorging), De Dagboeken van Anne Frank. Ingeleid door David Barnouw, Harry Paape en Gerrold van der Stroom. Met een samenvatting van het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium, opgesteld door H.J.J. Hardy, vijfde, verbeterde en uitgebreide druk, Amsterdam 2001.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. Romein, Kinderstem. In: Het Parool, 3-4-1946. |
Annie Romein-Verschoor, Inleiding. In: Anne Frank, Het Achterhuis. Dagboekbrieven van 14 juni 1942 - 1 augustus 1944, Amsterdam 1947, pp. 7-11. |
Jaap Meijer, Vermoorde jeugd. Naar aanleiding van een dagboek. In: Nieuw Israëlitisch Weekblad, 1-8-1947. |
J. Presser, De kindermoord van Amsterdam. In: De Vrije Katheder, 16-8-1947. |
J. van Schaik-Willing, Het Achterhuis. Dagboek van Anne Frank. In: De Groene Amsterdammer, 16-8-1947. |
Anna Blaman, Oorlogsdocument en document humain. In: NRC, 8-9-1947. |
C.Th.R., Over echte dagboeken gesproken. In: De Nederlander, 24-9-1947. |
B. Andreas, Het Achterhuis door Anne Frank. In: De Vlam, 8-11-1947. |
Dirk Coster, Ontroerend, feilloos relaas van een Joods meisje. In: Elseviers Weekblad, 24-1-1948. |
Meyer Levin, The child behind the secret door. In: The New York Times Book Review, 15-6-1952. |
Ies Spetter, Onderduikpret op Broadway. Onverdragelijk succes van Anne Franks dagboek. In: Vrij Nederland, 5-11-1955. |
H.A. Gomperts, Nut en nadeel van toneelbewerkingen. The Diary of Anne Frank. Kitsch onder valse vlag. In: Het Parool, 28-4-1956. |
H.A. Gomperts, ‘Dagboek van Anne Frank’ een unieke gebeurtenis. In: Het Parool, 28-11-1956. |
A. Koolhaas, Dagboek Anne Frank aangrijpend vertolkt. De werkelijkheid het echte drama. In: Vrij Nederland, 1-12-1956. |
J. van Schaik-Willing, Het dagboek van Anne Frank. In: De Groene Amsterdammer, 1-12-1956. |
A. Kossmann, Dagboek van Anne Frank, aangrijpende voorstelling. In: Het vrije volk, 14-1-1957. |
Ernst Schnabel, Anne Frank. Spur eines Kindes, Frankfurt am Main 1958. |
Jan Blokker, Het Achterhuis en de zuivere Anne Frank. In: Algemeen Handelsblad, 17-4-1959. |
J.H.W. Veenstra, De Anne Frank-cultus. Wasbriefjes zijn onthullend, maar fnuikend voor een heilige. In: Vrij Nederland, 28-5-1960. |
Anne G. Steenmeijer (red.), Weerklank van Anne Frank, Amsterdam 1970. |
John Berryman, The Development of Anne Frank. In: John Berryman, The Freedom of the Poet, New York 1976, pp. 91-106. (deels gebundeld in Enzer en Solatoroff-Enzer) |
Bruno Bettelheim, The Ignored Lesson of Anne Frank. In: Bruno Bettelheim, Surviving and Other Essays, New York 1979, pp. 246-257. |
Guus Kuijer, Waarom Anne Frank haar dagboek schreef. Volwassenen duiken onder in zichzelf. In: De Nieuwe Linie, 6-6- |
| |
| |
1979; ook als ‘De onderduiker’ In: Guus Kuijer, Het geminachte kind, Amsterdam 1980, pp. 34-42. |
Richter Roegholt, Anne's dagboek. In: Vrij Nederland, 16-2-1985. |
Harry Mulisch, Het meisje en de dood. In: NRC Handelsblad, 11-4-1986. Ook in: Die Zeit, 18-4-1986; New York Review of Books, 17-7-1986; Harry Mulisch, Aan het woord. Zeven toespraken, Amsterdam 1986, pp. 81-92. (deels gebundeld in Enzer en Solatoroff-Enzer) |
Hans Warren, De ‘ware’ Anne Frank. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 14-5-1986. |
Ben Maandag, Drie onderzoekers concluderen na studie van vijf jaar in boek van 714 pagina's: ‘Anne Frank heeft al haar dagboeken zelf geschreven’. In: Het vrije volk, 15-5-1986. |
Guus Kuijer, De drie dagboeken van Anne Frank. In: Haagse Post, 24-5-1986. |
Hans Warren, Het dagboek als kunstvorm. In: Vrij Nederland, 19-7-1986. Ook, licht gewijzigd, afzonderlijk gepubliceerd als Het dagboek als kunstvorm, Amsterdam 1987. |
Miep Gies en Alison Leslie Gold, Herinneringen aan Anne Frank. Het verhaal van Miep Gies, de steun en toeverlaat van de familie Frank in het Achterhuis, Amsterdam 1987. |
Willy Lindwer, De laatste zeven maanden. Vrouwen in het spoor van Anne Frank, Hilversum 1988. |
Alvin H. Rosenfeld, Popularization and Memory: The Case of Anne Frank. In: Peter Hayes (red.), Lessons and Legacies. The Meaning of the Holocaust in a Changing World, Evanston (Illinois) 1991, pp. 243-278. |
Mirjam Pressler, Ich sehne mich so. Die Lebensgeschichte der Anne Frank, Weinheim & Basel 1992. (biografie) |
Berteke Waaldijk, Reading Anne Frank as a Woman. In: Women's Studies International Forum, nr. 4, 1993, jrg. 16, pp. 327-336. (deels gebundeld in Enzer en Solatoroff-Enzer) |
Barbara Chiarello, The Utopian Space of a Nightmare: The Diary of Anne Frank. In: Utopian Studies, nr. 1, 1994, jrg. 5, pp. 128-140. |
Laureen K. Nussbaum, Anne Frank, schrijfster. In: De Groene Amsterdammer, 28-8-1995. |
David Barnouw, Een delicaat onderwerp. Film en het dagboek van Anne Frank. In: Jaarboek Mediageschiedenis 1995, pp. 213-239. (aangepast en vertaald gebundeld in Enzer en Solatoroff-Enzer) |
Lawrence Graver, An Obsession with Anne Frank. Meyer Levin and the Diary, Berkeley 1995. |
Denise de Costa, Anne Frank & Etty Hillesum. Spiritualiteit, schrijverschap, seksualiteit. Amsterdam 1996, pp. 45-173. |
Dick van Galen Last en Rolf Wolfswinkel, Anne Frank and After, Amsterdam 1996. |
Rachel Feldhay Brenner, Writing as Resistance. Four Women Confronting the Holocaust: Edith Stein, Simone Weil, Anne Frank, Etty Hillesum, University Park (Pennsylvania) 1997. |
Ralph Melnick, The Stolen Legacy of Anne
|
| |
| |
Frank. Meyer Levin, Lillian Hellman, and the Staging of the Diary, New Haven 1997. |
Cynthia Ozick, Who Owns Anne Frank? In: The New Yorker, 6-10-1997. |
Ian Buruma, The Afterlife of Anne Frank. In: New York Review of Books, 19-2-1998. |
David Barnouw, Anne Frank voor beginners en gevorderden, Den Haag 1998. |
Carol Ann Lee, Anne Frank 1929-1945. Pluk rozen op aarde en vergeet mij niet, Amsterdam 1998. |
Melissa Müller, Anne Frank. De biografie, Amsterdam 1998. |
Gerrold van der Stroom, Anne Frank: ‘... en die vriendin heet Kitty’. In: Jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, nr. 10, 1999, pp. 231-240. |
Gerrold van der Stroom, Werken om niet dom te blijven: Anne Frank en haar dagboeken. In: Vooys, nr. 3-4, 1999, jrg. 17, pp. 65-72. |
Hyman Aaron Enzer en Sandra Solotaroff-Enzer (red.), Anne Frank: Reflections on her life and legacy, Urbana/Chicago 2000. |
Annemiek Neefjes, Ode aan Annes vulpen. In: Vrij Nederland, 31-3-2001. (over de vijfde druk van de wetenschappelijke uitgave) |
Hans Warren, Echte vriendin gefantaseerd. Dagboek van Anne Frank nog definitiever gepresenteerd. In: De Gooi- en Eemlander, 7-4-2001. (over de vijfde druk van de wetenschappelijke uitgave) |
Sharon Marcus, Anne Frank and Hannah Arendt. Universalism and pathos. In: Vinay Dharwadker (red.), Cosmopolitan geographies. New locations in literature and culture, New York 2001, pp. 89-131. |
lexicon van literaire werken 56
november 2002
|
|