| |
| |
| |
XI - Vier successen en een ongeluk
De club had nauwelijks het wedstrijdterrein betreden of Han en Geertjan voelden elk een stevige klap op hun schouder en een jolige stem riep:
- Hallo, jongens! Komen jullie ‘examen’ doen?
Het was Frans Koning.
- Ha, meneer Koning, riep Geertjan verrast uit, ja, dat is een goede benaming: examen. Het lijkt er wel een beetje op.
- Is dit jullie club? informeerde Frans, met een knik in de richting van de andere jongens.
- O, ja, mag ik even voorstellen... Joep Breens, Bennie de Rechte, Willem Lens, Dolf Haarman, Hein Proost, Onno van der Stam, en... nu ja, Han kent u al.
Er werden handjes gedrukt.
- En, hebben jullie examenvrees? vroeg Frans Koning lachend.
- Niet eens! beweerde Joep en hij liet er ter verduidelijking op volgen: we hebben een prima docent gehad en dan ga je een examen altijd met vertrouwen tegemoet.
- Prachtig. Dus jullie denken wel een goed figuur te zullen slaan?
- We zijn allemaal boven de honderdvijftig seconden uitgekomen, deelde Dolf mee.
- Maar de ‘docent’, lachte Bennie, heeft het ons ook niet gemakkelijk gemaakt. Hij toonde zich niet gauw tevreden met onze prestaties.
- Voor je eigen bestwil, natuurlijk! meende Frans.
- Vanzelf.
- We hebben u in lang niet gezien, meneer Koning, gaf Han een wending aan het gesprek, dat hem te persoonlijk werd.
| |
| |
- Nee. Wat dacht je, dat dit alles er vanzelf kwam? antwoordde Frans met een handbeweging in de richting van het wedstrijdterrein, waar het wemelde van deelnemers, ordecommissarissen en tijdopnemers. Mán, als ik had geweten, dat er aan die wedstrijd zóveel vastzat, dat er zóveel te organiseren en te regelen en te bespreken was geweest, dan...
- Dan was u er niet aan begonnen, dacht Dolf.
- Natuurlijk wél! antwoordde Frans verontwaardigd, want ik heb er zelf machtig veel plezier in.
Ze lachten allemaal om deze dwaze logica.
- Is er al gevlogen vanmorgen? vroeg Hein.
- Nog niet officieel, maar ik heb toch al verscheidene modellen in de lucht gezien. 't Is toch altijd weer een prachtig gezicht en het verveelt nooit, was het antwoord.
- En wat denkt u van de deelnemers in het algemeen? informeerde Willem nieuwsgierig.
- Wel, er zijn er bij met fraaie modellen, jongens die het méér hebben gedaan, dat zie je zo. Maar er zijn er ook van wie je kunt zien dat ze er geen kaas van hebben gegeten.
- Dus er zijn geduchte tegenstanders? vroeg Han.
- Ongetwijfeld, was het antwoord, maar ik ga nu weer eens verderop, jongens, want ik heb nog een heleboel te doen. Bonjour. Amuseer je en... succes gewenst!
- Ik had hem nog willen vragen of het echt waar is dat de ‘Skymasters’ op de grote wedstrijd komen, zei Joep.
- Dat ís waar! riep Geertjan uit. Hij heeft het mij zelf verteld. We moesten een orkest hebben, zei hij en wie kun je bij een luchtvaartwedstrijd beter uitnodigen dan de ‘Skymasters’.
- Ik zal je voor deze keer dan maar geloven, lachte Joep.
De vrienden mengden zich nu ook in de drukte die rond het wedstrijdterrein heerste. Tientallen jongens waren hier druk bezig met hun modellen. Er werd ijverig ‘geproefstart’, vakkundig en minder vakkundig gedokterd aan vleugelstanden en ballastplaatsing; heftig gedebateerd en overtuigend georeerd.
Er waren veel clubs en groepen van jongens die elkaar hielpen
| |
| |
en aanwijzingen gaven, er waren ook veel jongens die blijkbaar helemaal alleen aan de wedstrijd deelnamen en eenzaam aan het proberen waren. Soms vonden een paar van die ‘eenlingen’ elkaar en ontstond er een groepje van jongens die elkaar nog nooit hadden gezien, maar een spontane vriendschap sloten voor één dag.
Han en Geertjan en hun vrienden zochten een stukje open terrein waarop ze nog even konden experimenteren met hun modellen.
Toen de wedstrijd begon, staakten de meeste deelnemers hun proefnemingen om een plaatsje te zoeken waarvandaan ze de bewegingen van hun rivalen goed konden gadeslaan.
- Je kunt dikwijls nog een hoop leren van enkel kijken, zei Han en dus stelden hij en zijn vrienden zich ook op een gunstige plaats op.
Wat zij zagen van hun tegenstanders stemde hen tamelijk optimistisch. Zeker, er waren jongens die op perfecte wijze hun modellen startten: beheerst en zuiver berekend; er waren modellen die ideaal vlogen en prachtige tijden maakten. Je kon duidelijk zien, dat deze jongens de modelzweefsport niet sinds vandaag of gisteren beoefenden. Maar er waren er daarentegen ook een hele massa die geen schijn van kans maakten de vereiste honderdvijftig punten te halen. Lui die kennelijk geen flauw idee van starten hadden; modellen, die stuntelig en onsolide in elkaar geflanst waren.
Han ergerde zich er aan.
- Waarom laten zulke jongens zich niet goed voorlichten door iemand die er tenminste iets van weet? vroeg hij zich af.
- Je moet zo iemand maar niet in je buurt hebben, wierp Hein tegen.
- Ach wat, meende Han, er is altijd wel iemand te vinden die er iets van weet. Lui die aan zweefvliegen doen, helpen anderen graag, ook al is hij een wildvreemde!
Ze zagen verschillende modellen sneuvelen. Eén model dook onmiddellijk na de start, als een sperwer naar de grond. De
| |
| |
eigenaar stond met het onherstelbare wrak van zijn vliegtuigje in de handen en de tranen sprongen hem in de ogen.
- Ja, zei Dolf, het lijkt me ontzettend sneu, als je zó lang aan je model hebt gewerkt en het ligt in tijd van een halve minuut in elkaar.
Soms zagen ze jongens op fietsen springen en wegrijden. Dat gebeurde, als een model wegvloog van het wedstrijdterrein. De eigenaar moest trachten het zo snel mogelijk op te halen, om op tijd aan de start voor de volgende vlucht te kunnen verschijnen.
Joep's ‘Zwaluw’ maakte een eerste vlucht van 60.3 seconden. Hij was zeer in zijn schik met deze tijd, want, zei hij, als ik vanmiddag een thermiekvlucht maak, ben ik zó aan de honderdvijftig punten.
Han stak hem keurig de loef af door een vlucht van 68.8 te maken. Geertjan had minder succes en behaalde slechts 59.4 punten. Toch nog héél behoorlijk, al was hij zelf ook verre van tevreden.
Dolf, Bennie, Hein en Onno kwamen uit de bus met respectievelijk 61.8, 63, 56.1 en 63.5 seconden.
Maar Willem!
Om de één of andere duistere reden meende hij op het laatste ogenblik nog iets aan de vleugelstand van zijn model te moeten veranderen. Het resultaat was dat zijn vliegtuigje maar goed dertig seconden in de lucht bleef.
Willem kon zichzelf wel om zijn oren slaan. Maar daar schoot hij ook niet veel mee op.
- Zien dat je het inhaalt met de volgende ronden, troostten zijn vrienden hem.
- Zien jullie die knaap daar, met die rare ijsmuts op zijn hoofd? wees Dolf.
Ja, ze zagen hem.
- Heeft maar liefst vijfentachtig punten gehaald! deed Dolf, met één dichtgeknepen oog.
- Die zit in gedachten al in Brussel moet je maar rekenen, lachte Joep.
| |
| |
- Hij heeft een mooie voorsprong, gaf Han toe, maar hij ís er nog niet. Er kan nog van alles gebeuren.
- Ik heb honger, ontdekte Onno plotseling.
De anderen voelden toen ook ineens iets in hun maagstreek en de rugzakken werden uitgepakt.
Intussen gingen de vluchten door. Er werd door de toeschouwers echter minder op alle prestaties gelet dan in het begin. Alleen voor een héél fraaie vlucht kwamen ze nog overeind. Maar er waren mislukkingen aan de lopende band en daarnaar te kijken ging gauw vervelen.
Omstreeks één uur kwamen onze vrienden weer aan de beurt en het waren Joep, Han, Geertjan en Dolf die elk met tussen de zeventig en tachtig punten, vrijwel zeker konden zijn van hun deelname aan de grote wedstrijd. Die twintig of dertig ontbrekende punten zouden er ongetwijfeld bij de derde vlucht wel uitkomen.
De anderen waren minder fortuinlijk.
Bennie kwam niet hoger dan veertig punten en moest er dus nog ongeveer vijftig bij zien te halen. Dat kón wel eens mislopen...
Willem kon de juiste instelling niet meer vinden, na zijn eerste geknoei en moest zich tevreden stellen met een goede vijfenveertig seconden. Zijn derde vlucht zou dus evenveel punten moeten opleveren als de eerste en de tweede samen.
Onno bracht het ook niet verder dan veertig, terwijl zijn eerste vlucht toch zo mooi was geweest. Zonderling!
En Hein's model vloog weg, maakte wel tachtig punten, maar nestelde zich zó vast in de takken van een hoge spar, dat er geen bijkomen aan was.
De vrienden gingen met hem mee om te proberen met vereende krachten het vliegtuigje naar de grond te krijgen, maar het gelukte niet. De boom had alleen een kruin, waarin Hein's ‘Wolkenkrabber’ rustte en was verder zo kaal als een scheepsmast, zodat Hein's klimpartij, waartoe hij ten einde raad besloot, al bij voorbaat tot mislukken gedoemd was.
| |
| |
- Een ladder... riep Hein vertwijfeld... een lánge ladder... en hij keek om zich heen, alsof hij verwachtte dat er op zijn geroep een lange ladder zou komen aanhuppelen.
Ja, nét, een lange ladder, haal er maar eens eentje één, twee, drie, ergens vandaan! Het was verdraaid sneu voor Hein, maar hij kon zijn model wel als verloren beschouwen en met zijn honderdzesendertig punten bleef hij net onder de eis.
Met een bang hart startten Onno en Willem voor de laatste ronde.
Arme Willem. Hij scheen het met zijn haastig en eigenzinnig gepeuter vlak vóór de wedstrijd wel grondig verprutst te hebben. Zeventig punten ruim, haalde hij, maar dat waren er tezamen maar goed honderdvijfenveertig, dus... ‘beneden de maat’.
Hij liet zijn onderlip zakken, mokte en foeterde en schold zichzelf uit voor al wat lelijk was. Maar twee minuten later moest hij toch alweer lachen om Onno, die vreselijk zenuwachtig deed en over zijn eigen benen struikelde, waardoor hij zijn start verknoeide en tot het povere resultaat van vijfendertig punten kwam. Met zijn ruim honderddertig punten kon hij Willem en Hein dus gezelschap gaan houden.
Alleen Joep, Dolf, Bennie, Han en Geertjan konden, met kleuren van opwinding en blijdschap naar de wedstrijdleiding gaan om hun deelnemerskaart te laten afstempelen: het teken dat zij ‘geslaagd’ waren en aan de grote wedstrijd mochten deelnemen. Alle vijf hadden zij ruimschoots hun honderdvijftig punten gehaald. Lachend en zingend en elkaar op de schouders slaand kwamen zij bij de drie sip kijkende verliezers die overigens sportief genoeg waren om zich te verheugen in het succes van hun vrienden.
Iemand hield nog een toespraak, waarin hij de verliezers moed insprak en hen aanmoedigde vooral niet bij de pakken te gaan neerzitten, maar te blijven bouwen, omdat er wellicht nóg eens een dergelijke wedstrijd zou worden gehouden waarbij zij dan, door ervaring gesteund, ongetwijfeld een beter figuur zouden slaan. De winnaars wenste hij van harte geluk en... véél succes bij de grote wedstrijd in de Pinkstervacantie!
| |
| |
- Ook de verliezers van vandaag zijn daar natuurlijk van harte welkom, ja, ik hoop, dat zij allemaal komen. Dus... tot ziens! besloot deze meneer zijn toespraak.
In de beste stemming verlieten alle deelnemers het terrein. Het was, óók voor de minder fortuinlijken een alleraardigste dag geweest, die veel beloofde voor de échte wedstrijd.
Willem Lens kón met de beste wil van de wereld maar geen vrede sluiten met zichzelf en hij vroeg maar steeds, hóe het toch was gekomen en wáárom hij zich niet had weten te herstellen.
Onno stelde zich gemakkelijker over de teleurstelling heen. We hebben verloren. Door pech of door stommiteit. Dat doet er niet toe. Een volgende keer misschien beter.
Hein bleef doorzagen over die ladder.
- Als ik maar een ládder had gehad, zei hij telkens.
Het ging Bennie vervelen en hij voegde zijn vriend toe:
- Ach, jô, neem in het vervolg dan een ladder mee in je rugzak maar schei nu uit met dat gemeier!
- Dus jullie gaan nu met z'n vijven naar het vliegkamp op de Veluwe, zei Willem.
- Jullie gaan toch zeker óók mee? riep Geertjan uit. Je hebt het recht om te komen. Het staat op je deelnemerskaart en je hebt het daarstraks van die meneer nog gehoord!
- Och, waarom zou ik gaan, meende Willem. Als ik niet mee kan doen, vind ik er niet veel aan.
- Da's kinderachtig, oordeelde Joep, denk jij er óók zo over, Onno?
- Ik niet! Ik ga mee. Het zal evengoed wel leuk zijn. En jij, Hein?
- Weet nog niet, was het antwoord, zal nog wel eens kijken.
Hein mokte nog over zijn ladder.
- Pas op, jongens, waarschuwde Bennie die helemaal in de achterhoede reed, daar komt een auto van die zijweg.
- Wat een gang heeft die vent!
- Roekeloos, oordeelde Dolf, hij zit helemaal aan de linkerkant van de weg.
| |
| |
- Moet hij nou recht door?
- Zal wel. Hij steekt tenminste geen richtings...... pas op!! Han!!... Stoppen!!..., schreeuwde Joep.
Maar het was te laat. De auto gierde onverwacht door de bocht. De wielen snerpten over de weg. Han, die vooraan reed, en wel vaart had ingehouden om de auto te laten passeren, reageerde snel met zijn stuur naar rechts, maar niet snel genoeg: de achterbumper raakte zijn voorwiel en met fiets en al werd hij tegen de grond gesmakt...
Bleek van schrik sprongen de anderen van hun fietsen en snelden naar hun vriend.
- Han... heb je je bezeerd...?
- Die stommeling!
Geertjan bukte zich over zijn vriend.
- Han... Han... zei hij ademloos, jô, kun je opstaan...? Heb je je pijn gedaan...?
Han kreunde. Hij was verdoofd door de val. Zijn gezicht was spierwit en pijnlijk vertrokken. Zijn handen en zijn voorhoofd en zijn rechterwang waren lelijk geschaafd en met vuil en bloed besmeurd.
De andere jongens hadden hun fietsen neergelegd. Met z'n zevenen zaten ze gebukt of geknield om Han heen.
- Je hebt toch niets gebroken, jô? vroeg Dolf angstig, heb je ergens pijn?
- Mijn arm... o... mijn arm en mijn pols, kreunde Han.
- Grote grutten, die heeft zijn arm gebroken, stelde Willem vast.
Maar zo erg bleek het gelukkig niet te zijn. Han kon zijn arm wel bewegen al deed het hem veel pijn. Ook aan zijn benen mankeerde niets, want, gesteund door veertien hulpvaardige armen kwam hij overeind en toen bleek dat hij kon staan en lopen.
De anderen slaakten een zucht van verlichting. Maar er werden heel wat lelijke woorden aan het adres van de roekeloze autorijder gezegd. En toen zagen de vrienden ineens iets wat voor Han wellicht erger was dan een gebroken been: hij was bij zijn
| |
| |
val boven op zijn model getuimeld en dit was geheel gekraakt.
Ze stonden er allemaal zwijgend naar te kijken. Ook Han zei niets, maar zijn lippen trilden verraderlijk en er kwamen tranen in zijn ogen.
De jongens, die wisten met hoeveel zorg Han dit model had gebouwd, begrepen heel goed dat het verlies ervan voor hun vriend een zware slag betekende.
Pijnlijk bukte Han zich. Hij raapte de resten van zijn ‘Torenkraai’ op en zei moeilijk:
- Kijken... wat... of er nog wat... aan te doen is... thuis...
De vrienden zeiden niets. Maar met één oogopslag viel te constateren dat hier geen repareren meer aan was. Zou Han kans zien in de korte tijd die hen nog scheidde van de grote wedstrijd, een nieuw model te maken?
Han werd op zijn fiets geholpen en hij behoefde de verdere weg niet meer te trappen: om beurten duwden twee jongens hem in de rug. Het was een trieste stoet en de ouders van Han schrokken danig toen hun zoon zo thuiskwam. Toch mocht nog van geluk worden gesproken dat de roekeloosheid van de automobilist geen erger gevolgen had gehad.
De volgende dag liep Han met zijn rechterarm in een doek. Hij had zijn pols verstuikt en er was een spiertje in zijn bovenarm gescheurd. Voorlopig mocht hij die arm niet gebruiken van de dokter. Dit betekende, dat Han geen nieuw model zou kunnen maken en dat hij dus niet aan de wedstrijd zou kunnen deel nemen.
Han, met zijn prachtige ‘Torenkraai’ en zijn goede kansen...
Hij hield zich groot en zei: - 't Is pech. Maar het zal toch leuk zijn om naar jullie te kijken.
Maar alleen zijn vrienden konden beseffen hoe groot de teleurstelling was die hij met deze woorden trachtte te verbergen. En wie dit wel het allerbest begreep, was Geertjan. De pech van zijn vriend liet hem geen rust en hij piekerde over de vraag op welke manier hij zijn vriend zou kunnen helpen. Hij praatte er eens met zijn vader over. Het resultaat van dit gesprek was, dat Geert- | |
| |
jan diezelfde avond nog bij de telefoon stond en achter elkaar drie gesprekken voerde. En het gevolg hiervan was weer, dat een kwartiertje later vier jongens op Geertjan's kamer zaten: Joep, Bennie, Dolf en Geertjan zelf.
- Wel, zei Dolf, wat had je nu? Je deed zo geheimzinnig door de telefoon.
- Ja, noodde Joep, kom eens voor de draad.
- Je had een plan, zei je, hielp Bennie hem op streek.
- Ja, lui, ik heb jullie nodig, zei Geertjan. Wat vinden jullie ervan dat Han niet aan de wedstrijd kan meedoen?
- Verdraaid vervelend natuurlijk, bromde Joep.
- Ellendig voor hem, meende Bennie.
- Dat behoef je niet te vragen, vond Dolf en hij liet er op volgen: ik wou dat ik er wat aan kon doen.
- Jullie zijn toch zeker met mij eens, ging Geertjan verder, dat wij een heleboel aan Han te danken hebben, hè?
- Absoluut!
- Zonder zijn hulp hadden wij nooit onze modellen gemaakt.
- Vast niet!
- Dan vind ik, dat wij hem, nu hij in de nesten zit, niet in de steek mogen laten, zei Geertjan gedecideerd.
- Ben ik volkomen met je eens, maar, wat wíl je? vroeg Bennie.
- Dat zal ik jullie vertellen. Ik wil een nieuw model voor hem bouwen, nu hij dat zelf niet kan doen.
- Natuurlijk een pracht idee en ik ben er dadelijk vóór, zei Dolf, maar ik vraag me af, of we dat voor elkaar boksen in zo'n korte tijd. We hebben nog maar een goede week.
- Precies. En daarom moeten jullie mij helpen. Als wij alles op alles zetten en ál onze vrije tijd eraan besteden, dan móet het kunnen.
- Vergeet het invliegen niet, hielp Joep herinneren.
- Nee, dat vergeet ik niet. Het is kort dag, dat geef ik jullie dadelijk gewonnen. Maar zouden we het met z'n vieren niet voor elkaar krijgen, als we het persé willen? Wat denken jullie?
| |
| |
- Ik geloof dat je gelijk hebt, meende Dolf, natuurlijk kán het als we het echt willen.
- Verdraaid ja, ik krijg er zin in! sprong Joep op.
- Maar dan moeten we gauw beginnen, meende Bennie.
- Natuurlijk. Vanavond nog. Iedere minuut die we verpraten is verloren.
Ze keken elkaar aan en raadpleegden hun horloges.
- Het kán, besloten ze, eensgezind.
- Mag het van je vader? vroeg Bennie.
Geertjan lachte.
- Die zit in het complot!
- Dan gaan we aan de slag. Kunnen we even naar huis bellen?
Natuurlijk kon ook dat en een kwartier later zaten de vier jongens in de werkplaats.
Geertjan had een kleur van opwinding.
Fijn, dat hij zijn vrienden zó gauw bereid had gevonden hem te helpen zijn plan ten uitvoer te brengen. Ach, natuurlijk, daaraan had hij ook niet behoeven te twijfelen! Hij nam zich voor aan dit model nog veel meer aandacht te besteden dan hij het aan een model voor zichzelf zou hebben gedaan. Dit werd voor hem een erezaak: het moest een vliegtuigje worden, geheel gelijkwaardig en zo mogelijk nog beter dan het model dat op zo'n ongelukkige manier voor Han verloren was gegaan.
Hij nam de leiding en verdeelde het werk. Gelukkig waren er nog genoeg materialen overgebleven, zodat het aanschaffen daarvan geen geld en... geen tijd kostte.
Geertjan's geestdrift stak de anderen aan.
- Het moet een piek-píékfijn modelletje worden, zei Joep.
- Ik gun hem van harte dat hij met dit model de wedstrijd wint, knikte Dolf gul.
- Dat zou een succes voor ons allemaal zijn! meende Bennie.
- Doorwerken, jongens, spoorde Geertjan aan. We hebben geen tijd te verliezen.
Ieder vrij ogenblik kwamen de bouwers bij Geertjan en het model schoot goed op. Geertjan zelf behield de supervisie. Ieder
| |
| |
onderdeel dat door de anderen was gemaakt ging door zijn handen en onderwierp hij aan een nauwgezet onderzoek. Hij vijlde of schuurde er nog wat aan en was niet eerder tevreden dan wanneer het tot op de tiende millimeter nauwkeurig was.
Het in elkaar zetten van het model en het bespannen van romp en vleugels waren werkjes die hij voor geen geld ter wereld uit handen gaf. Hij wilde er persoonlijk verantwoordelijk voor zijn, dat Han met deze nieuwe ‘Torenkraai’ voor de dag zou kunnen komen en dat hij er een behoorlijk figuur mee zou slaan.
De wedstrijd ermee winnen, dát was iets waar je van te voren toch niets van kon zeggen: dat hing af van allerlei factoren. Maar een káns en een góéde kans moest Han met dit model maken.
Bijna een volle week waren de samenzweerders rusteloos bezig. Toen stond de ‘Torenkraai’ kant en klaar op de werkbank. Er blonk trots en tevredenheid in de ogen van de vier jongens toen zij zwijgend naar het resultaat van hun ingespannen arbeid stonden te kijken.
- Als hij het nu maar goed doet, zei Dolf.
- Dat móét! stelde Joep vast.
- Kun je nooit zeggen... weifelde Bennie.
- We hebben morgen en overmorgen nog om proef te vliegen.
- Maar we moeten onze kampspullen ook nog in orde maken, hielp Bennie herinneren.
- Dat is zó klaar, meende Geertjan optimistisch en hij voegde er aan toe: Kom, lui, we hebben dít modelletje in een recordtijd gemaakt, laten we nu op het laatste ogenblik niet voor een kleinigheid terugschrikken. Morgen gaan we de hele dag proefvliegen en overmorgen maken we onze kampuitrusting in orde.
Zo werd afgesproken.
|
|