‘En moet je Ruut zien!’ wijst Beppie, ‘die is zó bang voor Mimot dat hij niet weet waar hij zich moet bergen!’
Langzaam, voetje voor voetje schuiven de hond en de poes elkaar voorbij. Ruut tegen de muur gedrukt, alsof hij er wel doorhéén zou willen en Mimot, meedraaiend, Ruut geen ogenblik uit het oog verliezend.
Moeder wordt geroepen om ook van het toneeltje te genieten.
Ze kijkt glimlachend toe en zegt:
‘Ja, die twee zijn bang voor elkaar. Maar ze moeten toch aan elkander wennen.’
‘Zou Mimot Ruut niets doen, Mam?’ vraagt Beppie, tóch wel een beetje angstig.
‘Welneen,’ zegt moeder, ‘over een poosje zijn zij misschien de beste maatjes.’
Ja, zo ver komt het ook wel. Maar daar gaat toch nog een héle tijd overheen.
Ruut, die kleine, brutale Ruut is de eerste die zijn angst overwint en probeert wat toenadering te zoeken.
De twee dieren zijn dan in zoverre al aan elkaar gewend, dat Mimot geen hoge rug meer opzet en niet meer blaast als zij Ruut tegenkomt.
Ze zit in de kamer en dommelt een beetje in een zonnig hoekje.
‘Nu moet ik dat gekke beest met die grote snor toch eens van dichtbij bekijken,’ denkt Ruut en voorzichtig doet hij een paar stapjes in de richting van de slapende Mimot.
De poes merkt het niet. Snort behaaglijk.
Nog een beetje dichterbij.
Mimot merkt niets. Droomt misschien van een érg dikke muis.
Ruut krijgt plezier in zijn eigen moed en maakt een paar malle sprongen.
Maar dan is Mimot wakker.