| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII
Ruut in de school
En zo, tussen al die avonturen door is Ruut opgegroeid tot een flinke, stevige hond.
Als Meeuwsen, de schillenboer, Ruut voor het eerst ziet en moeder hem vertelt dat dit nu het hondje is dat Willem moest verdrinken, omdat er tóch nooit een flinke hond van kon groeien, dan kan de man zijn ogen niet geloven.
Hij steekt zijn hand uit en roept Ruut met lokkende geluidjes van zijn tong.
Maar... eigenaardig... Ruut, die anders tegen iedereen vriendelijk is, kómt niet bij Meeuwsen maar trekt zich schuw terug...
‘Neen hoor, ik moet niets van dien man hebben,’ denkt hij.
Hoe komt dat nu?
Zou Ruut's instinct hem zeggen dat deze man hem heeft willen verdrinken?
Het kán haast niet.
En tóch zou je het geloven.
Meeuwsen schijnt het óók zo te voelen, want hij zegt:
‘Hij moet niks van me hebben. Hij heeft het me zeker nog niet vergeven, van toen. Ik had er toch niets kwaads mee in de zin. 't Was geen wreedheid van me, mevrouw, want ik houd veel van dieren. Maar het beestje lag er toen zó stumperig bij, dat ik dacht er goed aan te doen als ik het uit zijn lijden haalde... Nou, je bent nou beter terecht gekomen, jong, wees er maar blij om.’
| |
| |
‘Zo zie je, Meeuwsen, dat het niet nodig was het hondje maar zo dadelijk te verdrinken,’ zegt moeder, die, eerlijk gezegd het den schillenboer nog niet heeft vergeven.
‘Ach, Mevrouw,’ is het antwoord, ‘wat zal ik u daar nou van zeggen. Wij, arme mensen hebben niet zo de gelegenheid om een ziek beestje op te fokken met een zuigflesje of zo.’
‘Maar een klein, zwak kindje zou je toch wél zo in het leven proberen te houden,’ zegt moeder.
‘Nou ja,’ lacht Meeuwsen, ‘maar een kindje, dat is ook een mèns!’
‘Zo, dus je vindt dat een beest minder recht heeft op het leven dat hem is geschonken dan een mens?’
Meeuwsen blijft het antwoord op die vraag schuldig.
Niet omdat hij voelt dat hij ongelijk heeft. O neen, daarom niet. Maar dat mevrouw Mester nou een dier met een mens gaat vergelijken, neen, dát is te gek om los te lopen.
Meeuwsen gaat de trap af, zijn hoofd schuddend over mensen die er zulke gekke ideeën op na houden.
Moeder glimlacht als Meeuwsen de deur achter zich heeft dichtgetrokken. Zij strijkt Ruut over zijn kop en zegt:
‘Nietwaar, jongen? Jij bent voor ons óók een lid van het huisgezin geworden, hè? We zouden je geen van allen willen missen.’
Ruut kwispelt met zijn staartje.
Hij begrijpt bést wat moeder bedoelt.
Hij likt haar hand.
O, die Ruut heeft het zo naar zijn zin bij de familie Mester.
Toch is er iets, wat Ruut niet erg aanstaat. En dat is dat hij nog steeds behandeld wordt als een klein hondje dat niet op zichzelf kan passen.
Hij mag bijvoorbeeld niet alleen op straat!
Stel je voor, hij wordt nog steeds aan de riem uitge- | |
| |
laten. En je ziet op straat zoveel honden die nog kleiner zijn dan hij!
En die Ruut zou zo érg graag eens alleen op straat willen.
Heerlijk stoeien en ravotten met andere honden, katten achterna zitten en fietsers nablaffen!
Maar dat is... verbóden voor hem!
En tóch...
Eindelijk krijgt hij zijn kans!
En dat nog wel zonder dat hij het er op heeft toegelegd!
Het is 's morgens vroeg.
Roel en Beppie zijn naar school. Vader is op kantoor.
Moeder helpt den melkboer.
‘Anderhalve liter,’ zegt zij en dan geeft zij den melkboer een biljetje van tien gulden.
De melkboer kijkt in zijn portemonnaie en antwoordt:
‘Ik kan het niet wisslen, Mevrouw. Heeft u het niet kleiner?’
Jawel, moeder heeft het wel kleiner, maar dan moet zij het even van boven halen. Vlug loopt zij de trap op.
En daar staat Ruut alleen in de deuropening.
Nu ja, alleen, de melkboer is er ook, maar die let niet op hem. Wat kan die hond hem schelen? Hij staat gezellig een deuntje te fluiten en kijkt naar zijn paard dat een stuk schors van een boom trekt.
En dan, plotseling, alsof het zo zijn moet, komt er een bekende geur in Ruut's neus...
Roel!!
Roel, zijn vriendje, is een ogenblikje geleden naar school gegaan en Ruut's scherpe hondeneus ruikt het.
Dan krijgt Ruut een onweerstaanbaar verlangen om, als vroeger, weer eens een hele dag met Roel te spelen en te stoeien. En voor hij eigenlijk zelf goed weet wat hij doet rent hij de straat op.
| |
| |
Er klinkt een stem achter hem:
‘Hé, blijf je hier!’
't Is de stem van den melkboer.
‘Ja, roep maar, ik heb maling aan je!’ denkt Ruut. ‘Hoera! Ik ben vrij! Ik kan doen wat ik wil! En nu ga ik eerst mijn kleinen baas opzoeken.’
In een oogwenk is Ruut om de hoek van de straat verdwenen. Hij rent maar voort. Met zijn neus langs de straat, de lucht van zijn vriendje volgend.
Ruut is in de wolken! Hij is uitgelaten van vrolijkheid. Af en toe laat hij een korte nijdige blaf horen en dan bijt hij naar een denkbeeldige vlieg.
Vrij is hij!!
Met een vaart vliegt hij een hoge stoep op... stop!!... daar is een deur. En achter die deur móét Roel zijn. Dat kan niet anders, want de lucht van zijn vriendje gaat tot aan die deur.
Maar de deur is gesloten.
En... goed gesloten.
Ruut probeert zijn nagels tussen een kier te duwen om, net als thuis zo de deur open te trekken.
Maar het gelukt niet, hoor. Die deur zat stevig dicht.
Ruut gaat er bij zitten.
‘Wachten maar,’ denkt hij, ‘tot Roel naar buiten komt.’
Met echt dierengeduld blijft Ruut wel langer dan een half uur voor de deur van de school zitten, hopende, dat Roel er toch eindelijk eens uit zal komen.
't Duurt lang hoor.
Tenslotte gaat hij er bij liggen, met zijn kop op zijn voorpoten. Daar komt een zware auto aandreunen, stopt, met piepend geknars van remmen voor de school. Vier mannen springen van de auto en één van de mannen komt de stoep op.
‘Kssst, weg hond,’ roept hij als hij Ruut ziet en maakt een beweging met zijn voet.
| |
| |
Ruut schrikt er van en stuift van de stoep af.
De man let verder niet meer op Ruut, belt aan en zegt tegen den concierge die de deur opent:
‘Zo, Rietveld, daar zijn we weer. We komen je kolenkelder vullen!’
‘Dat is goed,’ antwoordt de concierge, ‘ga je gang maar, je weet de weg. Ik zal de deur van de kelder even openmaken.’
Ruut, die op een afstand is blijven staan ziet nu dat de vier mannen, die van de auto zijn gesprongen, ieder een zware zak op hun rug nemen en achter elkander daarmee in het gebouw verdwijnen.
O, Ruut kent dat soort mannen wel. Bij de familie Mester hebben ze ook zo de ene zak na de andere naar binnen gedragen.
Ja, niet diezelfde mannen die hier bezig zijn! Welneen, het waren andere mannen, maar ze zagen er net zo smerig uit. En ze hadden net zulke zwarte gezichten.
Ruut is een beetje bang voor die mannen. Ze schreeuwen zo hard tegen elkaar en ze kijken niet uit waar ze lopen.
Ruut herinnert zich hoe één van de mannen die toen kolen kwamen brengen bij de familie Mester, over hem is gestruikeld en dat hij toen een héél lelijk woord zei.
Daarom vindt hij het maar het beste om op een veilige afstand van de mannen te blijven.
Maar er is toch iets dat Ruut weer dichterbij lokt.
De deur, waarachter Roel, zijn vriendje is, die deur, die zo-pas nog zo erg goed gesloten was, die deur staat nu open. Wijd open. Eén sprong en Ruut is binnen. Bij Roel!
Zou hij het wagen?
Maar als nu juist bij het naar binnen gaan één van die mannen voor zijn voeten komt en die man geeft hem een schop, met zijn zware schoen... dát zou niet zo leuk zijn.
Ruut weifelt even...
Zal hij het dan toch maar niet doen?
| |
| |
Maar Roel dan? Zijn vriendje, die daar achter die deur is, achter die deur die zo uitnodigend openstaat? Hij verlangt eigenlijk wel heel erg naar hem.
Hij mag ook niet té lang wachten, want dan hebben die mannen misschien juist alle zakken naar binnen gebracht en dan gaat de deur weer dicht. Pótdicht. En dan is er geen kans meer om binnen te komen.
Doen?
Niet doen?
Och kom, de kans is té verleidelijk om ongebruikt te laten voorbijgaan.
Ruut besluit het te wagen.
Maar hij is niet dom en hij begrijpt, dat het 't beste is om te wachten tot de mannen alle vier binnen zijn. Dan is het de beste kans om ongemerkt het gebouw binnen te sluipen
Ja, dat is gemakkelijk gezegd. Maar die mannen zijn nooit alle vier tegelijk binnen!
De één is wel eens een ogenblik eerder klaar met het leeggooien van zijn zak dan de andere en daardoor is de stoep eigenlijk geen ogenblik vrij!
Maar dan, plotseling, daar staan de vier mannen in een groepje bij de auto. De een vertelt wat en de drie anderen luisteren, tegen de auto geleund, aandachtig toe.
Op Ruut wordt helemaal niet gelet.
Dát is zijn kans.
En hij benut die kans!
Hij wipt de stoep op en in een oogwenk is hij in de schoolgang verdwenen.
Asjeblieft, dat heeft hij hem nu eens knap geleverd!
Hij zou wel willen blaffen van blijdschap omdat hij nu zijn doel heeft bereikt.
Maar hij snapt best dat hij zich stil moet houden, want als iemand hem ziet, wordt hij natuurlijk zo in zijn nekvel gegrepen en op straat gegooid!
Eerst Roel vinden!
| |
| |
Hij snuffelt langs de stenen gangvloer en vindt al heel gauw het spoor van zijn vriendje.
Verheugd volgt hij dit spoor en dan komt hij in een aparte ruimte, waar een heleboel jassen en mantels en hoeden en petten hangen.
Even kwispelt Ruut met zijn staart en legt hij zijn oren in zijn nek. Daar staat hij voor de jas en de pet van Roel!
Hier vandaan gaat het spoor weer terug en eindigt voor een deur in de lange gang.
Alweer een deur die afgesloten is!
Maar nu is Ruut's geduld uitgeput!
Vlak achter deze deur is Roel! Hij wéét het! Hij rúíkt het!
En Ruut doet hetzelfde wat hij thuis altijd doet als de kamerdeur gesloten is en hij er door wil: Hij zet zijn twee voorpoten tegen de deur en krabt, krábt, dat de schilfers verf er áfspatten!
Binnen in de klas, waar Roel op één van de eerste banken zit, is de juffrouw juist bezig een lesje uit een leesboekje voor te lezen. Zij heft eensklaps verschrikt haar hoofd op als ze het krabben aan de deur hoort.
En alle kinderen draaien hun hoofd in de richting van waar het geluid komt.
‘Wat is dat nu?’ vraagt de juffrouw.
Dan glimlacht ze, want ze denkt dat één van de andere onderwijzeressen een grapje maakt.
Maar het gekrab aan de deur houdt aan...
Wat kan dat nu toch zijn?
Voor Sinterklaas is het nog een beetje te vroeg. Het is pas begin November.
Maar, lieve help, daar klinkt eensklaps hondegejank buiten de deur!
De kinderen in de klas lachen, zij vinden het een welkome afleiding!
Alleen Roel beweegt zich een beetje onrustig... 't is
| |
| |
net... of hij dat geluid heeft herkend...
De juffrouw springt op van haar stoel, loopt naar de deur, opent die haastig en.... geeft een gil van schrik... Ruut springt tussen haar benen door de klas binnen en vliegt boven op de bank van Roel, jankend en keffend likt hij hem waar hij hem maar kan raken. Dan springt hij weer op de grond, bijt grommend in Roels schoenen, blaft, jankt, buiten zichzelf van blijdschap dat hij zijn vriendje nu toch eindelijk heeft gevonden.
En de klas!?
O, die klas vol jongens en meisjes.
Er is er niet één die rustig op zijn plaats is blijven zitten.
Ja, er zijn een paar meisjes die huilen, zij zijn bang voor die vreemde hond die daar als een lawine de klas binnenkwam.
Maar de jongens juichen, klimmen boven op de banken, proberen Ruut te pakken, te aaien, ze roepen hem. Sommige jongens, vriendjes van Roel, kénnen Ruut heel goed.
Roel?
Roel weet zelf niet goed wat hij moet doen. Hij zit daar maar en weert Ruut af met zijn handen en hij kijkt angstig-verlegen naar juf.
Juf!
Juf is helemaal overrompeld!
Radeloos staat ze te kijken naar de totaal verwilderde klas.
Wat moet ze dáármee nu beginnen?
Maar haar radeloosheid duurt niet zo lang.
Al gauw begrijpt ze van wie die hond is. Kordaat stapt ze naar de bank van Roel en vraagt:
‘Is die hond van jou, Roel Mester?’
‘Ja, juf,’ knikt Roel.
‘Mooi, houd hem dan vast en ga met hem op de gang!’
Roel, blij dat hij tenminste iets kan doen, is gauw met
| |
| |
Ruut op de gang. Daar blijft hij staan, met moeite Ruut, die als dol heen en weer springt, in bedwang houdend.
Ondertussen tracht de juffrouw de orde in de klas te herstellen.
En och, nu de ordeverstoorder de klas heeft verlaten, kost haar dit niet zoveel moeite. De meeste kinderen zijn al vanzelf weer gaan zitten. Ze kijken een beetje angstig, begrijpen nu niet hoe ze dat straks allemaal hebben gedurfd!
De juf kijkt streng van de een naar de ander.
Ze slaan hun ogen neer, zitten in een oogwenk keurig netjes, kaarsrecht, met hun armen over elkaar in de bank.
De juf glimlacht ongemerkt. O, zij kan zich best indenken dat de kleuters zich niet konden inhouden, daarstraks. Zij kan zich voorstellen hoe ze zelf zou zijn geweest als ze nog in een bank had gezeten!
Maar dat laat ze natuurlijk niet merken!
Stel je voor!
‘Ik moet nu even weg,’ zegt ze, ‘blijft allemaal rustig, zonder praten in je bank zitten. Wie zich niet kalm kan houden moet om vier uur maar een beetje blijven.’
Dan gaat de juffrouw naar Roel die nog steeds met Ruut op de gang staat.
Als Roel de juffrouw ziet aankomen, begint hij te snikken.
‘Ik... kan... het niet helpen... juf...’
De juffrouw strijkt hem lachend over zijn hoofd.
‘Nee Roel, dat begrijp ik wel. Jij hebt je hond niet meegebracht. Die is natuurlijk stilletjes binnengeslopen. Jij krijgt er ook geen straf voor hoor. Breng jij je hondje nu maar gauw op straat en kom weer in de klas, dan kunnen we verder gaan met lezen.’
Roel kijkt zijn juf met grote ogen aan en dan begint hij nog véél harder te huilen.
Ruut zó maar op straat zetten? Dat kán toch niet, dat
| |
| |
mág toch niet!
‘Hij... hij mag niet... alleen... alleen... buiten... hij is zeker... stilletjes... weg... weggelopen...’ brengt hij er met moeite uit.
Tja, dat is een moeilijk geval.
De juf kan die hond toch ook niet tot twaalf uur in de school houden, dat is toch te gek? Er moet wat op gevonden worden.
‘Kom,’ zegt ze, ‘we zullen het meneer Van Dijk vragen.’
Meneer Van Dijk, de hoofdonderwijzer, hoort het hele verhaal glimlachend aan.
Meneer Van Dijk is een aardige man. En Roel heeft hoop, dat hij wel een oplossing weet.
Nu, meneer Van Dijk wéét een oplossing.
‘Jou zusje is hier toch ook op school?’ vraagt hij aan Roel.
‘Ja meneer, zij zit in de vierde klas,’ zegt Roel.
‘Mooi, die zullen we er dan eens even bijhalen,’ zegt meneer Van Dijk.
Hij belt en als Rietveld, de concierge, zijn hoofd om de hoek van de deur steekt zegt hij:
‘Och, Rietveld, roep jij dat meisje Mester uit de vierde klas eens even hier.’
Beppie is natuurlijk vreselijk verbaasd als zij in de kamer van den hoofdonderwijzer komt en daar Roel en... Ruut vindt!
Het hele verhaal wordt haar verteld en een ogenblikje later is Beppie op weg naar huis, met Ruut aan een touw, dat de concierge haar heeft gegeven. |
|